Maandenlang maakten de Oekraïense verdedigers van Pokrovsk zich op voor een grootscheepse Russische aanval op het logistiek belangrijke spoorwegstadje. Maar de situatie op de grond in dit deel van de regio Donetsk toont aan dat de Russen hun strategie hebben gewijzigd. Hoewel de stad onophoudelijk wordt bestookt vanuit de lucht, lijken Russische troepen een frontale aanval te willen vermijden. Ze trekken om Pokrovsk heen, mogelijk om een bloedige stadsoorlog – zoals twee jaar geleden in Bachmoet en vorig jaar in Avdiivka – te voorkomen.
Pokrovsk, waar voor de Russische invasie van 2022 een kleine 60.000 mensen woonden, geldt als een belangrijk logistiek knooppunt voor de bevoorrading van de Oekraïense strijdkrachten aan de lange frontlijn in de Donbas. Daarmee is het voor Moskou een hoofdprijs in de strijd om de industriële regio in het oosten van Oekraïne. Of, liever gezegd, wat er nog van over is van Pokrovsk: volgens het Oekraïense medium Babel is 95 procent van de industrie in de stad verwoest, en 70 procent van de woningen. Ondanks de herhaalde evacuatiebevelen zouden tussen de ruïnes nog enkele duizenden achterblijvers wonen.
De voormalige commandant van de Oekraïense strijdkrachten, generaal Viktor Moezjenko, zei onlangs al in een interview niet te verwachten dat de Russen van plan zijn Pokrovsk in te nemen. „Ze zullen proberen het te omzeilen en af te sluiten, vervolgens naar de grens van de regio’s Donetsk en Dnipropetrovsk gaan en zelfs de regio Dnipropetrovsk binnendringen. Als ze de banden met Pokrovsk verbreken, betekent het dat we de Donbas aan hen hebben overgelaten.”
Frontlijn richting Dnipropetrovsk
Dat die nieuwe Russische tactiek succes lijkt te hebben blijkt uit de recente opmars ten zuiden en zuidwesten van Pokrovsk, waar de Russen gestaag terrein winnen, zo valt af te lezen uit de frontlijnkaart van DeepState, een groep oorlogsanalisten die banden onderhoudt met de Oekraïense krijgsmacht. Die opmars gaat wel, in lijn met de Russische offensieven van 2024, ten koste van grote verliezen aan manschappen en materieel.
Oekraïense brandweerlieden zijn aan het werk in Pokrovsk na een Rusissche raketaanval op een woonwijk, afgelopen zaterdag.Foto Wolfgang Schwan/Anadolu
Door die omtrekkende beweging van de Russen is de frontlijn buiten Pokrovsk zo’n tien kilometer westelijk van de stad opgeschoven, tot ongeveer zes kilometer van de grens met Dnipropetrovsk. Die regio is tot nu toe gevrijwaard gebleven van de Russische grondoorlog.
Voornaamste doelwitten van de Russen zijn ongetwijfeld de spoorwegen ten westen van Pokrovsk en de hoofdweg E50, waarvandaan de stad nog kan worden bevoorraad. De vraag is echter hoe lang nog. De Russische artillerie heeft die aanvoerroutes al lang en breed binnen bereik. Mochten die toegangswegen worden afgesneden, dan wordt de situatie voor de Oekraïense verdedigers van Pokrovsk onhoudbaar.
Ten noordoosten van de stad hebben andere Russische eenheden de hoofdweg naar het nog vrije Kostjantynivka en, verderop, het belegerde Tsjasiv Jar al bijna bereikt, waardoor die aanvoerroute naar die belangrijke knooppunten in de Donbas ook al vrijwel is afgesneden.
Kolenmijnen rond Pokrovsk
Pokrovsk is niet alleen van belang vanwege zijn logistieke functie voor transport van troepen en militair materieel naar het front. Zo’n tien kilometer ten westen de stad ligt de grootste Oekraïense steenkolenmijn waar cokes wordt geproduceerd, cruciaal voor de staalindustrie. Het hoofd van de Oekraïense vereniging van staalfabrikanten, Oleksandr Kalenkov, zei eind vorig jaar dat de staalproductie zal halveren als Rusland die kolenmijn inneemt. De mijn werd een maand geleden al stilgelegd om veiligheidsredenen.
Lees ook
Deserteurs, een gebrek aan drones en ondermaatse training: Oekra
Ten zuiden van Pokrovsk namen de Russen op oudejaarsdag al een grote kolenmijn in bij het dorp Pisjtsjane. Daar was de productie door staalfabrikant Metinvest al stilgelegd wegens het oorlogsgeweld. Deze maandag meldde Moskou ook de inname van het dorp zelf.
Opvallend aan de recente Russische opmars is volgens militair analisten dat Kyiv er sinds de val van Avdiivka een klein jaar geleden, en in het najaar het stadje Voehledar, niet in is geslaagd nieuwe verdedigingslinies aan te leggen die de Russische opmars op zijn minst konden vertragen. Volgens oorlogsanalist Rob Lee toont de relatief snelle Russische opmars na de val van Voehledar aan dat „Oekraïne duidelijk geen geweldige verdedigingslinies had gebouwd” achter dit strategisch gelegen stadje, zei hij afgelopen weekeinde tegen de Financial Times.
Anna Wintour stopt na 37 jaar als hoofdredacteur van de Amerikaanse Vogue. Dat maakte ze donderdag aan haar medewerkers bekend. De 75-jarige Wintour gaf sinds 1988 leiding aan het bekendste modeblad ter wereld.
Wintour begon in 1983 bij Vogue als creatief directeur. Van 1985 tot 1987 was ze de hoofdredacteur van de Britse editie van Vogue, een jaar later maakte ze de overstap naar de Amerikaanse versie van het blad. Wintour werd geroemd om haar keuzes voor jonge onbekende ontwerpers en de gewaagde mix van haute couture en betaalbaarder straatmode in het blad. Wie haar zal opvolgen is niet duidelijk.
Met haar stevig gestileerde bob kapsel en grote zwarte zonnebrillen werd het boegbeeld van Vogue zelf een cultuurfenomeen. Wintour werd internationaal bekend bij een groot publiek na het succes van de film The Devil Wears Prada waarin Meryl Streep een meedogenloze hoofdredacteur van een modeblad speelt.
Wintour gaat niet met pensioen. Ze blijft aan als wereldwijd hoofdredactioneel directeur van Vogue én als chief content officer van uitgeverij Condé Nast. Met titels als Wired, Vanity Fair, GQ, Condé Nast Traveler, Glamour, Tatler en Allure onder haar vleugels blijft ze een van de invloedrijkste personen in de modewereld.
Het aantal immigranten in Nederland is in 2024 opnieuw gedaald. Dat blijkt uit vrijdagochtend gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De daling was vooral merkbaar in het aantal kennismigranten dat naar Nederland kwam.
Volgens de cijfers van het CBS kwamen in 2024 316.000 immigranten naar Nederland, ongeveer de helft daarvan kwam van buiten de Europese Unie (EU).
Twee jaar eerder, in 2022, kwamen er nog meer dan 400.000 immigranten naar Nederland, waarvan 230.000 van buiten de EU. In vergelijking met andere jaren was het aantal migranten van buiten de EU destijds uitzonderlijk hoog. De Nederlandse regering besloot toen via een speciale regeling ruim honderdduizend Oekraïense oorlogsvluchtelingen op te vangen.
Het aandeel asielmigranten blijft relatief laag. Zowel in 2023 als in 2024 waren asielmigranten één van de kleinste groepen van alle immigranten in Nederland. Afgelopen jaren schommelde dat aantal rond de tien procent. „Over de afgelopen 25 jaar was jaarlijks gemiddeld 9 procent van de immigranten een asielmigrant”, aldus het CBS.
Lees ook
Nauwelijks controle over komst en werk kennismigranten. ‘De regeling is bedacht om het bedrijven zo makkelijk mogelijk te maken’
In 2022 piekte ook het aantal kennismigranten, toen kwamen er zo’n 26.000 naar Nederland. Sindsdien daalt dat aantal gestaag. Volgens het CBS kwamen in 2024 bijna 16.000 kennismigranten, even veel als in 2021.
Die daling is opmerkelijk, want jarenlang bleef het aantal kennismigranten, die vooral uit India, Turkije en China komen, steeds stijgen. Los van het coronajaar 2020 nam het aantal sinds 2012 bijna alleen maar toe. Uit een jaarrapport van de IND blijkt dat de naturalisatiedienst minder snel vergunningen op basis van kennis en talent goedkeurt. In 2022 willigde de dienst nog 94 procent van alle aanvragen in, twee jaar later nog maar voor 87 procent.
Lees ook
Waarom moet de vluchteling inburgeren en de kennismigrant niet? In Amsterdam stemt de raad over een cursus voor expats
Vier uitblinkende onderzoekers ontvangen in oktober de hoogste onderscheidingen in de Nederlandse wetenschap, de Spinoza- en Stevinpremies. Dat maakte onderzoeksfinancier NWO bekend. Geneticus Thijn Brummelkamp en historicus Judith Pollmann worden dit jaar beloond met de Spinozapremie. De Stevinpremie gaat naar Ilse Aben, onderzoeker aardobservatie en Ingrid Robeyns, ethicus. Alle vier onderzoekers krijgen een bedrag van 1,5 miljoen euro, dat ze naar eigen inzicht mogen besteden aan wetenschappelijk onderzoek en activiteiten daaromheen.
Judith Pollmann: ‘In ons geschiedenisbeeld ligt een gat in de eerste helft van de 18de eeuw’
De historicus Judith Pollmann (1964) is hoogleraar vroegmoderne geschiedenis in Leiden. Volgens de jury van de Spinoza-premie is zij „een nieuwsgierige wetenschapper die haar collega’s uitdaagt met nieuwe perspectieven en een originele aanpak”.
Recentelijk publiceerde ze een boek over de Nederlandse burgeroorlog die – zo zou je kunnen zeggen – het échte verhaal vormde achter de nationale mythe van de opstand tegen Spanje in de zestiende eeuw (1572. Burgeroorlog in de Nederlanden). En ze onderzoekt ongebruikelijke bronnen, zoals lokale kronieken.
Judith Pollmann.
Foto Studio Oostrum
En mede die kronieken inspireren nu een van de onderzoeksonderwerpen waaraan ze de Spinoza-premie wil gaan besteden. Ze zegt het in een video-interview. „In ons geschiedenisbeeld ligt een gat in de eerste helft van de achttiende eeuw. We hebben een goed verhaal over wat we de Gouden Eeuw noemden tot 1672, en we weten ook weer alles vanaf 1750, met de Verlichting, de patriottenbeweging en de opkomst van de natiestaat. Maar daartussen? Het komt vaak neer op de enorme staatsschuld en dat het militair niet zo goed ging.”
Maar, zegt ze, „waarom waren die mannen van het pek en teer van de 17de eeuw toen opeens niet meer in staat om vernieuwing te omarmen? In die kronieken, een soort lokale dagboeken, zie ik sporen van iets heel anders. Die kronieken bevatten dan steeds meer cijfers en ze slaan een andere toon aan over manieren om problemen op te lossen. Er is – denk ik – wel degelijk iets aan het veranderen, maar daarvoor moeten we misschien naar andere archieven kijken, niet per se in de grote steden, maar wel in die van de provincies, Holland, maar ook de Staten van Overijssel, of Gelderland, die hadden de macht om na te denken over vervoer, posterijen, demografie. Dat wil ik onderzoeken.”
En Pollmann wil nog veel meer weten. Bijvoorbeeld welke kennisinfrastructuur er bestond op het platteland van, zeg, 1450 tot 1850. „De ‘inheemse’ kennis over hoe je met het landschap en het water omging, met landbouwtechnieken, met voedsel, met ziekte, alles. In feite alles wat door de moderne wetenschap later als bijgeloof en achterlijkheid is afgedaan! Met moderne technieken kun je die oude gewoontes nu veel beter onderzoeken, alleen al omdat je nu kunt zoeken in gedigitaliseerde handschriften.”
En dat is echt relevant voor ons eenentwintigste-eeuwers, bepleit Pollmann vanuit haar werkkamer in Leiden. „Dit soort onderzoek kan ons ook nu helpen beter om te gaan met verschillende methodes van kennisverwerving, in respect voor andere epistemologieën zoals Unesco het zo mooi verwoordt.”
Hendrik Spiering
Thijn Brummelkamp: ‘Eigenlijk is dit het enige waar ik écht goed in ben’
Thijn Brummelkamp (1975) is wetenschappelijk directeur van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) en hoogleraar experimentele genetica aan de Universiteit Utrecht. Hij kreeg een Spinozapremie voor zijn onderzoek naar de functie van genen in menselijke cellen.
„Ik was heel blij verrast toen de voorzitter van NWO mij belde over de prijs”, vertelt Brummelkamp aan de telefoon. „Het gebeurde vlak voordat ik een lezing ging houden in Utrecht, maar ik kon natuurlijk niemand vertellen wat er aan de hand was. Ik voel me heel dankbaar voor deze erkenning voor het werk van mij en mijn collega’s.”
Thijn Brummelkamp.
Foto Studio Oostrum
Tijdens zijn promotieonderzoek aan het NKI ontwikkelde Brummelkamp methoden om specifieke genen in cellen uit te schakelen. „Wetenschappers waren hier al lang naar op zoek. Al snel werd het wereldwijd toegepast en dat hielp ook met mijn carrière. Na mijn promotie mocht ik in Amerika mijn eigen onderzoeksgroep opzetten.” In 2011 keerde Brummelkamp met zijn onderzoeksgroep terug naar het NKI, waar hij hetzelfde onderzoek voortzette.
„Wat we doen is het beste te zien als het ‘interviewen’ van cellen”, legt hij uit. „We vragen cellen hoe ze bepaalde taken uitvoeren, en welke genen ze daarvoor gebruiken. Hiermee kun je fundamentele kennis opdoen over de werking, maar je kunt het ook gebruiken voor het testen van de aangrijpingspunten van nieuwe medicijnen.”
„Ik ben erachter gekomen dat dit werk het enige is waar ik echt goed in ben, en dat geeft me veel enthousiasme. Vroeger vond ik het al leuk om te kijken hoe apparaten werken door ze uit elkaar te halen. Nu doe ik hetzelfde bij de menselijke cel: het meest complexe apparaat in de natuur. Ik ben ambitieus en steek er veel energie in, maar die energie haal ik er vaak ook weer uit. Daarnaast vereist het ook doorzettingsvermogen. Soms interpreteer je een antwoord verkeerd, en zit je wel drie jaar op het verkeerde spoor. Dat is ook een kant van de medaille.”
Het mooie van de Spinozapremie is dat je geld kunt gebruiken voor ongebonden onderzoek, zegt Brummelkamp. „Meestal willen onderzoeksfinanciers precies weten wat er onderzocht en ontdekt gaat worden. Dsat hoeft nu een keer niet. Met het geld wil ik graag meer vragen stellen over de taken en functies van cellen, bijvoorbeeld over celdood. Wanneer het dna van cellen beschadigd raakt, zorgt een bewakingsmechanisme ervoor dat ze doodgaan en opgeruimd worden. Door bepaalde genen te deactiveren, ontdekten we onlangs een heel nieuw mechanisme dat hetzelfde doet. Dit zou ons bijvoorbeeld meer kunnen vertellen over hoe patiënten reageren op chemotherapie.”
Marcel Hobma
Ingrid Robeyns: ‘Ik kom niet uit een familie waar men zegt: ga maar in Cambridge promoveren’
Heeft Ingrid Robeyns geluk gehad met de toekenning van de Stevinpremie, of is de onderscheiding vooral haar eigen verdienste?
Aan de telefoon vanuit Londen, waar ze net een conferentie heeft bijgewoond, barst de hoogleraar ethiek in lachen uit. „Allebei, denk ik. Dat ik heb besloten deze vorm van filosofie te gaan doen – sociaal betrokken, interdisciplinair – was een keuze. Dat zie ik wel als mijn eigen verdienste. Maar ik heb ook geluk gehad.”
Ingrid Robeyns.
Foto Studio Oostrum
Dat laatste bijvoorbeeld toen ze de beroemde econoom en filosoof Amartya Sen aanschreef of ze bij hem kon promoveren. „Ik kom niet uit een familie waar men zegt: ga maar in Cambridge promoveren. Ik dacht heel lang dat het onmogelijk was. Een vriendin heeft me in een cultureel café toen midden in de nacht laten beloven dat ik het zou proberen. Daar heb ik geluk mee gehad.” In 2003 promoveerde ze bij Sen.
De vraag naar verdienste, geluk (en pech) is relevant, want de begrippen spelen een grote rol in het werk van Robeyns (1972), geboren in Leuven en sinds 2014 hoogleraar ethiek aan de Universiteit Utrecht. Zij maakte naam met kritiek op de meritocratische ideologie van verdienste en met haar pleidooi voor ‘limitarisme’, een harde bovengrens aan het vermogen van burgers. Een te grote ongelijkheid in vermogen is sociaal onwenselijk, betoogt ze in het publieksboek Limitarisme (2023), en vooral een kwestie van pech of geluk. „Het overgrote deel van de vermogende mensen heeft simpelweg meer geluk gehad dan anderen”, zei ze in een interview in NRC in februari 2024.
Robeyns engageerde zich de afgelopen jaren ook met de strijd tegen bezuinigingen op het hoger onderwijs en is een criticus van de „neoliberale” universiteit die een „diplomafabriek” is geworden, schreef ze in deze krant. In een opinie-artikel samen met Rens Bos en Remco Breuker stelde ze in NRC dat universiteiten niet meer weten hoe om te gaan „met studenten die zich ook als democratisch burger en moreel wezen willen ontwikkelen”.
NWO prijst Robeyns omdat zij „concrete oplossingen voor ongelijkheid en democratisch verval” biedt en „laat zien dat filosofie kan bijdragen aan echte verandering”. Robeyns: „Bij het belang van wetenschap voor de samenleving wordt vaak allereerst gedacht aan innovaties die direct iets opleveren of waar je een verdienmodel van kunt maken. Bij filosofie is dat anders. Ik ontwikkel geen vaccin dat snel werkt. Filosofische concepten hebben meer tijd nodig om ingang te vinden.”
Wat gaat ze doen met het geld? „Ik zou heel graag een internationale groep mensen bijeenbrengen, fysiek, die hebben nagedacht over het vormgeven van een nieuwe, zorgzame en duurzame economie.”
Sjoerd de Jong
Ilse Aben: ‘Het praktisch nut wil ik nog wel verder uitbouwen’
„Het is buitengewoon eervol om deze prijs te krijgen”, zegt Ilse Aben. „Ik zie het als erkenning voor het zeer bijzondere Nederlandse Tropomi-instrument en iedereen die eraan heeft gewerkt.”
Dat het nu veel gaat over methaanuitstoot komt door Tropomi. Het instrument, dat bestaat uit geavanceerde spectrometers gecombineerd met een telescoop, zit op de Sentinel 5P-satelliet van ESA. Het meet gassen zoals methaan en koolmonoxide, die in relatief kleine concentraties voorkomen in de atmosfeer. „Maar vergis je niet, die gassen bepalen wel onze leefomgeving voor een groot deel”, zegt Aben.
Ilse Aben.
Foto Studio Oostrum
Aben, senior onderzoeker bij SRON en bijzonder hoogleraar aan de VU, krijgt de prijs omdat een van de initiatiefnemers van Tropomi is en zich met haar team nog altijd volop inzet om metingen te gebruiken om klimaatverandering tegen te gaan. „Dankzij haar pionierswerk vanuit de ruimte worden onzichtbare problemen zichtbaar gemaakt – én opgelost”, schrijft de NWO.
Methaan is na CO2 het belangrijkste broeikasgas, het veroorzaakt een derde van de klimaatopwarming. Methaan blijft kort bestaan in de atmosfeer, zo’n 10 jaar, terwijl CO2 honderden jaren blijft bestaan. „Dat maakt methaan laaghangend fruit”, zegt Aben. „Als je nu stopt met uitstoten heeft het klimaat er relatief snel profijt van.”
Tropomi brengt superuitstoters van methaan in beeld, puntbronnen zoals een lek in olie- en gasinfrastructuur of uitstoot uit kolenmijnen of van vuilstortplaatsen. „Het gaf een dramatisch beeld, toen we dat voor het eerst zagen. We hadden geen idee dat er zoveel van die superuitstoters wereldwijd zijn. Maar het bood wel mogelijkheid om te handelen”, zegt Aben. Elke dag meet Tropomi de hele aardatmosfeer in een resolutie van 5 bij 7 kilometer, 20 miljoen metingen per dag. Als er ergens veel methaan is gemeten met Tropomi, wordt er met andere satellietinstrumenten daarop ingezoomd om het tot op 25 meter in beeld te krijgen. Gebaseerd op deze tweetrapsraket onderneemt VN-instituut IMEO actie richting uitstoters.
„Het is heel bevredigend om wetenschappelijk aan zo’n systeem te kunnen bijdragen”, zegt Aben. „Je merkt het al aan mijn enthousiasme, en ook mijn jongere collega’s zijn hartstikke gemotiveerd. Het praktisch toepassen van het wetenschappelijk werk wil ik verder uitbouwen. We ondersteunen bijvoorbeeld vuilstortplaatsen met het reduceren van uitstoot. Er worden binnenkort ook weer nieuwe satellieten gelanceerd, het is een mooie wetenschappelijke uitdaging om nog meer uit de gezamenlijke metingen te halen.Gelukkig kan Tropomi nog heel lang mee.”