In het archief van Overijssel, dat tegenwoordig Collectie Overijssel heet, werden tientallen jaren geleden een paar kleine fragmentjes van een onbekende ridderroman gevonden. Het heeft heel lang geduurd voordat duidelijk werd om wat voor tekst het ging. Onderzoeker Hedzer Uulders, tegenwoordig verbonden aan het Gelders archief en van huis uit gespecialiseerd in Franse middeleeuwse literatuur, heeft nu ontdekt dat het gaat om een Nedersaksische vertaling van een Hoogduitse ridderroman.
Dat is bijzonder, want tot nu toe hadden we in Nederland alleen Middelnederlandse ridderromans en ridderromanfragmentjes, en geen enkele Nedersaksische tekst of tekstfragment in dat genre. De fragmenten staan op twee stukjes 14de-eeuws perkament, die gebruikt zijn bij het inbinden van een 16de-eeuws boek. „Als rugversteviging van een katern”, legt Uulders uit. „Met zo’n stukje perkament eromheen slijt dat minder gauw.” Oude handschriften werden in die tijd op grote schaal gerecycled.
Dertig versregels
Het boek waarin deze stukjes perkament gevonden zijn, komt uit Holtheme, gemeente Hardenberg , niet ver van de Duitse grens. Het is een zogeheten ‘markeboek’: een verzameling administratieve stukken van een ‘marke’, een samenwerkingsverband van boeren, die allerlei afspraken maakten over het beheren van de gezamenlijke gronden. De vier gevonden fragmentjes zijn maar klein. In totaal gaat het om dertig versregels. Uulders vertelt dat hij de afgelopen zeventien jaar van alles heeft gedaan om uit te vinden om wat voor tekst het gaat. „Deze fragmenten hebben een wat typisch taalgebruik”, zegt hij. „Het lijkt Nederlands, maar er zitten ook Duitse elementen in.”
Om een idee te geven van hoe dat klinkt, volgen hier vier verzen: „Do he met den ridder quam” (toen hij met de ridder kwam) „da gereden ouer tfelt” (daar gereden over het veld) „voer des coninx tszelt” (voor de tent van de koning), „sy beisten unde gingen daer in” (stegen ze af en gingen naar binnen).
Ook al gaat het maar om in totaal 140 woorden, het is volgens Uulders duidelijk dat de vertaling gemaakt is onder invloed van maar liefst drie verschillende talen. De tekst bevat een paar Hoogduitse woorden, zoals wie (hoe), saghen (zeggen) en hoelf (hielp). Het merendeel van de tekst is geschreven in de taalvariant die in Nederland Nedersaksisch genoemd wordt en in Duitsland Nederduits. Met woorden als: unde (en), he (hij) en em (hem).
En dan zijn er nog een aantal Middelnederlands aandoende woorden, wat erop wijst dat het om een Nedersaksische (Nederduitse) tekst gaat die geschreven is in het meest westelijke gebied van het Nedersaksisch: dese (deze), hi (hij), ontfingen (ontvingen).
Overduidelijke match
Uulders: „Dus ik dacht: het zou een vertaling kunnen zijn van een Hoogduitse tekst, maar het zou ook een vertaling kunnen zijn van iets in het Middelnederlands. Het mooie is dat het een tekst op rijm is.” Op die rijmwoorden (en vertalingen daarvan) ging Uulders zoeken, op het internet. Uiteindelijk vond hij een overduidelijke match met een Hoogduitse ridderroman uit de 13e eeuw: Willehalm von Orlens. Dat was in het Duitstalige gebied een heel populaire tekst: er zijn meer dan veertig middeleeuwse handschriften van overgeleverd. Als je die Hoogduitse tekst naast de fragmenten legt, zie je heel duidelijk dat het daarin om een Nedersaksische vertaling gaat.
Uulders: „In Noord-Duitsland werd Nedersaksisch gesproken, maar het Hoogduits was daar vaak de literaire taal. Dus die Hoogduitse teksten circuleerden daar ook. De Nedersaksische vertaler kon daardoor af en toe een Hoogduits woord laten staan, omdat het publiek dat woord waarschijnlijk wel begreep.”
Nedersaksische ridderromans zijn er niet zoveel. Er zijn er, in Noord-Duitsland, een paar compleet overgeleverd, en verder zijn daar ook nog wat fragmenten gevonden. Willehalm von Orlens is een klassieke ridderroman, van vele duizenden verzen. Een ridder wil trouwen met een prinses. Maar ze worden uit elkaar gedreven, omdat de omgeving het er niet mee eens is. En dan moet hij allerlei proeven ondergaan, om uiteindelijk haar waardig te zijn en haar te kunnen trouwen.
In deze fragmenten is hij zwaar gewond: hij heeft een speer in zijn lijf en die mag er alleen uit worden verwijderd door een adellijke dame. Dus hij loopt rond met die speer, heeft pijn, wordt op de proef gesteld. Uiteindelijk komt hij op een hof en daar is een koningin die hem van die speer bevrijdt.
De tekst zegt het zo: „dat em die coninginne hoelf” (afhielp) „van den noden sijn” (van zijn nood). Waardoor „die getrouwe reine man weder sijn macht ghewan” (terugkreeg).
Hof van Bentheim
Uulders denkt dat de vertaling net buiten de grenzen van het huidige Nederland gemaakt is: mogelijk aan het hof van Bentheim. „We weten dat ze daar ridderromans hadden.”
Als je de geschiedenis van de Nederlandse literatuur laat ophouden bij de grens met Duitsland, dan horen deze fragmenten er niet bij. Aan de andere kant, de fragmenten laten volgens Uulders mooi zien dat het Nedersaksisch, dat aan weerszijden van die grens gesproken werd (en wordt), soms ook een (internationale) literaire taal kon zijn. „Het Nedersaksisch wordt in Nederland vaak gezien als een verzameling dialecten, als een taal van het platteland van Twente, Salland, de Achterhoek, Drente, Groningen. Maar die taal heeft een eigen cultuur gehad, en ook een eigen literatuur.”