Ik ken geen journalist die aan dit vak begint omdat hij hoofdredacteur wil worden”, zegt Cees van der Laan, scheidend hoofdredacteur van dagblad Trouw. Na tien jaar maakt hij plaats voor het duo Wendelmoet Boersema, nu nog adjunct-hoofdredacteur van de krant, en Karel Smouter, nu NRC-redacteur. Van der Laan: „Toen ik jong was, keek ik huizenhoog op tegen de hoofdredacteur, en toen werd ik het zelf. Best gek. Eerst vond ik het helemaal niet leuk. Je moet alles zelf leren, allerlei dingen waar ik geen verstand van had. Ik moest eraan wennen dat ik niet meer zomaar alles kon zeggen, dat ik niet meer one of the guys was.”
Trouw is een landelijke kwaliteitskrant met 110.000 betalende lezers die mede door zijn christelijke achtergrond een eigen, degelijke toon heeft en scherpe keuzes maakt, door bijvoorbeeld veel aandacht te geven aan levensbeschouwing, ethiek en het klimaat. Van der Laan (Bussum, 1961) kwam in december 1999 bij de krant en was onder meer chef van de politieke redactie en de nieuwsdienst voordat hij in 2014 hoofdredacteur werd.
Op uw afscheid vorige week heeft u uw excuses aangeboden. Waarom?
„„In tien jaar neem je beslissingen die redacteuren persoonlijk raken, zoals een overplaatsing tegen hun zin of een functioneringsgesprek. In de communicatie kun je fouten maken. Dat kan pijn hebben gedaan. Dat besef ik me maar al te goed.
„Nee, het had niets te maken met grensoverschrijdend gedrag. Ik meen dat ik geen bully was. Ik geloof in dienstbaar leiderschap. Je werkt met creatieve, autonome mensen, die moet je niet te veel voor de voeten lopen.”
Wat is de voornaamste taak van uw opvolgers?
„De laatste twee jaar is het aantal abonnees afgevlakt door problemen met de distributie en onvoldoende marketing. Dat moeten ze dus weer op peil brengen.”
Uitgeverij DPG wil fuseren met RTL Nederland. Zal binnen zo’n groot concern een kleine krant in de verdrukking komen?
„Ik denk het niet. De structuur van het bedrijf wordt gewijzigd waardoor de dagbladen vermoedelijk in een aparte tak komen. Voor reclame-inkomsten zal de fusie voordelen hebben: je kunt reclame in een pakket aanbieden, met kranten, tv-zenders en online.”
Wat maakt Trouw anders dan andere kranten?
„Trouw is ontstaan vanuit het gereformeerde verzet in de Tweede Wereldoorlog, dat tekent de krant nog steeds. We besteden veel aandacht aan levensbeschouwing, filosofie, religies, ook aan de islam en het katholicisme – zo’n tien procent van onze abonnees is katholiek. We hebben daarvoor een redactie van zo’n vier, vijf man met nog wat freelancers eromheen, die maken ieder dag een spread in het tweede katern De Verdieping.”
Beschouwt u Trouw nog als een christelijke krant?
„De krant is losgeraakt van de protestantse kerken, net als veel lezers, die zijn meegereisd. Mijn twee atheïstische voorgangers benadrukten dat Trouw een christelijke krant is, maar dat suggereert dat we een christelijke missie hebben. Ik noem Trouw liever een krant die haar inspiratie ontleent aan de oorspronkelijke christelijke waarden die je echter ook humanistisch kunt invullen.”
Hoe komt het verzetsverleden terug in de krant van vandaag?
„De Trouwgroep streed in de oorlog niet alleen voor God, vaderland en de koningin, maar ook voor de vrijheid van geweten. Daar zijn veel mensen voor omgekomen dus daar ben ik me altijd bewust van geweest. Opkomen voor de geestelijke vrijheid zit in het hart van de krant. Wij stellen met elkaar ander vragen dan andere kranten vanuit de waarden die we delen.”
Trouw besteedt opvallend veel aandacht aan de klimaatcrisis en het massaal uitsterven van dieren en planten. Hoe past dat in het profiel van de krant?
„De mensen die geïnteresseerd zijn in levensbeschouwing hebben ook vaak belangstelling voor duurzaamheid, vanuit het idee van het rentmeesterschap, wat een klassiek christelijk begrip is.”
Wat vinden de plattelandsbewoners in de Trouw-achterban van die aandacht voor het klimaat?
„Boeren vinden dat Trouw te weinig oog heeft voor hun belangen. Ik betwijfel dat. Maar inderdaad, we schrijven vaak over het probleem van de grootschaligheid in de agrarische sector. Daar lijden boeren trouwens zelf ook onder. We hebben een paar jaar geleden een serie gehad ‘De staat van de boer’ met een bijeenkomst in Zwolle, en daar merkte je de enorme boosheid onder boeren. Je merkte ook hoe trots boeren zijn op hun vak.”
Bent u gelovig?
„Ik noem mijzelf geen gelovige. God zit in ons mensen en dat zorgt er voor dat we het goede kunnen doen. Dat ik soms wel naar de kerk ga, heeft te maken met de kerkgemeenschap die zeer betrokken is. Dat waardeer ik zeer, evenals de ervaring van de kerkdienst zelf. Ik ben gereformeerd vrijgemaakt opgevoed – artikel 31 – dus bij ons thuis gold Trouw als veel te vrijzinnig. Als mijn opa zou weten dat ik bij Trouw werkte, zou hij zich omdraaien in zijn graf. Wij lazen thuis het Nederlands Dagblad en NRC Handelsblad.”
NRC Handelsblad?
„Ja, liever zo’n seculiere krant dan Trouw. In NRC stond bijna niets over religie dus dan kwam je ook geen andere denkbeelden tegen.”
Bent u nog gereformeerd vrijgemaakt?
„Nee, maar ik heb er geen trauma van. Ik vond opgroeien in de vrijgemaakte zuil niet benauwend. Mijn ouders waren bourgondisch ingesteld, ik denk dat ze stiekem wat vrijer dachten dan de kerk, maar zo’n hechte gemeenschap is heel fijn, daar stap je niet zomaar uit. Ons werd geleerd: ‘we staan in de wereld maar we zijn niet van de wereld’, dus je moest voortdurend bepalen waar je stond. In de praktijk betekende dat: niet naar de bioscoop, niet op zondag voetballen of zwemmen. Wel Bach, geen popmuziek.”
Hoe kwam u in de journalistiek?
„Ik zag de film Under Fire met Nick Nolte als fotojournalist in Nicaragua, en toen wilde ik ook journalist worden. Ik begon in 1985 bij De Nieuwe Weesper in Weesp. Mijn eerste stukje ging over bewoners van Muiden die hadden meegedaan aan de Elfstedentocht.”
U was in de jaren negentig oorlogsverslaggever voor de GPD, het persbureau voor regionale kranten. Hoe was dat?
„Nou, ik was geen correspondent maar een verslaggever die soms naar conflictgebieden reisde – Bosnië, Irak, Somalië. Een granaat die ontploft in je hotel in Sarajevo, een kogel die door je kamer vliegt, of dat je ergens in Afghanistan uit je auto wordt getrokken door de Taliban. Het gevoel: nergens is veiligheid. Ik was in 1994 in de vluchtelingenkampen rond Goma in Congo waar duizenden mensen doodgingen aan ziekte en uitputting. Dat is het ergste wat ik ooit heb meegemaakt. Het was overweldigend. Door die alom aanwezige dood werd ik lamgeslagen. Op zo’n moment moet je je gevoel parkeren om erover te kunnen schrijven. Dat is je opdracht.”
Heeft u daar last van gehad?
„Veel later was ik een keer bij een bijeenkomst van Defensie over PTSS en toen dacht ik voor het eerst: hé, dat klinkt bekend. Ik heb er nooit wat mee gedaan, ik heb na Sarajevo een tijd vliegangst gehad, dat ging over. Maar ik moet zeggen, al die oorlogen draag ik wel met me mee. Het zijn allemaal laadjes in je ziel, soms gaan ze open maar meestal zitten ze dicht, en dat is prima. Het vormt je als mens. Vroeger dacht ik dat oorlog iets voor ver weg was, maar sindsdien denk ik: oorlog, dat kan in Nederland ook zomaar gebeuren.”
Wat leerde u als parlementair verslaggever?
„Dat was in de tijd van de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Ik kan me vooral de ontreddering herinneren. Eigenlijk zitten we met elkaar nog steeds in die ontreddering. Den Haag heeft de band met de burger nooit goed kunnen lijmen.”
De oorlog in Gaza verdeelt de lezers van Trouw. Het hoofdredactioneel commentaar kan behoorlijk scherp zijn over Israël.
„Groepen binnen de christelijke gemeenschappen voelen een oude, hechte band met Israël vanuit de religieuze traditie. Onze verslaggeving kan pijn doen bij lezers. Sommigen vinden ze dat we te veel over de Palestijnen schrijven, anderen dat we te positief over Israël zijn. Wij erkennen volmondig het bestaansrecht van Israël, maar dat betekent niet dat je niet kritisch mag staan tegenover de politiek daar. We schrijven al twintig jaar kritisch over het nederzettingenbeleid. Ik heb zelf als achttienjarige in een kibboets gewerkt. Toen dacht ik: met de Holocaust heeft Europa dit probleem gecreëerd en die mensen hebben een plek nodig. We dachten helemaal niet na over de Palestijnen die daar woonden. Als je kijkt naar waar ik nu staan in mijn opvattingen, is dat een hemelsbreed verschil met toen.”
Wat vindt u het hoogtepunt van uw werk als hoofdredacteur?
„Zonder twijfel het blootleggen van de Toeslagenaffaire samen met RTL Nieuws. Dat is in de eerste plaats de verdienste van redacteur Jan Kleinnijenhuis en van Pieter Klein van RTL. Maar Trouw heeft daar wel tijd en ruimte voor vrijgemaakt en de samenwerking met RTL mogelijk gemaakt. We hebben stevig ingezet op onderzoeksjournalistiek. Dat is natuurlijk van alle tijden, maar vroeger was het meer van individuen afhankelijk. Nu is het meer gestructureerd, er worden mensen voor vrijgemaakt, er is meer begeleiding.”
In 2016 deed Trouw mee met het onderzoek naar de Panama Papers, een internationaal project rond gelekte documenten over onder meer belastingfraude, corruptie, witwassen. Van der Laan: „Toen de Panama Papers langs kwamen, dacht ik: we hebben geen idee of er wel wat uitkomt, en het gaat ons zeker een paar ton kosten, maar laten we het doen. We gaan er vast veel van leren. Het was innovatief door de internationale samenwerking en door de inzet van datajournalistiek.”
Lees ook
Bronnen in dit stuk zijn bekend bij de redactie, schreef Trouw
En wat was het dieptepunt?
„De journalistieke fraude. Toen zijn we heel diep gegaan.” In 2014 bleek dat bronnen in reportages van een Trouw-redacteur niet te verifiëren waren, onder meer over de vermeende ‘Sharia-driehoek’ – een Haagse wijk die in handen zou zijn gevallen van radicale moslims. De reportages pookten de politieke angst voor de islam op. De verslaggever werd ontslagen, Trouw stelde een onafhankelijk onderzoek in dat integraal werd gepubliceerd. Van der Laan: „Dat deed veel pijn, er was veel emotie op de redactie: hoe heeft dit kunnen gebeuren? We bleken het feiten checken, het borgen van onze kwaliteit niet op orde te hebben. Dus toen hebben we teugels flink aangetrokken. In principe geen anonieme bronnen meer, en als het niet anders kan, de bronnen melden bij de hoofdredactie. We willen ze allemaal zien. De affaire heeft ons een stimulans gegeven om de organisatie te verbeteren. Ik vind dat we sindsdien wel een betere krant zijn.”
Wat gaat u nu doen?
„Hoofdredacteur zijn gaat in je zitten, je bent er dag en nacht mee bezig, dus ik heb wel een paar maanden nodig om af te kicken. Ik ga eerst op de fiets naar Rome. Daarna wil ik graag schrijvend redacteur worden, wellicht op het snijvlak van geopolitiek en defensie – oorlog lijkt steeds dichterbij te komen. Hoe weet ik niet precies, daar gaat de volgende hoofdredactie over.”