Kan een roman in positieve zin misselijkmakend zijn? Jazeker! Tandenjager, de nieuwe roman van Auke Hulst, deed me daadwerkelijk kokhalzen. Er was één pagina die ik werkelijk niet met droge ogen, eh, mond, kon lezen. En toch wilde ik, zelfs toen, niets liever dan doorlezen. Wat een schitterende stank en een ijzingwekkende gruwel rijst er op uit Tandenjager!
Auke Hulst (1975), die naast schrijver ook recensent is voor deze krant, excelleert in de vermenging van zijn eigen invallen en fascinaties met allerlei literaire genres en tradities, wat al bleek uit eerdere boeken, zoals De Mitsukoshi Troostbaby Company (2021). Hij slaagt er met Tandenjager opnieuw in iets buitengewoons en verrassends aan zijn al zo opvallend veelzijdige oeuvre toe te voegen. Tandenjager is een uitmuntende historische roman en een ijzingwekkend ‘gothic’-griezelverhaal ineen. Bovendien kun je er evengoed een commentaar in lezen op wat de mens uitspookt, puur uit eigenbelang, tot in de huidige tijd aan toe. En op wat mensen van alle tijden elkaar aandoen.
Hoofdpersoon is de schelm Vos Jacobs, die ook wel door het leven gaat als ‘Jacobi Fox’, een onecht kind dat vastbesloten is van een dubbeltje een kwartje te worden. Deels als wraak – zijn biologische vader is (hoogstwaarschijnlijk) de baron van het landgoed waarop zijn ouders werken –, deels omdat het leven beter uit te houden is als je tot de elite behoort: „Hij wilde hun kleren dragen, in hun paleizen wonen, hun drank drinken, hij wilde bediend worden door hun bedienden en vergeten dat die bedienden zijn ouders waren, hij wilde de wereld zien vanuit hun koetsen en schepen, maar hij wilde niets van zijn binnenwereld hoeven offeren aan de dorre geestessteppe die door gewoonte en comfort wordt veroorzaakt. Zijn innerlijk leven was hem heilig.”
Na allerlei omzwervingen en baantjes wordt Vos ‘tandenjager’: hij rooft tanden van gesneuvelde soldaten waar rijke mensen in Engeland een vals gebit van laten maken. Dit bijzondere werk oefent hij op een veulenkop (een van de vele passages uit dit boek waarbij het verstandig kan zijn een emmer bij de hand te houden).
Adellijke jongeheer
Zijn eigen gebit rot intussen natuurlijk ook weg. Dat verraadt zijn lage komaf. Hij laat het vervangen door een opmerkelijk gaaf, blinkend wit roofgebit. Dat behoorde toe aan een adellijke jongeheer, eveneens een belangrijk personage in de roman, die er vanwege zijn idealen voor koos van zijn titel en erfenis af te zien en in het leger dienst te nemen.
Behalve diens tanden neemt Vos van zijn dode lichaam ook een stapeltje liefdesbrieven af, die in de kleren verstopt zitten. Zo komt hij op het idee, eenmaal succesvol voorzien van de blinkende tanden, om de aanbeden markiezin uit die brieven te gaan versieren. Deze Amsterdamse aristocrate is een opmerkelijk vrijgevochten, eenogige schilderes. Zij wordt door het plebs een heks genoemd, puur vanwege haar opvattingen en uiterlijk, denk je aanvankelijk. Maar er blijkt meer aan de hand te zijn: ze heeft een groot geheim dat ik hier niet ga onthullen.
Ze is in ieder geval nauw verwant aan die andere beroemde, wat oudere literaire markiezin, de markiezin de Merteuil uit Les liasons dangereuses (1782) van Choderlos de Laclos. Maar ze is nog veel gevaarlijker. Is Vos zo sluw als hij meent te zijn, of is zij uiteindelijk toch slimmer?
Drek en drab, modder, moed en moord: je slaat vanzelf (mee) aan het allitereren met deze roman, waarin Hulst consequent vol op het orgel gaat. Hij wijdt uit over het „zompig smakken van aangestampte modder”, maar ook over de zee, de lucht, de leefwijze van mens en dier. Over licht en duister, over friemeldiertjes en vegetatie. Alles even beeldend.
Tandenjager begint op het slagveld bij Quatre Bras in 1815 daags voor de slag bij Waterloo, en neemt je vervolgens mee naar onder meer de sloppen van Londen, een suikerplantage in Suriname, de grachtengordel van Amsterdam en de woeste baren: „Regen en wind schuieren de zeilen, schuren de planken, slaan hout tot spaanders, de zee grauwt en gromt en blaft, een gulzige hond. De donder is die van het slagveld, de bliksem slaat in op de bezaanmast.”
Literaire voorbeelden
Het is een meeslepend verhaal, maar vooral de stijl – overdadig, maar nergens onhandig – maakt veel indruk. Hulst tovert je van alles voor ogen en speelt intussen een spel met allerlei literaire voorbeelden: Cervantes, Dickens, Sterne en Shakespeare, om er maar een paar te noemen. Hij koos voor dit boek bovendien een idioom doorspekt met in onbruik geraakte woorden, waarbij hij er zorg voor droeg dat de context steeds afdoende duidelijk maakt wat ze betekenen. Zo weet hij geuren, kleuren, geluiden en sensaties hoogst origineel te vangen, hetgeen op zijn hoogst een beetje aan werk van Hafid Bouazza doet denken.
Heersen over, of zelfs meer dan dat: bezit nemen van, een ander is het dragende thema van Tandenjager. Wanneer is de verhouding tussen twee mensen symbiotisch, wanneer parasitair? Hulst werkt dat op allerlei manieren uit. Hoe mannen vrouwen als hun eigendom zien. En ouders hun kinderen. Maar ook veldheren hun manschappen, een landheer zijn pachters, een lid van de adel het huispersoneel en, wranger en schrijnender nog, de witte heersers de tot slaaf gemaakte zwarte mensen in Suriname.
De ander als bron misbruiken voor het eigen bestaan, het eigen gewin, is natuurlijk ook alleen al het tandenjatten. En dan speelt ook de op zijn minst deels onvrijwillige uitruil van allerlei levenssappen, tot bloed aan toe, een prominente rol in Tandenjager.
Intussen streven veel van de personages naar onafhankelijkheid. Voor Vos staat van jongs af aan als een paal boven water dat dát het hoogste goed is. Vrij te zijn. Zelfs in de liefde gelooft hij niet: „Hij heeft nooit geloofd in de mystieke verbondenheid waarover die ene opiumverslaafde dichter tegen hem had gewauweld in een Londense taveerne – geklets onder andermans zenuwen die zouden meetrillen met de jouwe, over lippen die rillen en branden met het beste bloed van je hart.”
Maar dan steekt, al gelooft hij er niet in, zijn gevoel een spaak in het wiel. Hij wordt verliefd en raakt tot zijn eigen verbazing en verdwazing, gaarne bereid zich met huid en haar uit te leveren aan de vrouw van zijn dromen, in plaats van andersom. Dat wordt een koude kermis, in een zo warmbloedig boek.
„Blijven wij tot in lengte van dagen nieuwe boeken produceren, zoals apothekers nieuwe brouwseltjes mengen, door uit het ene vaatje in het andere te tappen?” luidt op enig moment de vraag in Tandenjager. Hopelijk is het antwoord van Auke Hulst voorlopig, ook na dit zo grootse boek, weer volmondig: ja.
Lees ook
Een tweeling tussen vijanden
