Als we maar geen bordspelletjes hoeven te doen. Ik verlies altijd, met alles, en het is vrijdagavond, give me a break. Maar hoe kom ik dan de tijd door? Ik ken niemand, ik brei niet en ik ben mijn boek vergeten. Hoelang is die Oudegracht? Ik word duizelig van Google Maps. O wacht, daar staat een groepje. Een lange man met wit haar – harde stem. „Welcome!”
Dit moet Dirk de Jong zijn, de uitbater van Cafca, een… tja, hoe moet je dit noemen. Er is koffie, maar bovenal is er chaos, stoelen en banken en kleden, elpees en oude typemachines, droedels van bezoekers aan de muur – wat fijn dit, waar vind je nog dit soort plekken? Acht jongvolwassenen zitten rustig in een kring en wachten af – iemand probeert een flirtgesprekje aan te knopen, maar hij wordt vriendelijk afgewezen. Een linnen tas gaat rond. „Your phone please?” De voertaal hier is Euro-Engels. We krijgen allemaal een papieren nummertje, en daar gaat-ie dan. We zijn offline.
Gouden idee
Ilya Kneppelhout, Jordy van Bennekom en Valentijn Klok zijn op een gouden idee gestuit met The Offline Club – zoveel is twee maanden nadat ze hun eerste evenement organiseerden wel duidelijk. Utrecht is de vierde stad die aanhaakt; de kunst is telkens om een gelijkgestemde horeca-ondernemer te vinden, want een eigen pand heeft het drietal nog niet. Ambities zijn er te over: brunches, leesweekends, vakantieweken, op alles wat ze tot nu toe probeerden volgt een enorme respons.
Op Instagram (niet ideaal, inderdaad, maar hoe bereiken ze anders hun doelgroep?) hebben ze nu 165.000 volgers; Ilya ging een week skiën om bij te komen van het explosieve succes. Valentijn, chef-kok van beroep, houdt het allemaal niet zo bij: hij heeft geen sociale media. „Maar ik keek wel elke ochtend de uitzending van Lubach terug”, vertelt hij in Cafca. „Élke ochtend. Daar wilde ik ook vanaf.”
Ilya kreeg al op zijn drieëntwintigste met werkstress te maken; Jordy ging zelf vier dagen offline, in navolging van Bill Gates, en kwam herboren terug. Samen besloten ze dat meer mensen hiervan zouden moeten profiteren; een peiling onder hun vriendengroep van eind-twintigers leerde dat iedereen baalde van zijn eigen telefoongedrag, maar dat niemand zich bij machte voelde om er in z’n eentje iets tegen te doen. Vandaar een club, met afgebakende tijden en een bescheiden entreeprijs (7,50 euro). Regels helpen om mensen over de streep te trekken.
Franse filmsterren
Als ik klaar ben met het doorvlooien van een stapel plaatjes van vergeten Franse filmsterren kijk ik toch eens wat langer naar het boek van mijn buurvrouw – ze leest het zorgvuldig, met een pen. Women Who Love Too Much. Ah! Een klassieker. Boek uit de jaren tachtig – ze lijkt piepjong, is dit nog altijd relevant?
Ze heeft weinig aanmoediging nodig. „Mannen”, zegt ze droevig, „ik begrijp ze niet. En Nederlandse mannen al helemaal niet.” Ze blijkt van Griekse afkomst en woont hier al jaren, maar ze voelt zich alleen.
„Excuse me”, tikt een Britse jongen me op de schouder, „mag ik je stoel even optillen?” Ik blijk op een kist vol schaakborden te zitten; hij pakt een set en verdwijnt het trapgat in – beneden is een kleine stilteruimte.
„People! De tijd is om.” We kijken verstoord op. Nu al? Iedereen kletst, we klinken als oude bekenden. Niemand heeft haast om te vertrekken.
De volgende dag kies ik vanzelf de radio, de papieren krant en een ouderwets, zaterdags niks. Ik ben nog overvol van gisteravond – vriendin erbij, op het station hebben de Griekse en ik nummers uitgewisseld voor een volgende keer. Mijn e-mail check ik één keer: de Offline Club vraagt of ik de avond wil ‘raten’. Hè get. Nu even niet jongens.
Een week later vertoont het overzicht van mijn schermtijd één overduidelijke dip: op zaterdag. Dit werkt. We moeten vaker offline; samen.