Een beetje opgelucht, zo voelden NSC’ers zich na de laatste fractievergadering voor de zomervakantie. Het was juli, NSC bestond nog geen jaar, de Tweede Kamerfractie was een lange en moeizame formatie doorgekomen en maakte nu deel uit van een coalitie met PVV, VVD en BBB. Sommige NSC’ers hadden zich hier tot het allerlaatste moment tegen verzet, ze hadden er nog ‘buikpijn’ van.
Maar in die laatste vergadering zouden ze vooruitkijken. De fractie had afspraken gemaakt over het nieuwe politieke jaar. Ze zouden ‘lef’ tonen, door het kabinet stevig te controleren vanuit de Tweede Kamer. Het woord ‘coalitie’ zouden ze niet gebruiken. Gebeurde dat wel, dan spraken Kamerleden elkaar daarop aan. Ze zouden het hebben over „een politieke samenwerking”. Ze zouden maximale afstand bewaren, vooral tot de PVV en BBB. Ze zouden hun eigen verhaal vertellen, kiezers laten zien waar de partij voor staat. Ja, na de zomer zouden zij aan de buitenwereld bewijzen dat ze het ‘extraparlementaire’ element van dit kabinet, een eis van NSC om überhaupt deel te nemen aan de coalitie, serieus namen.
Nog voordat de zomer voorbij is, constateren ingewijden dat er van dat voornemen nog maar weinig over is. In plaats van afstand wordt er juist toenadering tot het kabinet gezocht. Pieter Omtzigt bemoeide zich intensief met de gesprekken over de begroting van volgend jaar. Volgens ingewijden kijkt hij ook mee over de schouder van zijn bewindspersonen. En inhoudelijk lukt het maar niet om te vertellen wat NSC anders maakt.
Arbeidsmigratie en demografie
In zijn HJ Schoo-lezing, afgelopen maandagavond in debatcentrum Rode Hoed in Amsterdam, was Omtzigt over arbeidsmigratie en demografie begonnen. „Om een beeld te geven: in Ethiopië worden dit jaar meer kinderen geboren dan in alle 27 lidstaten van de EU samen. Voor Nigeria geldt dat er twee keer zoveel kinderen worden geboren als in de hele EU. Ik laat u raden wat dat betekent over twintig, dertig jaar.”
Over arbeidsmigratie heeft Omtzigt veel geschreven. Maar nu verbond hij dit aan demografie, aan geboortecijfers in Europa en Afrika. Dat is een gevoelig thema, zeker na maanden waarin het in Den Haag over ‘omvolking’ ging, nadat bleek dat PVV-bewindspersonen die racistische complottheorie hadden uitgedragen. Omtzigt bleef daar ver van. Maar hij liet ruimte voor interpretatie, door niet duidelijk stelling te nemen. Tekenend was een enthousiaste reactie van FVD. De partij van Thierry Baudet schreef op X: „Lage geboortecijfers i.c.m. aanhoudende massa-immigratie zullen er op de lange termijn toe leiden dat Nederlanders een minderheid worden in eigen land.”
De heftige discussie die de lezing losmaakte, overviel NSC. Omtzigt voelde de noodzaak om zich te verdedigen: hij schreef een blog waarin hij op de discussie reageerde en trad op in Nieuwsuur. Volgens hem had hij gedoeld op de „volledig verschuivende economische verhoudingen in de wereld”. Ingaan op de controversiële delen van zijn toespraak deed hij niet. Hij reageerde ook in een ingezonden stuk in NRC.
Onduidelijkheid
De lezing kende meerdere zwaktes, analyseren NSC’ers desgevraagd. Omtzigt had kunnen laten zien dat NSC een middenpartij is, en heel anders dan de drie rechtse coalitiepartijen, maar dat gebeurde niet. En het verhaal was ambigu: Omtzigt stelde vragen, was aan het analyseren, maar kwam niet met oplossingen. Daardoor ontstond er weer onduidelijkheid over wat hij wilde en bedoelde.
Het riep herinneringen op aan de verkiezingscampagne van vorig jaar, toen Omtzigt steeds onduidelijk was over de vraag of hij premier wilde worden, en of hij wilde samenwerken met de PVV. Hij liet, tegen de afspraken in, steeds weer mogelijkheden open. Ook achter de schermen toonde hij zich wispelturig. Toen NSC in de peilingen een tijdje de grootste leek te worden, wilde hij de campagne op een lager pitje zetten. Maar toen de partij weer daalde, joeg hij medewerkers aan méér werk van de campagne te maken. NSC moest groter worden.
Binnen NSC zien ze deze botsing tussen ideaal en werkelijkheid voortdurend. NSC wil een ideeënpartij zijn, met volop debat, maar drijft in de praktijk vooral op de ideeën van Omtzigt. NSC wil dat het kabinet extraparlementair is, en dat de rollen van kabinet en Kamerfractie gescheiden zijn. Maar van de vier partijleiders is het volgens bronnen juist Omtzigt die het nauwst betrokken is bij de onderhandelingen over het regeerprogramma van het kabinet. Rationeel wil Omtzigt afstand, legt een betrokkene uit. Emotioneel wil hij controle.
‘Collaborateurs’
De HJ Schoo-lezing bracht een bekend probleem bij NSC opnieuw boven: fractieleden voelen zich tot hun frustratie steeds weer in de rechtse hoek geduwd, en dat vinden ze onterecht. Hoe diep die frustratie zit, was een paar dagen voor de lezing zichtbaar in het Amsterdamse Paradiso. Daar waren culturele instellingen bijeengekomen om het seizoen te openen. Tweede Kamerlid Nicolien van Vroonhoven van NSC was aanwezig, als enige uit de coalitie. Kunstenaar Jonas Staal, die het openingswoord deed, sprak over „de collaborateurs van de neo-fascisten” en noemde VVD, NSC en BBB. „Wilders I is jullie verantwoordelijkheid. Jullie hebben de sleutel van de macht aan de neo-fascisten gegeven. Het is onbegrijpelijk en onvergeeflijk.”
Van Vroonhoven maakte aanstalten weg te lopen, maar bleef toch. Op woedende toon zei ze dat NSC „geknokt” had voor elke regel uit het regeerakkoord, ook die over grondrechten. „En als daar niet aan gehouden wordt, als artikel 1 van de Grondwet niet gerespecteerd wordt, dan zijn wij weg uit deze samenwerking.” Terugblikkend zegt ze: „Ik stond te trillen op mijn benen van woede, het ging alle perken te buiten. Wij dragen de cultuursector een warm hart toe, de andere partijen wáren er niet eens. En nu wordt gedaan alsof ik meewerk aan een regime, en wordt geschermd met termen als racisme en collaboratie.”
Het incident laat zien hoe ingewikkeld de positie van NSC is geworden. De buitenwereld beoordeelt de fractie als deel van een coalitie met de PVV, terwijl ze zelf zeggen afstand te willen bewaren. NSC’ers vinden het oneerlijk dat ze verantwoordelijk worden gehouden voor wat de PVV vindt, bijvoorbeeld van cultuur.
NSC ‘ontpieteren’
Opnieuw haalt de werkelijkheid het ideaal in. In de formatie had de fractie ondanks die afspraken over de rechtsstaat nog gezegd onder geen beding een meerderheidskabinet te willen vormen met de PVV. Inmiddels vinden NSC’ers het moeilijk uit te leggen waarin het huidige kabinet nog verschilt van zo’n meerderheidskabinet. Er is afstemming, er is een coalitieoverleg. In tegenstelling tot wat ze zich hadden voorgenomen, levert NSC meerdere bewindspersonen. En van samenwerking met ándere partijen in de Kamer, buiten de coalitie, is maar weinig terechtgekomen.
Het moet beter, vinden NSC’ers. Ze moeten méér ruimte nemen en duidelijker afstand nemen van de andere coalitiepartijen. Stel dat het kabinet het komende jaar valt – en daar wordt in NSC rekening mee gehouden – dan kun je jezelf maar beter goed geprofileerd hebben. Omtzigt, naar wie altijd zo werd opgekeken, is voor sommigen nu een deel van het probleem. Voor het eerst klinkt in de partij dat het daarvoor nodig is om NSC te ‘ontpieteren’. Ofwel: de invloed van Omtzigt inperken, en ruimte bieden aan individuele fractie- en kabinetsleden om het te doen zoals zíj het willen. Zoals een NSC’er zegt: „Gaan we door op deze weg of gaan we het doen zoals we het wílden doen?”
Pas toen mijn moeder een half kunstgebit kreeg aangemeten kwam ze erachter dat er ook mindere kanten aan suiker zaten. „Had ik dat geweten, dan had ik wel wat minder suiker in de pap gedaan.”
Ze begon elke dag met een bord suiker met pap.
Toen ze zwanger was van haar oudste kind – ik – adviseerde de huisarts haar om vooral door te gaan met roken, ze werd er rustig van. Ze stopte er pas mee toen de eerste afschrikwekkende teksten op de pakjes verschenen, een periode die toevallig samenviel met haar eerste hartinfarct.
„De waarschuwingen komen altijd achteraf”, concludeerde mijn vader, die jaren onze druivenstruiken had bespoten met landbouwgif. „Straks komen ze nog met de mededeling dat je maar beter niet op een stoel kunt zitten.”
Hij zat zijn hele werkende leven op een stoel, na zijn dood bleek inderdaad dat dat niet gezond is. Na zijn dood viel het pas op hoe vrolijk hij altijd was op verjaardagen, zou hij geweten hebben dat je van alcoholische drank dronken kon worden?
Ik moest aan ze denken toen eergisteren het nieuws uit de lucht viel dat het beter is om maar geen eieren meer te eten van hobbykippen. We zagen het samen op het Jeugdjournaal. Een jongetje uit een landelijk gebied voerde kippen, het Jeugdjournaal was ter plekke. Hij raapte eitjes en bracht ze naar de kelder. Hij zei het zijn ouders na: „Zo lekker, zo gezond en zo goedkoop.” Ze gingen gewoon door met het eten van eieren. In eieren van hobbykippen zit PFAS, ze denken dat ze het via regenwormen binnenkrijgen.
Het zette het wereldbeeld even op de kop: kippen in legbatterijen leven dus gezonder dan die op het land. Juist in de vrije uitloop eieren zit het gevaar. In onze Wormerse jaren haalden we eens per week eitjes bij een hobbyboer aan de overkant, het kan niet anders dan dat onze lijven vol met PFAS zitten. En wat erin zit gaat er nooit meer uit. Ik keek naast me op de bank. Drie prachtige dochters van wie in elk geval de oudsten voor een behoorlijk percentage uit plastic bestaan.
„Waarom?”, vroeg de oudste, „waarom moest ik altijd eieren halen bij die mensen?” Het eerlijkste antwoord was: omdat ik geen zin in ze had, maar dat bedoelde ze niet.
„We wisten niet beter”, zei ik naar waarheid.
De middelste dochter: „Het maakt mij niet uit als ik van plastic ben, mijn poppen zijn ook van plastic.”
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Onze kleinzoon (4) prikt per ongeluk in het been van onze kleindochter (8) met zo’n papieren parapluutje. Dat doet natuurlijk zeer bij zijn zus en dus wil zij hetzelfde bij hem doen. Waarop hij reageert: „Niet terug doen! Denk aan Jezus! Die doet dat ook niet!”
Els van der Zande
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Kun je nog even omdraaien, en weer langs lopen, nog één keer?” – iets dergelijks moet fotograaf Emmy Andriesse tegen het broodmagere jongetje hebben gezegd dat ze in februari 1945 in Amsterdam tijdens de Hongerwinter op straat aantrof. Dit kind liep met een leeg pannetje langs en ze wist: dit moet ik vastleggen. Het jongetje liep inderdaad desgevraagd nog een paar keer heen en weer en de iconische foto was geboren.
Dit soort foto’s ging in de laatste oorlogsmaanden vaak via het verzet naar Londen, naar de Nederlandse regering in ballingschap. Die wist van de hongersnood in het niet-bevrijde deel van Nederland, maar beelden zeggen zoals bekend meer dan woorden. Pas bij het zien van de schrijnende foto’s van ondervoede mensen kwam het besef echt binnen en werden voedseldroppings op poten gezet. Deze foto’s hebben dus levens gered.
Vanaf mei zijn deze tachtig jaar oude foto’s te zien in Foam, vijf minuten lopen van de Keizersgracht 568 waar in juni 1945 de eerste expositie opende, in de toenmalige fotostudio van Marius Meijboom. Het liet zien hoe een groep fotografen, clandestien, de laatste oorlogsmaanden had gedocumenteerd – honger, schaarste, gaarkeukens, voedseldroppings en de uitzinnige vreugde van de bevrijding.
Die tentoonstelling trok destijds veel internationale belangstelling. Oorlogscorrespondenten uit tientallen landen probeerden foto’s te bemachtigen, voor bladen als Life en Look. De exposerende fotografen werden volop geïnterviewd. De tentoonstelling ging reizen, fotoboeken verschenen. Opgeteld was de zichtbaarheid zo groot, dat je gerust kunt zeggen dat deze foto’s de beeldvorming over de oorlog mede hebben bepaald. Wie nu aan de Hongerwinter denkt, ziet Andriesse’s foto van dat jongetje voor zich.
Daarom is onlangs besloten dat deze collectie Unesco-erfgoed wordt – als eerste Nederlandse fotocollectie. Het wordt geregistreerd in het ‘Nederlandse Memory of the World Register’. Dit overzicht bevat meer documenten die bepalend zijn voor de oorlog en onze blik daarop.
Spionagefoto’s
Aan dit alles gaat een bijzondere geschiedenis vooraf. Die begon in september 1944, na Dolle Dinsdag. Verzetsleider Tonny van Renterghem en de Joodse fotograaf Fritz Kahlenberg, uit Duitsland gevlucht, hadden een idee. Enkele fotografen die ze vertrouwden, wilden ze vragen om het leven tijdens de bezetting vast te leggen. Het werden Andriesse en Meijboom, Carel Blazer, Charles Breijer, Cas Oorthuys, Krijn Taconis, Ad Windig en anderen. Zo’n tien fotografen vormden de kern van de groep die uit zo’n dertig à veertig mensen bestond, velen in Amsterdam maar ook bijvoorbeeld in Delft en Den Haag. Het exacte aantal is onduidelijk want een centrale organisatie was riskant: Kahlenberg zocht ze individueel op en deed of hij slechts een boodschapper was, in plaats van de spilfiguur. Hoe meer je je op de vlakte hield, hoe veiliger.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
Foto Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde. Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Sommige van deze fotografen hadden al ervaring met sociaal geëngageerde fotoreportages, maar dit was anders: spionagefoto’s. Die waren bestemd voor Londen en voor het verzet, dat weet moest hebben van semi-militaire knooppunten. Ook was er het besef dat dit een cruciale tijd was, die alleen daarom al moest worden vastgelegd. Dat was soms lastig: mensen waren zo gewend aan de Duitse aanwezigheid dat ze goed moesten nadenken over wat er ook alweer anders was – o ja, dat er nu kaarsen in etalages brandden in plaats van elektrisch licht, of dat paarden auto’s voorttrokken. Dat legden ze vast.
Daarvoor gingen ze op pad. Voorzichtig, want vanaf 20 november 1944 gold een fotografieverbod. Vlakbij een Duitse afzetting parkeerde Breijer zijn fiets. Hij deed alsof hij achteloos wat in zijn fietstas rommelde, waar een camera in verborgen hield. Klik, legde hij een scène vast, ongemerkt – zijn eigen gebogen schaduw is op de voorgrond van de foto zichtbaar. Andere fotografen hadden een camera in een schoudertas, of onder hun overjas.
Nu, tachtig jaar later, kunnen we via deze fotocollectie de stad van toen in kijken. Naar een tram die gevaarlijk vol is, omdat er nauwelijks meer transport was. Naar de commotie rond een vat met haring, toen een visboer plots weer wat te koop had. Naar fietsenroof, razzia’s en gevangenen die door de Grüne Polizei werden afgevoerd. Bewijzen van repressie dus, en steeds meer vroeg Kahlenberg zijn fotografen om de gevolgen van de Hongerwinter te registreren. Hij stuurde Cas Oorthuys – want die had de juiste gevoeligheid voor ellende – naar het noodmortuarium in de Zuiderkerk, om te documenteren hoe daar tientallen lichamen lagen die niet meer begraven werden. Geen kisten, geen personeel.
Er stonden rijen voor de gaarkeukens en er was veel zwarte handel waar soms ruzies uit de hand liepen. Diefstal, sloop, woekerprijzen – de foto’s tonen mensen bijeen maar zonder collectiviteit. Door de honger ontstond een moreel verval, het werd ieder voor zich.
Ook de werkzaamheden van het verzet, zoals het vervalsen van papieren, werden gefotografeerd. Het liep nooit fout. Een paar keer is een fotograaf aangehouden die dan toch wist te ontkomen, via blufpoker of anders een wc-raampje.
Heroïek
De plannen voor de tentoonstelling waren begonnen in februari 1945. Van Renterghem en Kahlenberg begrepen dat de foto’s nodig waren voor buitenstaanders om te snappen hoe zwaar het geweest was. De foto’s kozen ze uit bij Meijbooms studio. Die zat vlakbij Duitse autoriteiten die nog wel elektriciteit hadden – een handige vriend tapte dat af. Dankzij twee rollen Gevaert-fotopapier konden ze de foto’s fatsoenlijk afdrukken. Ook was er filmmateriaal geschoten, dat is tijdens de bevrijding overhandigd aan vermoedelijk Britse troepen, en kwijtgeraakt in Engeland, waarschijnlijk in de catacomben van het Luchtvaartministerie.
Zwanenburgstraat.Afsluiting Jodenbuurt bij de Waag, Nieuwmarkt, Amsterdam, 1941.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Op 2 juni 1945 opende de tentoonstelling: „De vijand heeft ons geprobeerd door middel van terreur, van deportaties, met honger op de knieën te krijgen. Zij is hierin niet geslaagd en dit danken wij voor een groot deel aan de mannen en vrouwen van het verzet.” Met deze ronkende woorden werd het thema verzet onderstreept. Ook werd de term Ondergedoken Camera geboren.
Natuurlijk maakten de beelden indruk. Foto’s liegen niet, maar, met afstand in de tijd kunnen we ook stellen dat ze niet per se de waarheid vertellen. De grote nadruk op verzet gaf een heroïek die niet strookte met hoe weinig verzet er werkelijk was geweest in de samenleving.
En ook: deze foto’s waren gemaakt vanaf september 1944, toen alle jodentransporten voorbij waren. Daardoor bleef het joodse leed buiten beeld. Er zaten joodse fotografen bij, maar daar ging het niet om. Het ging om de Hongerwinter. Die omissie kan hebben bijgedragen aan de naoorlogse opvatting dat de bezetting zo zwaar was geweest voor Randstedelingen, en er weinig ruimte was voor de Holocaust zelf.
Onderduiker Joop Kuijt kruipt in schuilplaats Oranje Nassaulaan 15, Amsterdam. lllegale opname vanuit fietstas van commandopost Kriegsmarine, genomen vanaf het Emmaplein de Emmalaan in, Amsterdam, 1944.
Foto’s Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Vanuit Meijbooms studio ging de tentoonstelling op tournee, langs twaalf steden. Maar afwezig was Kahlenberg. Er was namelijk onder fotografencollectieven een machtsstrijd ontstaan. Het ging over wie de regie kreeg over de beeldvorming van de bevrijding, en over het optuigen van een federatie. Kahlenberg delfde het onderspit. Hij zou roekeloos hebben geopereerd, was slechts een amateurfotograaf en Duits bovendien – dat hij een joodse vluchteling was, telde niet. Kahlenberg verhuisde naar New York, verbitterd. Maar hij wordt nu gerehabiliteerd: NIOD-onderzoekers Erik Somers en René Kok publiceerden in maart een boek dat hem belicht als spilfiguur. En waaruit niets van roekeloosheid blijkt, integendeel.
Inmiddels zijn de foto’s rondom de Ondergedoken Camera verspreid geraakt over verschillende collecties, maar zitten wel samen in het collectieve geheugen – vandaar het erfgoedpredicaat van Unesco. In de verstreken jaren is hun functie voor de beeldvorming onderkend. Vanaf 1980 zijn ze meermaals geëxposeerd met verwijzingen naar de opkomst van extreem-rechts, met waarschuwende woorden die maar niet overbodig willen worden.
Iets om aan te denken, nu de expositie in Foam neerstrijkt vlakbij waar het in 1945 allemaal gebeurde, waar de mensen samenkwamen en droomden van een toekomst vol gelijkheid, vrij van fascisme. Dat besef mag ook nu iets voor onze beeldvorming betekenen.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum