Socioloog Kees Schuyt breekt een lans voor tolerantie

Tolerantie Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: een waarschuwing tegen toegenomen intolerantie.

Een demonstratie in Rotterdam van de organisatie Voorpost.
Een demonstratie in Rotterdam van de organisatie Voorpost. Foto Hedayatullah Amid

Tolerantie staat een beetje in een kwaaie reuk. Partij kiezen, transparantie en keiharde stellingname zijn maatschappelijke pasmunt geworden. Tolerantie wordt soms gehekeld als een synoniem voor onverschilligheid of slappe neutraliteit. Ambivalentie is voor watjes.

Wie tegenwicht zoekt tegen die desillusie over tolerantie, kan goed terecht bij de befaamde Nederlandse socioloog Kees Schuyt, die zijn jongste boek, Begrensde tolerantie, aan het onderwerp heeft gewijd. Tolerantie is bij Schuyt geen vrijblijvendheid en kent grenzen (met name tegen antidemocratische politieke krachten), maar blijft het onmisbare fundament voor een pluralistische democratie.

Schuyt (1943) staat in de traditie van progressief-liberale denkers als de filosoof John Rawls, die met A Theory of Justice (1971) een model leverde voor sociale rechtvaardigheid. In zijn nieuwe boek pleit Schuyt voor hernieuwde gemeenschapszin na jaren van neoliberalisme, voor het revitaliseren van de civil society en een „stevige, niet-sentimentele opvatting van humaniteit”. Maar hij is wars van de anti-emancipatoire hang naar gezag en hiërarchie in sommige, meer conservatief-communautaristische versies van gemeenschapszin.

Zijn pleidooi voor rechtsstaat en democratie is het slot van het boek. In Begrensde tolerantie geeft Schuyt vooral een mooie, in historische context geplaatste geschiedenis van het begrip tolerantie. Het ‘elkaar kunnen verdragen’ zoals dat vorm kreeg vanaf het Italiaanse humanisme in de vijftiende eeuw. Hij volgt de ontwikkeling ervan door het tijdperk van de godsdienstoorlogen, via Erasmus en Montaigne naar de Verlichting van Hume en Kant en tot het begin van de huidige eeuw. Aan bod komen niet alleen de ideeën van deze filosofen, maar ook de moderne rechten van de mens en de eigentijdse Nederlandse praktijk van gedogen (die wel pragmatisch lijkt maar de mening van de bevolking ook „splitst en splijt”).

Schuyt behandelt meer moderne Nederlandse geschiedenis. Hij roemt de oratie van George van den Bergh over democratie en rechtsstaat uit 1938 ( die recent opnieuw onder de aandacht is gebracht door rechtsfilosoof Bastiaan Rijpkema in Weerbare democratie, 2015). Hij analyseert de verzuiling als een „systeem van tolerantie”, maar wel vooral aan de top van de piramides. De „onderlinge verkettering” bleef gewoon doorgaan. Toch was die tolerantie een voorwaarde voor de emancipatie die vanaf de jaren zestig op gang zou komen.

Is die doorgeslagen? Schuyt waarschuwt eerder voor de toegenomen intolerantie, het fanatisme in politiek en samenleving. Aandacht voor de Nederlandse traditie van praktische tolerantie kan voorkómen dat „het ingewikkelde samenleven” wordt gereduceerd tot „simpele stereotyperingen, vooroordelen en moreel beladen groepsonderscheidingen”. Een empirische socioloog houdt altijd oog voor ambiguïteit – en dat doet Schuyt zeker in dit boek.