Schrijver Nikki Dekker: ‘Je identiteit is veel gelaagder dan dat hokje’


Foto Daniel Niessen

Interview

Wat maakt het leven de moeite waard? In haar debuutroman ‘diepdiepblauw’ verwerkte Nikki Dekker veel feitjes over vissen. Maar het is geen nuttige kennis, juist niet.

Dat de poetslipvis zichzelf herkent in de spiegel. Het zou Nikki Dekker (1989) een plezier doen als iedereen dát wist. „Want dat verwacht toch niemand? Ik bedoel: we weten van olifanten en chimpansees dat ze hun spiegelbeeld herkennen, en ook dat dat iets bijzonders is. Mijn katten kunnen het niet.” De ‘spiegeltest’ wordt vaak gebruikt om te onderzoeken of dieren zelfbewustzijn hebben en dus behoorlijk intelligent zijn. „Die herkenning blijkt niet voorbehouden aan dieren met grote hersenen. Dat relativeert ons vastgeroeste idee dat de grootte van de hersenen allesbepalend is voor wat je kunt. Als zo’n visje van een centimeter of tien zich herkent, is dat gigantisch.”

En, voegt Nikki Dekker toe, want begrijp haar niet verkeerd: het is ook gewoon een feitje dat haar „verwondering en blijdschap, én een soort bevrijding in die blijdschap” gaf. „Zo veel in het dagelijks leven in onze maatschappij ligt al vast, en loopt zo soepel en voorspelbaar en logisch, dat als je ergens leest dat een minuscuul visje zichzelf in de spiegel herkent… Dat is dan… ja… heel erg léúk. Toch?”

Dat ze in haar debuutroman diepdiepblauw heel veel feitjes over vissen verwerkte, betekent niet dat ze vindt dat haar lezers die allemaal zouden moeten kunnen reproduceren, of onthouden. Er valt wat te leren van diepdiepblauw, maar dat hoeft ook weer niet de hele tijd. „De waarde van die stukjes over vissen is ook gewoon inherent waardevol, omdat het gaat over het leven.”

Dus het is te simpel om te zeggen dat de roman gaat over wat mensen van vissen kunnen léren, vindt Dekker. Dat sluit aan bij een passage in de roman, over verschillende soorten kennis. Daar schrijft ze: „De meeste kennis die we hebben verzameld over de dieren die in zee leven, is nuttige kennis. Kennis die we kunnen inzetten om processen soepeler te laten verlopen, om de stabiliteit van onze omgeving te garanderen, om onszelf in leven te houden. Ik geloof dat de waaromvraag een ander soort kennis zoekt, de bevestiging van een zelf. Dat je niet alleen bent. Dat je jezelf ergens in kunt herkennen. Een spiegel, een wateroppervlak.” Dáárin wil diepdiepblauw veel liever voorzien.

De roman verscheen afgelopen zomer, belandde op de longlist van de Boon Literatuurprijs en op de shortlist van de Bronzen Uil, voor het beste debuut, de Volkskrant riep Dekker uit tot literair talent van het jaar. Haar roman begon ooit met het idee om te schrijven over „biseksualiteit en vissen”, vertelt ze, aan tafel in haar Utrechtse woonkamer.

Wat biseksualiteit en vissen dan met elkaar te maken hebben? „Vissen worden niet als volwaardige dieren gezien: denk maar aan vegetariërs die wel vis eten. Een vis is dan wel een dier, maar heeft geen gevoelens, want het knippert toch ook niet met z’n ogen? Waarschijnlijk voelt het dan ook geen pijn, denken mensen dan. Zo wordt biseksualiteit ook niet gezien als een échte seksuele geaardheid: het is een beetje halverwege, een tussenpositie. Dat heeft er ook mee te maken dat het in de publieke ruimte onzichtbaar is, en dat we daarom denken dat het niet bestaat. Biseksualiteit zie je niet, want biseksualiteit kun je niet aflezen aan die ene relatie die op dat moment aan de gang is, met een man óf een vrouw.”

Het gaat mij om de levensbevestigende kracht van kennis

Die vergelijking tussen biseksualiteit en vissen maakte ze aanvankelijk nog niet meteen: ze vónd het. „Intuïtief voelde ik dat er iets zat. Zo gaat dat bij mij meestal: laatst schreef ik voor Hollands Maandblad een essay over pianospelen en ideeën van vrouwelijkheid, of de identiteit die je jezelf aanmeet – omdat ik het vermoeden had dat daar een verband was. En dat blijkt er dan te zijn, altijd, voor mij althans. Mijn taak is dan om te onderzoeken hoe dat zit en aan de lezer over te brengen waar die verbinding in zit.”

Zonder het vervolgens voor die lezer letterlijk uit te spellen – diepdiepblauw is een coming-of-ageroman die grofweg gaat over hoe mensen bepaald worden door hun omgevingen en contexten, en over hoe cultuur en natuur door elkaar heen lopen. Het boek is opgebouwd uit fragmenten: scènes uit het leven van een tiener die twintiger en dertiger wordt, naast wetenswaardigheden over zeedieren, naast bespiegelingen over liefde, relaties, identiteit. De fragmenten worden gescheiden door witregels en verbonden door ampersands, &-tekens. „Ik wilde de cement tussen de stenen niet laten zien. Dat leek me saai. Ik schrijf niet om mijn gedachten naar de mensen toe te gooien, het is veel mooier als lezers zelf tot gedachten komen. In die zin werkt het boek een beetje als poëzie: ik laat graag veel gebeuren, en dan is het aan de lezer om er meer van te maken dan er staat.”

„Toen ik in de zomer van 2018 romans zocht over biseksualiteit en ik maar tot een vrij laag stapeltje kwam, dacht ik: misschien kan ik er dan zelf eentje gaan schrijven. Denkend over hoe die dan vorm moest krijgen, besloot ik: bi is allebei, dus het moest fictie én non-fictie in zich hebben, over menselijke en niet-menselijke dieren, autobiografisch en verzonnen. En toen ontdekte ik dat de woorden ‘genre’ en ‘gender’ ook nog dezelfde oorsprong hebben – het Latijnse woord ‘genus’: soort, geslacht.”

De naamloze ik-verteller ontdekt dat ze biseksueel is. „De meeste mensen zijn hetero, daar is de maatschappij op ingericht, en als je beseft dat jij daar niet precies tussen past, kun je al snel gaan denken dat je raar bent. Zoals iedereen zich op een bepaalde manier raar voelt, denk ik. Iedereen heeft wel iets waardoor hij denkt: de rest van de mensen is oké, die functioneren prima, maar ik niet. Wat is er mis met mij? En waarom? Waarom ben ik niet zoals de rest?”

Het draait in diepdiepblauw om de waaromvraag, maar die wordt ook gepareerd, want we weten het niet. Wat is ervoor nodig om te worden wie je bent – die vraag stelt de roman. En daar komt de vissenkennis van pas die een bevestiging is, een spiegel. „Het gaat me om de levensbevestigende kracht van kennis. Niet om macht te hebben, niet om een proefwerk te halen of indruk op anderen te maken. Maar begrijpen in wat voor wereld je leeft, zien wat er allemaal mogelijk, en ‘natuurlijk’ is.”

Daar houdt het verhaal van diepdiepblauw niet op – de coming-of-age houdt misschien wel op bij de ontdekking van je identiteit, van dat hokje waar je in past, maar daarna gaat het leven verder. „Ik zie bij veel mensen om me heen, dertigers, dat die identiteit, dat hokje waarin je je zo thuisvoelde, op een gegeven moment ook juist niet meer zo belangrijk is. Dan is iedereen eraan gewend en hoef je je persoonlijkheid niet meer te ontlenen aan dat hokje. Bij de optredens die ik heb gegeven met mijn boek, zit er ook vaak wel iemand in het publiek die opwerpt: ‘Tja, leuk, een biseksualiteitsroman, maar waarom hebben we die hokjes nog nodig?’ Nou, omdat we eerst die spiegel nodig hebben – eerst wil je weten waar je bij hoort. Je hebt die veiligheid nodig dat er ergens ruimte voor je is, dat je niet alleen bent. Daarna kun je gaan zien dat je niet alleen verbonden bent met dat ene hokje, dat je identiteit vele gelaagder en uitgebreider is.”

En dan kun je jezelf weer opnieuw uitvinden? diepdiepblauw beweegt ook door vele relaties heen: telkens begint de hoofdpersoon weer aan nieuwe avonturen. „Ja, er zit in het hoofdpersonage – en in mij – wel een grote drang om het onbekende op te zoeken, te experimenteren. Voor mij is dat een van de belangrijke lijnen in het boek. In het leven word je eerst vastgezet door je omgeving, door de cultuur: je hebt een bepaalde huidskleur, seksualiteit, of een bril, of je stottert. Op het moment dat je dat tot identiteit verheft, wordt het deprimerend en beklemmend, wat mij betreft. Want dan heb je niet meer door hoe dwingend het is. Dan denk je: ik bén zo, en niet anders. Dat is waar midlifecrisissen uit ontstaan.”

Er zijn zoveel levende wezens die allemaal leuke dingen doen

Dat moet je vóór zijn, weet Dekker – en nu is het moment aangebroken voor de boodschap die ze had voorbereid voor dit interview, vertelt ze, over wat het leven de moeite waard maakt. „We hebben het nu veel over hoe leuk het kan zijn om aandacht voor de dingen te hebben, aandacht zonder doel, zonder dat het functioneel is. Dat is ook waarom ik zo van hobby’s houd. Ik geloof ook heel erg in het nut van hobby’s, juist omdat ze een beetje nutteloos zijn, omdat ze een doel op zich zijn. Ik heb het idee dat veel mensen al te zeer gericht zijn op werk en gezondheid en hun sociale leven, hun status. Maar mensen zijn ook dieren – en als ik kijk naar mijn katten en bedenk wat zo’n dier nou doet op een dag? Hij eet en slaapt, en hij speelt heel veel. Mensen moeten ook spelen – je moet manieren vinden die voor jou spelen zijn.”

„Als je leuk werk hebt waar je helemaal in opgaat, kun je daar veel voldoening uit halen. Maar als dat even niet lukt, wat blijft er dan over? Zeker als je voor een creatief beroep kiest, moet je oppassen dat je niet alleen maar in je hoofd zit, of dat al je creativiteit in je werk gaat zitten – dan wordt het wel erg bepalend voor je identiteit. Je moet er ook niet ál te goed in worden, dan verlies je de speelsheid.”

Ze wijst rond in de kamer, naar een schelpenverzameling, naar een vaasje, in de vorm van een torso met borsten. „Ik heb een halfjaar een keramiekcursus gedaan, daar heb ik die vaas aan overgehouden.” En ze wijst naar haar elektrische piano: „Nu zit ik op pianoles.” En daar ligt een zelfgemaakt borduurwerkje, daar een boek dat Zeven talen in zeven dagen heet. „Ik heb ook wat Koreaans geleerd, gewoon met de app Duolingo, en wat Pools. En ik ben gaan openwaterzwemmen, wat wel een beetje uit de hand gelopen is, want ik zit inmiddels bij een triatlonvereniging. Maar ik hou nog steeds heel erg van de rust die zwemmen geeft. Bij hardlopen blijf je mensen tegenkomen en moet je nadenken over de route, maar als je in een plas zwemt kun je een uur doorzwemmen zonder iets tegen te komen.”

Bij de optredens die ze tot nu toe gaf met haar boek, kwam telkens de vraag terug: dus jij herkent je heel erg in vissen? Maar zo moet je dat toch niet zien, antwoordt ze. „Voor mij is die zeewereld niet zozeer een inspiratie in de zin van: kijk eens hoe het allemaal ook kan. Vissen hebben op zichzelf gewoon boeiende verhalen, zoals relaties tussen mensen boeiende verhalen kunnen zijn. Ik ben niet van plan om boeken te schrijven die alleen maar over mensen gaan, want er zijn zoveel levende wezens die allemaal leuke dingen doen. Dat is een van de dingen die ik probeer te doen: laten zien hoe leuk vissen zijn. Een romantisch boek over vissen! Mensen, ga van ze houden!”

Van de octopus, bijvoorbeeld. „Die staat evolutionair zo ver van ons af, hij heeft biologisch gezien nog maar heel weinig met ons te maken. Tegelijk heeft hij een niveau van intelligentie dat wij wel herkennen. Hij lijkt gevoel voor humor te hebben: ik zag filmpjes waarin octopussen het leuk lijken te vinden om vissen te meppen die voorbij zwemmen. Niet om ze te vangen, echt om te spelen – pesterig, zoals kleine kinderen slakken oppakken en ergens anders neergooien. Er zwemt een vis voorbij, en de octopus doet pats. Dat is toch leuk?”