Een zeeleeuw verslaat ongetrainde mensen als het aankomt op ritmegevoel. Amerikaanse biologen beschreven de kunsten van Ronan, een 15 jaar oude zeeleeuw. Al vanaf dat ze drie jaar oud was toen binnenkwam als opvangdier bij het Santa Cruz’s Long Marine Laboratory, liet ze zien dat ze de kunst verstond van head bobbing, een soort headbangen op de maat van de muziek (‘Boogie Wonderland’) of een metronoom.
De onderzoekers besloten haar prestaties eens nauwkeurig te vergelijken met tien menselijke vrijwilligers, die vooraf aangaven geen muzikale training te hebben genoten. De head bobbing van Ronan werd vergeleken met neerwaartse armbewegingen van de proefpersonen op de maat van verschillende ritmes, variërend van 80 tot 120 beats per minute. Ronan bleek even goed of zelfs beter dan zijn menselijke rivalen, en daarmee werd de zeeleeuw deze maand wereldnieuws.
Maar is het ritmegevoel van deze zeeleeuw wel zo uniek in het dierenrijk? Toevallig rond de tijd dat Ronan geboren werd verscheen er in Current Biologyeen analyse van de headbobbende papegaai Snowball, die keurig het ritme van verschillende soorten muziek wist te volgen. Als de muziek langzamer of sneller werd gezet, paste Snowball zijn ritme aan.
Zeeleeuw Ronan verslaat papegaaien als Snowball echter in consistentie en precisie, voert het nieuwe artikel aan. Met andere woorden: Ronan weet beter maat te houden. De synchronisatie van haar bewegingen met ritmisch geluid evenaart het vermogen van mensen, schrijven de auteurs. Maar dat lijkt al te veel eer; tegenover een professionele drummer zou Ronan het zeker afleggen.
Na een week vol herdenkingen en kransleggingen bij monumenten, kan het geen kwaad eens preciezer te kijken naar wat en wie er op een monument terechtkomt. Zeker als dat inzicht biedt in wat een belangrijke grondtoon vormt in een cultuur (u herinnert zich nog dat ik vorige keer een lans brak voor meer geo-ideologische geletterdheid, welnu, dat begint met je verdiepen in de cultuur, geschiedenis en context van zo’n ideologische stroming).
De afgelopen tijd was ik in het zuidwesten van de VS. Dat was weer even een goede reality check: het is niet overal zo netjes aangeharkt als in voortuinen van uw stadswijk. Sterker nog, je kunt in staten als Californie, Utah, Arizona of Nevada gewoon verdwijnen als je wilt. Opgaan, ondergaan in de wildernis, eindeloos rijden zonder een ziel tegen te komen of iets bewoonds te zien (zoals een paar jaar geleden nog een echtpaar dat dacht dat ze met een extra flesje water in de rugzak wel eventjes op zoek konden gaan naar The Joshua Tree van de cover van U2, maar daarbij verdwaalden en door verdroging stierven).
Op een vooruitgesprongen rotspunt aan de rand van één van de diepste ravijnen ter wereld, de Grand Canyon in Arizona, is een gedenkteken opgericht. Op de plaquette staan de namen gespeld van de expeditie die in 1869 onder leiding van John Wesley Powell de wildernis van de ‘Black Canyon’ van de rivier de Colorado in kaart wilden brengen. Powell, een eenarmige veteraan uit de Amerikaanse Burgeroorlog, kon na de oorlog zijn draai niet vinden. Hij werd professor geologie maar bleef een thrill seeker. Samen met een groepje andere avonturiers en drifters voer hij op 24 mei 1869 de Green River in Wyoming op, in de richting van de kloof. Na een paar dagen waren er van de drie boten al twee kapotgeslagen op de onverwachte stroomversnellingen en watervallen. Drie van de 14 reisgenoten zagen het niet meer zitten. De broers Oramel en Seneca Howland en een vriend hadden er genoeg van (sommige historici menen dat ze Powells leiderschap ook zat waren), en sloegen een eigen route in. Het liep niet goed af. De groep van Powell werd door de rivier de Colorado op 30 augustus levend uit Grand Canyon gespuugd. Maar van de Howlands werd nooit meer iets vernomen.
Verbleekt plastic bordje
Een halve eeuw later zette het Amerikaanse Congres er een monument neer, om de expeditie te eren, maar hun namen ontbraken. (Veel later is er een plastic bordje bijgekomen, inmiddels verbleekt, waarop de geschiedenis van de expeditie kort wordt verteld, met bij de Howlands de kanttekening „and they were never heard of”.)
Dat was in 1915, amper drie jaar nadat de staat Arizona sowieso pas officieel tot de Verenigde Staten toetrad. In die nieuwe staat was geen ruimte voor losers. Mogelijk was het anders geweest als de Powell-groep was verdronken, en de Howlands de eindstreep hadden behaald. Want zo gaat het er aan toe aan de Frontier: the winner takes it all. De strijd, de oorlog, de competitie is pas ten einde als er een winnaar is. Die wordt dan vereeuwigd, de rest wordt vergeten of weggestopt. De goudzoeker dit het goud vindt, wint. Van de rest vind je hoogstens nog een botje ergens in zoutbodem van Death Valley.
In zijn nieuwe boek Lincoln’s Peace prikt de Brown historicus Michael Vorenberg in de nauwelijks geheelde wond die het jonge Amerika van na de Burgeroorlog is. Zijn stelling? De Amerikanen hebben hun eigen land en bevolking nog maar heel kort ontgonnen. De Amerikaanse Burgeroorlog is amper voorbij. En zelfs die vrede is een illusie. Amerikaanse kolonisten meenden zich eind 18de eeuw vrij te vechten van Europese vorsten en tirannen, maar kwamen nooit los van de wereldmarkt. Ze meenden in de loop van de 19de eeuw de wildernis in het Westen te ontginnen, maar moesten daarvoor duizenden indianen vermoorden en wegmoffelen. Lincoln probeerde in 1865 Noord en Zuid te verzoenen, maar werd doodgeschoten voordat hij ‘zijn’ vrede kon stichten.
Iedereen een eerlijke plek
Die vrede is er dus nooit echt gekomen, en de wildernis is nooit echt getemd.
Er kwam geen echte reckoning, geen high noon en geen settlement, waarna iedereen een eerlijke plek kreeg, de losers incluis. De manifest destiny kent immers alleen overwinning, exploitatie en uitbuiting. Trumps terugkeer naar de retoriek van Andrew Jackson (hij liet diens portret in het Oval Office hangen) en zijn omarming van de monroedoctrine grijpen terug op die grondtoon. Dat is overigens een toon van nog helemaal niet zo lang geleden, en eentje die in zijn eigen nabije familiegeschiedenis doortrilt. Opa Frederick Trump ontvluchtte de dienstplicht in Beieren, en profiteerde van de Goldrush eind 19de eeuw door hotels en bordelen te openen waar de ongelukkige goudzoekers hun laatste bezittingen vergokten en verdronken.
Het Westen van de VS boomt nog steeds. Los Angeles, Las Vegas, Phoenix zijn de snelst groeiende steden in de VS. Maar onder de vernis van neonreclames en het asfalt van de six lane highways liggen de oude wonden te broeien. Of het nu om wegkwijnende indianen in doelloze reservaten gaat, ronddolende fentanylverslaafden in de bermen van die highways, of diep gefrusteerde, racistische Confederates in het Zuiden.
We zijn soms weleens een beetje jaloers op het ‘can do-gevoel’ en de winnaarsmentaliteit van die Amerikaanse Frontiercultuur.
Maar bedenk dan: zalig het land waar slachtoffers, minderheden en zelfs losers niet worden weggemoffeld, wél monumenten krijgen, en waar tijdens herdenkingen eindeloos wordt gezeurd over wie we zijn vergeten.
Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.
Zowel de felgele bloemen als de pluizig witte zaadbollen tooien momenteel massaal de stoepen, de bermen en de tuinen. Het is dan ook een van de weinige plantensoorten die bijna iedereen in Nederland bij naam kan noemen: de paardenbloem. Toch is het geslacht Taraxacum binnen de botanie juist bijzonder ingewikkeld. Menig taraxacoloog heeft zich bijvoorbeeld al gebogen over de vraag hoeveel paardenbloemsoorten er nu eigenlijk zijn.
Een eeuw geleden stond er in schoolflora’s nog maar één soort vermeld, Taraxacum officinale, met hooguit enkele ondersoorten. In de net verschenen Veldgids Paardenbloemen van Karst Meijer en Erik van den Ham daarentegen staan meer dan honderdvijftig soorten beschreven – en wie ook de zeldzamere exemplaren meerekent komt in Nederland algauw op duizend soorten uit. Toegegeven, dat zijn officieel ‘microsoorten’: geen aparte taxonomische eenheid, maar wel van elkaar te onderscheiden op basis van hun uiterlijk. Maar toch: duizend! En daar worden de buitenlandse soorten nog niet eens bij meegerekend. In Japan komt bijvoorbeeld ook een roze paardenbloem voor.
Wacht niet te lang
Voor taraxacologen in spe (en voor iedereen die wat wil bijleren over de natuur in eigen achtertuin) staat de veldgids vol informatie. Meijer en Van den Ham behandelen in woord en beeld uitgebreid hoe je paardenbloemen kunt verzamelen voor een eigen herbarium. Tip: wacht niet te lang, want na eind mei verzamelen heeft geen zin meer. „De planten hebben dan totaal andere bladeren en er treden verschillende maaivormen op.”
Vervolgens volgen tips voor de determinatie: microsoorten zijn onder meer te onderscheiden op basis van de beharing van de steel, de vorm van de bladeren en de al dan niet gestreepte lintbloemen. Want ja, één paardenbloem bestaat in feite uit honderd verschillende bloemen: elk geel ‘lintje’ is een aparte bloem.
In de determinatiesleutel blijkt dat de microsoorten onder te verdelen zijn in verschillende secties. Net als bijvoorbeeld korstmossen en paddenstoelen blijken Taraxacum-secties ook prachtige namen te hebben. Wat te denken bijvoorbeeld van de groenstelige hoefijzerpaardenbloem, de schraallandpaardenbloem of de veellobbige helmpaardenbloem?
Dat paardenbloemen bestuderen een serieuze bezigheid is, blijkt uit de fraaie historische foto’s in het boek. We zien ‘nestor’ Johan van Soest in driedelig krijtstreeppak met gleufhoed op zitten in een knalgele wei; verderop doet de fameuze bioloog Piet Oosterveld zijn intrede. Hij overwinterde in de jaren zestig op Spitsbergen en overleefde er in de jaren tachtig de aanval van een ijsbeer. In Nederland, in zijn woonplaats Bovensmilde, legde hij zich toe op het kweken van paardenbloemen. Een minder gevaarlijk studieobject, al is een waarschuwing op z’n plaats: de taraxacologie kan verslavend werken.
Wij zijn er een weekje tussenuit. Deze aflevering werd oorspronkelijk gepubliceerd op 3 oktober 2024.
Een nacht op de intensive care kost omgerekend bijna een jaar aan zorgverzekeringspremie, ontdekte Maarten tijdens zijn onderzoek voor deze aflevering. Zorg is duur. En het wordt alleen maar duurder, de aankomende jaren. Marike kwam in verschillende rapporten alarmerende cijfers tegen, en zelfs smeekbedes aan politici: “Praat hierover met kiezers”, en: „Niets doen is geen optie”.
Daarom bespreken Maarten en Marike in deze aflevering niet alleen waarom de zorg duurder wordt, maar ook hoeveel. En is hier nog iets aan te doen? Hoe is de de zorg in Nederland eigenlijk (financieel) geregeld? Hoe doen wij het in vergelijking met andere landen? En hoe ziet onze toekomst eruit?
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].