
Het grootste plein van Colombia ligt in het koloniale stadje Villa de Leyva, een paar uur ten noorden van Bogotá. Het is een licht golvende – we zijn hier in de bergen – vlakte van 120 bij 120 meter, geplaveid met grote keien. In de avondschemering wordt er gevliegerd, als op het strand. Drie blokken verder, in het Parque Antonio Nariño, is op een houten paal een klein boekenhuisje geplaatst. ‘Casita del saber’, staat erop: huisje van het weten.
Wat weet dit huisje zoal? Er staan twee boeken van de Spaanse auteur Carmen María Gaite, een vertaalde Dostojevski-biografie, een bergbeklimboek. Ik neem het kleinste van allemaal mee, eigenlijk mee terug naar het oude continent: een in 1961 in Madrid gedrukte mini-uitgave van Romeo y Julieta en Los dos hidalgos de Verona. 12 bij 8 centimeter, ruim 400 bladzijdjes in dundruk, met leeslintje.
Ergens in de afgelopen 64 jaar is het bezit geweest van een zekere Enrique, wiens achternaam moeilijk leesbaar is; wel heeft hij een zelfgemaakt vignet E.G. in zwart op de titelpagina geschreven en het in het blauw op de rug weten te proppen. Bovendien is hij in het boek druk aan het onderstrepen geweest. Als de onderstrepingen inderdaad van hem zijn, natuurlijk.
Wat dat betreft is het aardig dat de proloog van vertaler José Méndez Herrera begint met een verwijzing naar „de kindertijdschriften die wij, ach!, al lang niet meer lezen” met puzzels waarin je genummerde punten moest verbinden, waarna er plotseling een tekening verscheen. Zo zit de Shakespearestudie ook in elkaar, legt Méndez Herrera uit: we weten maar weing, maar uit de punten kan toch een beeld ontstaan.
Dat geldt ook voor onze Enrique, de mysterieuze Shakespeare-onderstreper. Hij is in de eerste plaats een studieuze lezer, die véél aanstreept. In de proloog slaat hij aan op jaartallen en citaten – en bijvoorbeeld op de plaats waar het geheel van elkaar tegensprekende citaten over Shakespeare een mare magnum wordt genoemd. En Romeo y Julieta een definitieve realiteit als een boom die onontkoombaar in het landschap staat.
Enrique onderstreept in Romeo en Julia ook de namen van kenners waar in de voetnoten (Steevens, Ritson) naar wordt verwezen, net als de observatie dat de naam Teobaldo, ‘koning der katten’, in het stuk te maken heeft met Tibeert, de kat die zich in het verhaal van Reinaart de Vos vergreep aan het klokkenspel van de pastoor – maar dat is een andere klassieker.
Al zal Enrique vooral van het toneelstuk hebben willen leren, hij lijkt in de loop van de tekst wel degelijk in vervoering te raken. Dat wordt zichtbaar wanneer de lippen van Romeo en Julia elkaar voor het eerst raken. Onder de regie-aanwijzing ‘La besa’ (niet het tegenwoordig meer gebruikelijke ‘El beso’) heeft hij niet alleen een streep gezet, hij heeft de kus ook omcirkeld. Bij Romeo’s verzekering dat hij de zonden van zijn lippen schoonwast aan die van Julia („Así mis labios, por los tuyos, viven y alimpios de pecado”) staat niet alleen een onderstreping, maar ook een uitroepteken in de marge. Hier gebeurt het!
Zo gaat het verder. Een dikke streep onder „Wat zou ik graag jouw vogeltje zijn!” Ten slotte is er het akelige einde, wanneer Julia constateert dat de lippen van de doodgewaande Romeo nog warm zijn, waarna ze zijn dolk pakt, „Esta es tu vaina!” roept en de auteur aanwijst: „Y se la clava.” Zij steekt zich. Elke zin is nu onderstreept. En terecht.
