Alleen als het echt niet anders kan, kijkt Mark Rutte in de Tweede Kamer naar ex-VVD’er Wybren van Haga. Rutte negeert ook bijna altijd FVD’ers, en in het debat over de slavernijexcuses, op woensdag, keek hij niet één keer naar Martin Bosma van de PVV die zei dat „de blanken” nu de „eeuwigdurende schuld” krijgen. Andere ministers kijken ook vaak weg, Hugo de Jonge draaide in coronatijd zijn rug naar Thierry Baudet.
Maar ook als ministers of staatssecretarissen géén moeite hebben met een Kamerlid: bij lange debatten zitten ze op hun telefoon of iPad, ze lezen in hun papieren.
Op één na. Robbert Dijkgraaf, minister van Onderwijs voor D66, luistert altijd. Ook bij de Algemene Politieke Beschouwingen in september, als het hele kabinet twee dagen van ’s ochtends tot ’s avonds laat in de Tweede Kamer zit en alleen Rutte iets mag terugzeggen.
In een debat over het hoger onderwijs, dinsdagavond, zie ik hoe Dijkgraaf de Kamerleden achter het katheder recht aankijkt en ook blijft opletten als ze druk zijn met elkaar. Hij draait zijn hoofd van de een naar de ander, alsof hij een tenniswedstrijd volgt, en als iemand zijn punt gemaakt lijkt te hebben, kijkt híj al naar de tegenstander: hoe hard slaat die terug? Meestal praat het eerste Kamerlid toch nog door en draait Dijkgraaf zijn hoofd weer terug.
Maar wie luistert naar hem? Als hij dinsdagavond aan de beurt is, maakt Lisa Westerveld van GroenLinks een foto van hem die ze op Twitter zet. De andere Kamerleden kijken op hun telefoon. In een pauze zegt Dijkgraaf tegen mij dat de docent in hem – hij was hoogleraar mathematische fysica – zou willen zeggen: mag ik even jullie aandacht? „Maar dat zou onbehoorlijk zijn.”
De Tweede Kamer controleert het kabinet en dus ook Dijkgraaf. Maar wíé is er onbehoorlijk?
In Den Haag weet niemand zoveel van de Nederlandse politieke geschiedenis als SGP-medewerker Menno de Bruyne en van hem hoor ik dat Kamerleden al net na de Tweede Wereldoorlog van de voorzitter te horen kregen dat ze hun kranten moesten opvouwen – dan viel het minder op dat ze in de debatten zaten te lezen. En al in 1889 beschreef journalist Frans Netscher in het boek In en om de Tweede Kamer hoe politici doen alsof de socialist en anarchist Domela Nieuwenhuis niet bestaat – uit afkeer. In de grote vergaderzaal wordt hij „gemeden en aan zijn lot overgelaten, niemand neemt notitie van hem”.
Robbert Dijkgraaf zegt dat hij de debatten interessant vindt. „Ik wil geen zin missen. Ik denk dat ik anders ook niet goed kan reageren.” Hij had wel weggekeken toen PVV’er Bosma in het debat over de slavernijexcuses zei: „Een heel gewoon woord als neger is nu zo ongeveer verboden.” Maar niet lang. „Je kunt je kop er niet voor in het zand steken. Het moet gehoord worden, hoe pijnlijk dat ook is. Wat iemand zegt, doet ertoe.”
Natúúrlijk worden juist zij eruit gepikt: „We zijn twee jonge gasten, we zien er wat slaperig uit en we rijden ook nog eens een dure auto”, zegt Daniël van Doorn (33). Ondanks zijn dikke wollen trui staat hij deze woensdagavond rillend naast zijn BMW. Het is fris. Naast hem steekt Vincent Greveling (33) een sigaret op. Net hebben ze een halfuur lang toegekeken hoe een paar Duitse agenten hun auto uitkamden. De mannen komen uit Dordrecht en rijden naar Tsjechië, waar Van Doorn familie en een weekendhuis heeft. „Ik heb pantoffels voor m’n oma mee”, zegt hij. „En koeken en thermoskannen.”
„Daar keken ze ook in”, zegt Greveling. „Het viel mij vooral op dat het allemaal erg officieel ging.” Van Doorn: „We moesten eerst onze handen naar voren houden. En daarna meelopen om te kijken wat de agenten deden, of ze niet zomaar in onze portemonnees zaten enzo.” De paspoorten van de mannen zijn ook gecheckt. Nu mogen ze weer door.
Op deze rustplaats, waar de A1 van Hengelo overgaat in de Bundesautobahn 30 richting Osnabrück, houdt de Duitse politie sinds half september – 24 uur per dag, zeven dagen per week – grenscontroles. Die zijn onderdeel van het Duitse beleid tegen illegale immigratie. Twee rijstroken op de driebaansnelweg zijn afgezet met oranje kegels. Alle vrachtwagens, busjes en personenauto’s worden één baan ingesluisd, richting rustplaats. Het gevolg is een kleine file en in de spits zo’n twintig minuten vertraging.
Afgelopen anderhalve week gebeurden bij deze grensovergang bij De Lutte twee dodelijke ongelukken. Dinsdagavond botste een 31-jarige man uit Polen op een vrachtwagen in de file voor de grenscontrole. De week ervoor overleed op dezelfde manier een 26-jarige man uit Hengelo. De Nederlandse politie doet op het moment onderzoek naar de precieze oorzaak van de twee ongelukken. Rijkswaterstaat plaatste dinsdagavond extra mobiele waarschuwingsborden.
Vrij Europa
Het is niet het langzaam rijdend verkeer dat Van Doorn en Greveling dwars zit. „In een vrij Europa is dit wel erg beperkend”, zegt Van Doorn. Greveling valt hem bij. „En ik ken dit ook gewoon niet meer. Dit komt door die rechts-nationalistische golf die door Europa gaat.” Van Doorn: „Mijn moeder is in de jaren tachtig uit Tsjechië gevlucht. Toen was het ook fijn dat ze in Nederland terecht kon.”
Alle auto’s en vrachtwagens passeren bij de rustplaats allereerst een witte partytent met daarin twee Duitse agenten. Zij sorteren hier enkel de vrachtwagens. We kijken vooral naar nummerborden”, zegt een jonge agent (24) met in zijn handen een groot geweer. Hij wil zijn naam niet in de krant. „Trucks die niet uit de EU komen, uit Turkije bijvoorbeeld, sturen we richting controle”, vertelt hij. Maar veruit de meeste vrachtwagens mogen meteen doorrijden. „Als we die allemaal door de check sturen, krijgen we een opstopping”, zegt de agent. Een man in een wit busje rijdt voorbij, kijkt de agenten aan en schudt afkeurend zijn hoofd.
Ze zijn jong en waren naar Amsterdam. Dan zijn er misschien drugs in het spel
Alle personenauto’s worden doorgestuurd naar de tweede check. Dat is een blauw tentje van waaruit de boomlange agent Dean (25) af en toe zijn hoofd naar voren buigt en door de achterruiten kijkt. Soms begint hij een praatje. Dan stuurt hij de auto’s de snelweg weer op óf naar de parkeerplaats voor een uitgebreide controle. „Ik kijk naar het soort auto, het nummerbord”, vertelt Dean. Geblindeerde ramen zijn verdacht. „Ik kijk of mensen veel tassen bij zich hebben, slecht gekleed zijn of stinken.” Dat zijn tekenen dat iemand lang onderweg is. Dean gebaart terwijl hij praat naar twee blonde mensen in een auto met Nederlands kenteken, zij mogen door. „Guten Abend”, zegt hij tegen een man van kleur in een auto met Duits nummerbord. „Sprechen Sie Deutsch?”
Twee zwarte mannen van middelbare leeftijd in een Audi worden stopgezet. Een groep Duitse jongens wordt een voor een uit hun auto gehaald en gefouilleerd, dan mogen ze doorrijden. „Ze zijn jong en waren naar Amsterdam”, zegt een agent. „Dan zijn er misschien drugs in het spel.”
‘Chauffeur kent de mensen niet’
Er komt een Flixbus aangereden. Deans collega begint in het Pools een gesprek met de chauffeur en dan moet de bus afslaan naar de parkeerplaats. „De Flixbussen controleren we áltijd”, zegt Dean. „Want de chauffeur kent de mensen in de bus niet.”
Spannend vinden Dean en zijn collega’s het hier op zijn zachtst gezegd niet. Hiervoor werkte hij vooral bij demonstraties en voetbalwedstrijden, zegt Dean. Illegale immigratie zien ze op deze grens weinig. Na ongeveer een week liet de Duitse politievakbond zich sceptisch uit over de controles aan de Duitse westgrens. Het zou wat illegale migratie betreft niet veel opleveren en controleposten worden omzeild. „Dat klopt”, zegt Dean desgevraagd. „Zo denken alle agenten er hier over.”
De grote groene Flixbus staat een halfuur stil op de parkeerplaats. De Nederlandse Bastiaan Sizoo (26) steekt zijn hoofd uit de deur. Hij is op weg naar zijn vriendin in Berlijn. „Tja, ik moet iets langer wachten. Ik koos voor de Flixbus, dus een beetje ongemak hoort erbij”, zegt hij. „Maar zo’n controle ziet er wel grimmig uit als je komt aanrijden”, zegt hij. „En het voelt niet heel erg Europees.”
Lees ook
De grens iets meer dicht ‘om de kwaaien’ tegen te houden? Prima, zolang de goedkope koffie maar bereikbaar blijft
‘Mijn oma, tantes, nichtjes, vrienden en kennissen zitten in Tripoli [een kustplaats in het noorden van Libanon] een uur rijden vanaf waar de bommen vallen”, zegt Sarah Safi Harb uit Amsterdam. „Stel je voor”, zegt de Libanese woensdagochtend aan de telefoon, „dat mensen uit Rotterdam vluchten naar Amsterdam en dan op straat slapen, in het Rijksmuseum of de Oude Kerk.” Volgens haar kun je dan als Amsterdammer het eenvoudigst helpen door „heel veel luiers te kopen en uit te delen”. Dat is precies wat haar tante in Tripoli doet voor de vluchtelingen in haar stad. Om haar daarmee te helpen, verzamelt Harb geld in via een donatielink.
Veel mensen sloegen op de vlucht voor de luchtaanvallen van Israël naar veiliger plekken in het noorden van Libanon. Door de bomaanvallen kwamen tot nu toe meer dan duizend burgers om het leven. De demissionaire premier van Libanon, Najib Mikati, zei dat ruim een miljoen Libanezen ontheemd raakten.
Als ik naar Libanon ga, bestaat de helft van mijn bagage uit medicijnen en geld
In Nederland wonen zo’n 8.500 mensen met een Libanese migratieachtergrond. Volgens Safi Harb kunnen ze vaak niet de woorden vinden om uitdrukking te geven aan hun pijn en verdriet. Ook anderen uit de Libanese gemeenschap in Nederland begonnen inzamelingsacties. „Het liefst zou ik nu naar Libanon gaan om mijn landgenoten te helpen”, zegt ze. Maar voor de 35-jarige danslerares is dat geen optie vanwege haar werk. „Ik had net mijn tante aan de lijn. Ze haalt nu maandverband, matrassen, dekens en kussens. Er is geen regering in Libanon, dus bijna alle initiatieven komen van de mensen zelf.”
„Er wonen meer Libanezen buiten het land dan in Libanon, dat vijfenhalf miljoen inwoners heeft”, zegt Safi Harb. „Ik verliet het land in 2006, door de aanvallen van Israël op Libanon, om in Nederland te studeren en ben vervolgens gebleven.” De Libanese diaspora is wijdverspreid vanwege meerdere oorlogen, economische crises en interne religieuze spanningen en gewelddadigheden, zoals de burgeroorlog tussen 1975 en 1990. Op dit moment bevindt het land zich in een diepe economische crisis, waardoor de middelen ontbreken om de bevolking te helpen.
Lees ook
Regering haalt alsnog Nederlanders uit Libanon, onder druk van oppositie
Luchthaven
Een 38-jarige vrouw uit Amsterdam vertelt aan de telefoon dat ze vorige week haastig begon met inzamelen. Ze werd geboren in Libanon en verhuisde zo’n tien jaar geleden naar Nederland. Ze herinnert zich nog dat de luchthaven van Beiroet op 13 juli 2006 tijdens de Israëlisch-Libanese oorlog werd getroffen door raketten en daarna gesloten. Ze maakt zich zorgen dat ze de donaties niet meer naar Libanon kan sturen als dat weer gebeurt. Ze neemt het geld namelijk op in dollars en geeft het mee aan mensen die naar Libanon reizen met het vliegtuig. Die mogen zo’n 10.000 dollar meenemen zonder het aan te geven.
In Libanon is het momenteel buitengewoon lastig om geld te pinnen, vanwege de economische crisis. Door de hyperinflatie kampt het land met een tekort aan contanten. En als pinnen al lukt, is dat tegen een slechte koers. Voor haar eigen veiligheid wil ze anoniem blijven, vanwege de genoemde geldbedragen.
In Beiroet voelen mensen het aan de ene kant van de stad wanneer aan de andere kant de bommen vallen
„Maandag heb ik geld aan iemand gegeven die dinsdagochtend naar het vliegveld ging. Ze moest van Amsterdam naar Parijs om vervolgens de vlucht naar Libanon te nemen. Soms overhandig ik het geld persoonlijk aan de mensen die reizen, als dat niet kan, stuur ik het naar hun eigen Europese bankrekening, zodat ze het zelf kunnen opnemen.”
Woensdag reisde er nog iemand anders naar Libanon met donaties, zegt ze. Dit netwerk van contacten uit de diaspora strekt zich uit over Nederland en andere Europese landen, zoals België, Duitsland en Frankrijk. „We doen dit werk al jaren. Wanneer ik naar Libanon ga, vraag ik altijd wie iets nodig heeft. De helft van mijn bagage bestaat dan uit medicijnen en geld.”
De vrouw vertelt dat na de explosie in Beiroet in 2020 de bevolking zelf het puin van de straten ruimde en gewonden met eigen auto’s naar het ziekenhuis bracht. „We noemen het geen doe-het-zelf, maar doe-het-samen.” Haar netwerk wacht niet op de overheid of internationale ngo’s, zegt ze. „Het zijn onze families, vrienden en buren die hulp nodig hebben.” Die laat je niet wachten.
Bovendien zegt ze dat veel Libanezen zeer kritisch en wantrouwend staan tegenover ngo’s: „Omdat ze er al heel lang zijn en de humanitaire situatie niet is verbeterd.”
Bommen
„In Libanon denken ze: nu kan het niet meer erger. En dan blijkt het wel erger te kunnen”, zegt Merijn Tol, die al bijna achttien jaar in Libanon komt. De Nederlandse culinaire journalist en kookboekenauteur zamelt geld in voor lokale initiatieven in Beiroet, zoals Nation Station, een gemeenschapskeuken, en Matbakh el Kel van de boerenmarkt Souk El Tayeb, waarbij wordt gekookt voor vluchtelingen. „Zo wordt eten bereid voor de duizenden mensen die hun huizen moesten verlaten. De verbondenheid is groot”, zegt ze.
Beiroet, de hoofdstad van Libanon, is een kleine stad waarin de gevolgen van het geweld onmiddellijk voelbaar worden, volgens Tol. Ze beschrijft dat mensen aan de ene kant van Beiroet het letterlijk voelen als aan de andere kant van de stad de bommen vallen. Zelfs na jarenlang contact met haar vrienden, merkt ze dat ze nu geen woorden meer hebben voor hun verdriet. „Ze zijn alleen maar bezig met overleven”, zegt Tol. „Mensen treden op als mini-ministeries”, legt ze uit. „Ze zorgen voor maaltijden, medische zorg en alles wat nodig is om de gemeenschap draaiende te houden.”
Lees ook
Libanon-expert Aurélie Daher: ‘Frankrijk is het enige westerse land dat niet onvoorwaardelijk de kant van Israël kiest’
Het Detentiecentrum Rotterdam, de enige vreemdelingenbewaring van Nederland, zit zo vol dat het uitgeprocedeerde asielzoekers steeds vaker moet weigeren. Hierdoor kunnen zij niet worden uitgezet naar hun land van herkomst. De vreemdelingenbewaring heeft recent zelfs een tijdelijke ‘opnamestop’ afgekondigd. Dat bevestigt het ministerie van Asiel en Migratie na vragen van NRC.
De politie en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) konden door deze capaciteitsproblemen tijdelijk geen vreemdelingen meer vastzetten. Ongedocumenteerde asielzoekers die na een vergrijp normaal gesproken vanuit de gevangenis in vreemdelingenbewaring terechtkomen, moesten daardoor volgens bronnen weer worden vrijgelaten. Het is onbekend hoeveel mensen hierdoor niet zijn uitgezet.
De opnamestop staat haaks op wat het kabinet-Schoof beoogt. Terwijl het kabinet inzet op méér gedwongen uitzettingen, werd de capaciteit van het uitzetcentrum afgelopen maand juist verkleind door het ministerie van Justitie en Veiligheid. Een afdeling in het complex waar deze zomer nog uitgeprocedeerden werden vastgehouden, is in september leeggemaakt om te gaan dienen als huis van bewaring voor Nederlandse verdachten. „Het is een kwestie van ‘eigen criminelen eerst’”, zegt een bron uit de vreemdelingendetentie.
Beperkte opnamestop
Volgens een woordvoerder van het ministerie van Asiel en Migratie ging het om „tijdelijke capaciteit”, die begin september kwam te „vervallen”. Dit zou hebben geleid tot een „beperkte opnamestop”, waarbij een week lang alleen „risicogroepen” zoals „vreemdelingen die strafbare feiten hebben gepleegd” nog terecht konden in het uitzetcentrum. Het zou volgens bronnen gaan om de meest hardnekkige overlastgevers, de rest werd ongemoeid gelaten.
In het detentiecentrum Rotterdam worden uitsluitend mannelijke vreemdelingen vastgehouden in afwachting van hun uitzetting. De vrouwen en kinderen zitten in het Justitieel Complex Zeist. In Rotterdam is plaats voor vierhonderd gedetineerden. Volgens cijfers van de DT&V zitten op dit moment overwegend Algerijnen en Marokkanen vast. Jarenlang was het onmogelijk om deze zogeheten ‘veiligelanders’ terug te sturen. Maar sinds het vorige kabinet met Algerije en Marokko afspraken heeft gemaakt over betere samenwerking, worden er weer meer mensen uitgezet. Vorig jaar werden in totaal 1.700 vreemdelingen gedwongen teruggestuurd, in de eerste helft van dit jaar waren het er al 1.300.
De woordvoerder van het ministerie zegt dat de vele Algerijnen en Marokkanen in combinatie met het ‘capaciteitstekort’ zorgen voor de drukte. De overvolle gevangenis leidt tot spanningen en opstootjes. Door een gebrek aan personeel brengen gevangenen steeds meer tijd door in hun cel en zijn activiteiten geschrapt.
Gedetineerden mogen al enkele maanden na vijf uur ’s middags niet meer hun cel uit, zegt Revijara Oosterhuis, coördinator van het Meldpunt Vreemdelingendetentie van het Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt. „Voller dan dit hebben we het nooit meegemaakt. Voorheen kregen we gemiddeld acht telefoontjes per dag vanuit het detentiecentrum, nu zijn het er twintig op een dag. Mensen zijn extreem wanhopig en gestresst.”
In mei van dit jaar liep een drugscontrole uit op een massale vechtpartij waarbij tientallen uitgeprocedeerde asielzoekers de bewaarders te lijf gingen. Zeven personeelsleden raakten gewond. Na het incident werden zeventien bewoners in een isoleercel geplaatst.
Het kabinet beloofde bij haar aantreden nog dat de „beschikbare capaciteit voor vreemdelingenbewaring zo snel als mogelijk” zou worden opgehoogd, om het aantal gedwongen uitzettingen „fors te bevorderen”. Een woordvoerder van het ministerie van Asiel en Migratie zegt dat dit nog altijd de bedoeling is. Maar daarbij moet wel „rekening” worden gehouden „met de algemene druk op de detentiecapaciteit”. Alle gevangenissen in Nederland kampen al langer met een tekort aan plekken en personeel.
Lees ook
Hoe een schaduwteam van Yesilgöz een omstreden asielaanpak doorvoerde