Eindeloos zullen de buren branden na hun dood, net als de Chinese restauranthouder met zijn gezin. Een ‘vorm van gerechtigheid’ die veelal ‘handenwrijvend wordt begroet’ in de streng christelijke geloofskring waarin Rob Hollander, de hoofdpersoon van de nieuwe roman van Rob van Essen, Ik kom hier nog op terug, opgroeit. Hadden ze maar naar de kerk moeten gaan. Naar de enige echte, juiste kerk dus. De jonge Rob, met zijn ouders lid van die kerk, zit het dwars. Hij zou langs de deuren willen gaan om iedereen te waarschuwen, te bekeren, al is het in zijn geloof zelfs dan nog lang niet zeker dat je niet in de eeuwige vlammenzee van de hel belandt.
De angst voor het vuur, maar ook de vrees voor, de hang naar én de afkeer van een Almacht die zich niet in de kaarten laat kijken vormen de grondslagen van Ik kom hier nog op terug, net als de innige wens om met zijn allen in een en hetzelfde verhaal te geloven. Dat klinkt vrij grimmig en zwaar, dat ís het ook, maar Van Essen (1963), ook recensent van deze krant, schrijft er desalniettemin sprankelend, snedig en speels over.
Ik kom hier nog op terug is een droom van een boek, zo rijk. Het is een jongensboek zo goed als een filosofisch getoonzet gedachtenexperiment. Het is een beschouwing over de mens als groepsdier zo goed als een pleidooi voor de eenling. Het is deels een autobiografisch relaas (wat de kerkelijke jeugd van de hoofdpersoon betreft) maar evengoed een bizar en gewaagd sciencefictionverhaal. Het is razend intelligent en tegelijk heel toegankelijk, vol melige grappen. Het is een construct dat de nadruk legt op het construct-zijn, maar ook een compleet meeslepend, overtuigend avontuur. Het is een verhaal over verhalen vertellen – en nog veel meer. Kom op dit alles vooral nog eens terug, denk je zodra je Ik kom hier nog op terug uit hebt (en dan kun je het meteen opnieuw gaan lezen, hetgeen dan niet verveelt).
Het valt niet mee om de roman ergens mee te vergelijken. Nescio komt even voorbij, Nabokov weerklinkt, om er maar twee te noemen, en ook zijn er allerlei verwijzingen naar films. Maar Rob van Essen doet toch voornamelijk denken aan Rob van Essen. Zijn boeken van de laatste jaren draaiden om de werking van het geheugen, hoe herinneringen ontstaan, over (on)begrip van de ander, over aansluiting zoeken. In het met de Libris Literatuurprijs bekroonde De goede zoon (2019) kwam het idee van God die alles (voor)ziet en beschikt al aan de orde, alsmede de vraag of dat meer veiligheid biedt dan het idee dat je alles zelf maar toezichtloos moet uitzoeken. In de nieuwe roman diept Van Essen al deze kwesties verder uit.
Doordachte constructie
In Ik kom hier nog op terug gaat het nadrukkelijk om keuzes maken, om zeggenschap over je lot. Als je terug mocht in de tijd om iets te veranderen, een fout te herstellen in je verleden, wat zou je dan kiezen? Rob Hollander, de hoofdpersoon van wie op het moment dat hij voor deze keuze komt te staan in de roman alleen al drie versies bestaan (een schilder, een journalist, een zorgelijk jongetje), kiest voor een klein vergrijp. Hij heeft ooit een oude man die in pyjama verward op een brug stond, aan zijn lot overgelaten (ik laat even in het midden wie die oude man was, want anders dan Rob van Essen kan ik niet alles tegelijk) en wil terug om hem alsnog te helpen. Is er werkelijk niets ergers in zijn leven gebeurd? Natuurlijk wel, en de oplettende lezer weet ook al ongeveer wat. Of althans: dat zou je denken, alleen is het niet zo. De vooruitwijzingen staan er wel degelijk, de roman heeft een heel doordachte, hechte constructie, maar je ziet ze toch over het hoofd bij eerste lezing.
Misschien wel het knapst aan de roman, die ook een fantastisch tijdsbeeld van Amsterdam in de jaren tachtig van de vorige eeuw biedt, is de toon. Van Essen kletst er toegankelijk en meeslepend op los, hij tilt je op en neemt je mee en op een gegeven moment kan hij je alles wijs maken – zoals dat er een tijdmachine beschikbaar is in een hangar ergens achteraf op Schiphol.
Rob Hollander wil ‘verzonnen’ zijn. Had hij maar, of liever gezegd: was hij maar een duidelijk verhaal, met een helder begin en een dito einde… Zo gezegd, zo gedaan, de roman begint zo: ‘En we beginnen hier: Rijssen in de jaren zeventig, een zondagmiddag. Zondagmiddagen in Rijssen in de jaren zeventig, in een gelovig gezin, mijn god.’ Hij onderbreekt zichzelf: ‘Ga je niets zeggen over G.B.J. Hiltermann die elke zondagmiddag om één uur op de radio de toestand in de wereld besprak, met die merkwaardige stem die je altijd aan gekookte aardappels met jus deed denken? […] Nee, fuck mr. G.B.J. Hiltermann. Dit is niet zo’n soort verhaal, met ironische nostalgie enzo.’
Feelgoodfilm
G.B.J. Hiltermann wordt vervolgens juist vreemd belangrijk: je kunt er bij Van Essen haast van uitgaan dat hij het ene beweert en het andere doet (je kunt evenwel nooit raden hoe). Ook draait de roman wel degelijk juist voor een groot deel om nostalgie, om wat dat precies is (en aan ironie ontbreekt het ook niet bepaald). ‘Het leven is een lege ruimte die door herinnering wordt ingevuld’, heet het. Terugblikkend ontstaat de idylle. Als iets te mooi was om waar te zijn, als in een feelgoodfilm of een musical, was het dat waarschijnlijk ook, bepeinst een van de personages. Achteraf bezien krijgt alles glans.
Rob Hollander belandt als man van middelbare leeftijd met zijn even oude studiegenoten in hun studietijd, waar ze dus ook als prille twintigers aanwezig zijn. Filosofiestudenten: ‘Wie gingen er in de tweede helft van de jaren tachtig filosofie studeren? Nou, wij dus. […] The crazy ones, the misfits, the rebels, the troublemakers… Wacht, was dat geen opsomming uit een advertentie van Apple, ooit?’ Welnee, het was juist een ‘grauw gezelschap in grauw gebouw in grauw decennium’, zo wordt gesteld. Toch geeft juist dit gezelschap een Groot Verkleedfeest, waarbij haast iedereen zich dusdanig uitleeft in vermommingen dat ze er een levenslange bijnaam aan over houden (zoals De Verpleegster, De Parachutist). Wat gaan ze van hun leven maken, of nee, wat hebben ze van hun leven gemaakt, waar draaide het op uit, eh, waar kan het op uit draaien nu ze terug zijn?
Het gaat in Ik kom hier nog op terug om herdefinitie, om herinterpretatie. ‘Er zijn zoveel mogelijkheden, waarom zou je het ene vervolg kiezen en alle andere mogelijkheden verwerpen? Toch moet je keuzes maken, je kan niet alles tegelijk verzinnen.’ Of wel? De mogelijkheden worden in dit boek grondig verkend.
Rob Hollander doet zijn uiterste best om iemand anders te worden. Om te beginnen door alsnog de vereiste hulp te bieden aan de oude verwarde man op de brug: ‘Weer grijp ik zijn bovenarm vast, terwijl ik tegenover hem sta, het is een onnatuurlijke houding, niet de houding van iemand die een ander wil meevoeren, eerder de houding van iemand die van overheidswege bovenarmen keurt.’ Hij blijft tekortschieten. Uiteindelijk is Ik kom hier nog op terug ook een wrange roman. In welke bochten je je ook wringt, hoezeer je je geschiedenis ook herkauwt en tracht om te vormen, je bent en blijft je eigen, onmachtige zelf.