Robbert Dijkgraaf: ‘In het gepolariseerde debat moet je als minister een dempende werking hebben’

De verhuisdozen staan nog niet klaar in de werkkamer van minister Robbert Dijkgraaf. Zijn massieve, houten werktafel ligt bezaaid met boeken. Op een lange, lage kast staat een opvallend grote waaier die hij kreeg van een mbo-school, als dank voor zijn inspanningen om het middelbaar beroepsonderwijs meer waardering te geven. „Ik ben vooral met het hier en nu bezig”, zegt hij. De laatste weken van het demissionaire kabinet zijn „toch nog heel druk” geweest. „Ik voel me een beetje als een cartoonfiguurtje dat over de afgrond rent, blijft doorrennen en op een gegeven moment naar beneden kijkt. Dan grijpt de zwaartekracht in. Dat zal mij binnenkort waarschijnlijk ook gebeuren.”

Robbert Dijkgraaf (64) kwam als buitenstaander naar het Binnenhof; een internationale wetenschapper die voor D66 minister van Onderwijs werd in het kabinet-Rutte IV. De nieuwe coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB zei vooraf een regeringsploeg te willen met minimaal de helft van de bewindspersonen van buiten de politiek, maar dat lijkt vooralsnog niet de uitkomst.

Hoe is de stap van wetenschap naar politieke arena u bevallen?

„Het grote verschil is dat je geen observator meer bent, je bent vanaf dag één politicus. Je moet niet alleen overal een mening over hebben, je krijgt ook bij elk probleem de vraag: wat ga je eraan doen?

„Er waren beleidsterreinen waarin ik goed thuis was, zoals het wetenschappelijk onderwijs. Maar als ik terugkijk naar waar ik met name iets voor heb kunnen betekenen, dan waren dat juist terreinen die buiten mijn expertise lagen, zoals het middelbaar beroepsonderwijs en het slavernijverleden. Daar hielp de onderzoekende houding die ik vanuit de wetenschap heb.”

Bij Kamerdebatten viel op dat u die geconcentreerd volgde, alsof het een tenniswedstrijd was. Wat fascineerde u?

„Je bent als minister te gast in de Kamer, het is een schouwspel met één toeschouwer en 150 spelers. Je mag als bewindspersoon niet interrumperen. Wat me opviel, is dat onderwijs een van de weinige thema’s is die de politiek van links tot rechts verbinden. Natuurlijk zijn er ook controversiële kwesties. Ik heb altijd geprobeerd vanuit de inhoud te praten. Daarom luisterde ik ook graag naar de argumenten van andere politieke partijen.”

Ik voel me een beetje als een cartoonfiguurtje dat over de afgrond rent, blijft doorrennen en op een gegeven moment naar beneden kijkt. Dan grijpt de zwaartekracht in.

Het politieke debat is enorm gepolariseerd. Uw partij D66 moet daarbij flink incasseren van radicaal-rechtse partijen. Wat moet het antwoord daarop zijn?

„Er zit vaak een nare groepsdynamiek in de politiek. Dat zie je ook bij kinderen op basisscholen: één iemand is de pineut. In Den Haag gebeurde dat met Sigrid Kaag, die vaak hard en persoonlijk werd aangevallen. Dat heeft mij ontzettend veel pijn gedaan. Ik heb zelf in het debat steeds geprobeerd het smalle middenpad te bewandelen, waarbij ik zo goed mogelijk probeerde alle maatschappelijke krachten te voelen. Ook als je ergens tegen bent, is het goed om precies te weten wáár je tegen bent.”

Zijn er grenzen aan wat je moet accepteren?

„Je moet soms wel een streep trekken, ja.”

Dijkgraaf verwijst naar het Kamerdebat na Prinsjesdag 2022, waarbij het hele kabinet de zaal verliet nadat FVD-fractievoorzitter Thierry Baudet Sigrid Kaag, die in Oxford studeerde aan St. Antony’s College, het verwijt had gemaakt dat zij op een opleidingsinstituut voor spionnen had gezeten. „Ik was als eerste weg uit het vak.”

Ondanks ideologische verschillen leek u het in debatten best goed te kunnen vinden met PVV-Kamerleden als Harm Beertema en Martin Bosma. Zou u met de PVV in een coalitie kunnen zitten?

„Nee, absoluut niet. Ik herken mijn eigen waarden totaal niet in deze partij. Het is een partij die een grote groep Nederlanders, de moslimgemeenschap, wegzet als tweederangsburgers. In de tweede plaats krijgt dat natuurlijk reflectie in de beleidskeuzes, zoals we bij het nieuwe kabinet zien. Ook op het gebied van het onderwijs, bijvoorbeeld de voorgenomen invoering van de ‘langstudeerboete’ voor studenten. Dat vind ik heel pijnlijk.”

De VVD liet de regeringscoalitie waarvan u deel uitmaakte een jaar geleden vallen op het asielbeleid. Hoe kijkt u daarop terug?

„Het kwam voor mij als een totale verrassing. Op donderdag waren er geruchten, toen dacht ik: dat kan toch niet wáár zijn? Op vrijdag hadden we een ministerraad waar, eerlijk gezegd, best een goede sfeer hing. Ik ging naar huis toe en kreeg twee uur later een appje: om acht uur vanavond is er een extra ministerraad – daar klapte het. Dat was een totaal surrealistisch theater. Ik zag veel collega’s in de Trêveszaal verbouwereerd naar elkaar kijken.”

Het kabinet zat er nog maar anderhalf jaar, met een ambitieuze agenda, ook op uw terrein. Voelt u zich belazerd door de VVD?

„Dat was niet het gevoel dat ik toen had; dat was diepe teleurstelling. En dat het een totaal onnodige keuze was. Er zat een politieke berekening achter die ik misschien nog kan begrijpen ook, maar het is uiteindelijk een grote gok geweest, waarmee het land een heel ingrijpende afslag heeft genomen. Het doet me denken aan de voormalige Britse premier Cameron met zijn initiatief voor het Brexit-referendum.”

U zegt zelf ook met controversiële kwesties te maken te hebben gehad. Is er zo’n debat dat u scherp is bijgebleven?

„Dat was het debat over het slavernijverleden, ik was de coördinerend minister voor het herdenkingsjaar. Er was brede instemming vanuit de Kamer om excuses aan te bieden, maar vanuit een bepaalde hoek kwam kritiek. Dat raakte mij zeer. Ik zei tegen Martin Bosma van de PVV: ‘Ik kan niet begrijpen waarom je je eigen verleden niet zou willen kennen.’ Ik ben zelf iemand die de feiten altijd op tafel wil hebben. Mijn interesse in zijn argumenten was oprecht, ik wil altijd weten waarom mensen ergens op een andere manier naar kijken dan ik. Juist zo’n tegengestelde mening kan helpen je argumenten aan te scherpen.”

De PVV-suggestie dat fors kan worden bezuinigd op de universiteiten omdat ze te ‘woke’ zijn, klinkt echt als revanchisme

Ook tegen onderwijs kijkt de PVV volstrekt anders aan dan u.

„Dat is waar. We hadden onlangs een commissiedebat waarbij de vertegenwoordiger van de PVV de forse bezuiniging op wetenschappelijk onderwijs legitimeerde met de gedachte dat er te veel politiek activisme op de universiteiten is, dat ze te woke zijn. Dat trof mij in het hart. Het klinkt als revanchisme. Dat vind ik moeilijk te accepteren.”

Had u zien aankomen dat de politieke wind zo anders zou gaan waaien?

„Toen ik als minister begon zei ik: we zijn de tent nog aan het opzetten, maar de hemel betrekt al. We kregen vrij snel de inval van Rusland in Oekraïne. De economie ging haperen, de inflatie nam toe. In de zomer kwam er opnieuw grote onrust rond stikstof. We hadden eigenlijk maar een of twee maanden tijd om de grote beslissingen te nemen, zoals de herinvoering van de basisbeurs. Ik ben blij dat we daar direct mee zijn begonnen. Dat was wel iets waaraan ik moest wennen; in mijn vorige leven kon ik veel langer nadenken.”

Bent u bang dat veel van de zaken die u in gang hebt gezet weer teruggedraaid worden?

„Mijn erfenis bestaat uit twee delen. Er is een materieel deel van investeringen en plannen dat misschien teruggedraaid wordt. Dat doet heel veel pijn, ook hier op het departement. Maar er is ook een immaterieel deel dat denk ik blijvend zal zijn, zoals hoe we naar het mbo zijn gaan kijken. Het was voor mij een ontdekking dat mbo, hbo en wo totaal verschillend werden behandeld. Ik vond dat niet uit te leggen. We hebben niet alleen wetten en regels aangepast om het gelijk te trekken, maar zijn ook andere woorden gaan gebruiken. Ik ben vrij snel gaan spreken over de waaier van het vervolgonderwijs, niet meer over ‘hoger’ en ‘lager’ onderwijs. Als ik nu ergens op werkbezoek kom, krijg ik te horen: ‘Nou, de hele waaier zit er hoor’. De samenwerking tussen onderwijsvormen is nu veel intensiever; daar hebben ze geen minister meer voor nodig.”

Heeft u genoeg gedaan aan de grote problemen in het onderwijs? Aan het lerarentekort en het gebrekkige taal- en rekenniveau?

„Het funderend onderwijs was niet mijn eigen portefeuille, maar natuurlijk maak ik me wel zorgen over deze taaie problemen. We hebben beleid gemaakt waarvan ik verwacht dat het zijn vruchten nog zal gaan afwerpen. Op de lerarenopleidingen wordt meer aandacht besteed aan rekenen en taal, we hebben de salarissen in het primair onderwijs verhoogd, het is makkelijker geworden om als zij-instromer in het onderwijs te gaan werken. Ik hoop dat het nieuwe kabinet deze lijn vasthoudt.

„Mijn zorg is dat er de komende jaren wel aandacht zal zijn voor de basisvaardigheden, maar minder voor kansengelijkheid. De aangekondigde bezuiniging op de brede brugklas bijvoorbeeld, stelt mij niet gerust.”

Wat wél onder uw portefeuille viel, was het indammen van de internationalisering van het hoger onderwijs. Er lag al een wetsvoorstel toen u begon, maar dat trok u in. Waarom maakte u niet meer vaart?

„Ik vond dat dit we dit wat dieper moesten doordenken in een nieuw wetsvoorstel. Wat ik als groot risico zag in deze discussie, is dat we met de botte bijl beleid zouden maken, waar juist chirurgische precisie nodig is. Want die overvolle collegezalen en het gebrek aan huisvesting spelen niet overal. Wel in Amsterdam, niet in Twente. In de nieuwe wet houden we daar rekening mee. We willen het onderwijs voor Nederlandse studenten toegankelijk houden, maar ook buitenlands talent kunnen binnenhalen, dat is van economisch belang. Het is ook een onderwerp waarover de inzichten aan het verschuiven waren. In de samenleving, in de politiek en ook op onze onderwijsinstellingen. En het geldt ook voor mijzelf. Eerst was het: hoe internationaler, hoe beter. Nu zeggen we: we zien de grote waarde ervan, maar het vergt meer sturing.”

De laatste maanden gaat het op universiteiten vooral over Gaza. Besturen worstelen zichtbaar met de felle protesten. Hoe kijkt u daarnaar?

„Ik vind het op zichzelf een groot goed dat het onderwijs zich maatschappelijk engageert. Dat hoort bij de academische vrijheid. Het is niet aan de politiek om zich daarin te mengen. Universiteiten hebben zelf heel veel kennis in huis om dat debat te voeren. Tegelijk vind ik dat degenen die bij de protesten alle grenzen overgaan, stevig mogen worden aangepakt. Ik probeer de universiteiten achter de schermen te helpen. Ik heb aan deze tafel heel veel gesprekken gevoerd met allerlei partijen. Studenten, docenten, Joodse organisaties, moslimorganisaties. Ik probeer een dempende werking te hebben, door mensen bij elkaar te brengen. Dat is de rol die je als minister kunt spelen.”

U leek altijd wel lol te hebben in de politiek en u bent populair bij D66. Zien we u ooit nog terug in Den Haag?

„Ik ben nog nooit in een levensfase geweest waarbij alles zo fluïde is als nu. Ik heb nog geen idee wat ik ga doen. Ik heb mijn hele leven gewijd aan wat ik noem de ruggengraat van de samenleving, de interne krachten die de democratie overeind houden en steeds moeten verstevigen: in het onderwijs, in de wetenschap, in cultuur. Dat zal ik blijven doen, maar ik weet nog niet in welke vorm.”

Had u ja gezegd als Geert Wilders u had gevraagd om – opnieuw als buitenstaander– minister van Onderwijs te blijven?

„Dat zou ik zeker niet doen. Had ik al gezegd dat ik morele bezwaren heb om samen te werken met extreemrechts? En ik moet er ook niet aan denken om mijn eigen breiwerkje los te gaan trekken.”