Red de hippocampus: zonder zijwieltjes van a naar b

Navigatie Nooit meer een gemiste afslag dankzij gps? Ideaal is dat niet, ontdekte Christiaan Weijts.

Illustratie Pepijn Barnard

Met Google Maps lig ik wel vaker in de clinch, maar nooit zo erg als deze zomer. Dat kwam doordat we in een bergachtig gebiedje in de Bourgogne kampeerden – een web van D-weggetjes, als je het deze app vroeg.

Hey Google, navigeer naar het Lac des Settons maar alsjeblieft niet wéér over dat obscure landweggetje dat halverwege verandert in een karrenspoor, maar langs die mooie rechte tweebaansweg die volgens jou zestien minuten langer is, maar dat in de praktijk helemaal niet is. Nee Google, ik weet het. Ik wéét dat jij ze allebei ziet als gelijkwaardige wegen waar je negentig op rijdt, maar met negentig kilometer over een geitenpaadje jakkeren met kasseien en haarspelden, dat doen alleen maniakken met doodsverachting en inheemse Fransen.

Ik wilde de regie heroveren over mijn eigen routes. Om een goed beeld te krijgen moest ik dan eigenlijk het hele traject vooraf inspecteren met Google Streetview. Irritant huiswerk, vooral via camping-wifi. En tijdens de rit moest je vooral niet in de verleiding komen om op ‘ja’ te tikken als het apparaat jubelde een sluiproute gevonden te hebben die zestien minuten sneller was. Hey Google, rot jij eens een eind op.

Boven een uitgevouwen wegenkaart

Op vakanties in het papieren tijdperk vloekte de bestuurder (mijn vader) tegen de bijrijder die panisch boven een uitgevouwen wegenkaart hing (mijn moeder). Nu foeter ik tegen Google Maps. Je kunt dat vooruitgang noemen, maar is het dat wel?

Wat in elk geval achteruitgaat is de hippocampus, het zeepaardachtige hersengebiedje dat verantwoordelijk is voor geheugen en oriëntatie. Brits onderzoek in 2017 liet bijvoorbeeld studenten door de Londense wijk Soho wandelen. Sommigen kregen instructies – eerste links, derde rechts – anderen moesten op eigen houtje de weg vinden. Bij die laatste groep lichtte de hippocampus veel sterker op als ze daarna in een hersenscanner opnieuw door een virtueel Soho struinden.

Ik heb het idee dat ik fysiek kan voelen hoe mijn hippocampus indommelt, als ik in een groepje door een onbekende buurt loop en iemand anders de leiding neemt. Je zou denken dat je méér op je omgeving let, maar je slaat juist minder op. Je construeert geen interne kaart. Je strooit geen mentale Klein Duimpje-kruimels uit. Canadees vervolgonderzoek uit 2020 toonde de langetermijneffecten aan van navigatieapps op het ruimtelijk geheugen.

Bij mij heeft dat al toegeslagen, merk ik. Ik haalde mijn rijbewijs vrij laat, en leerde rijden met de TomTom permanent aan. Laatst moest ik een langere rit maken nadat mijn telefoon het had begeven. Ik voelde mijn verschrompelde hippocampusje al panikeren. Alsof ik bovenin een klimbosparcours was gedropt en merkte dat ik geen zekeringslijntje had.

Ineens zag ik het knopje ‘Destiny’ op het dashboard van mijn Toyota uit 2008. Het had me altijd geïntrigeerd. Ik drukte het in, en het nooit eerder gebruikte navigatiesysteem kwam tot leven. Dat bleek te ingewikkeld om zomaar te bedienen. Wel zag ik mijn locatiestipje over de A12 schuiven. Dat was al geruststellend genoeg. Zo afhankelijk ben ik kennelijk geworden van digitale zijwieltjes.

Dat zou de Griekse dichter Simonides nooit overkomen. Die had een joekel van een hippocampus. Het verhaal gaat dat hij tijdens een groot feestmaal even wegging, precies op het moment dat het dak instortte en iedereen zo gruwelijk vermorzelde dat niemand meer te identificeren was. Gelukkig wist Simonides nog precies wie op welke plek had gezeten.

Cicero gebruikt deze anekdote in De Oratore als voorbeeld van hoe je redevoeringen uit je hoofd moet leren. Stel je een huis of bekende route voor en plaats de opeenvolgende elementen van je toespraak daar in of langs. Google Maps laat onze mentale huizen instorten.

Het huis van Hemingway

Een jaar of vijf geleden liep ik door Parijs met een vriend van een niet-digitale generatie die kort daarvoor gezwicht was voor een iPhone. In het Quartier Latin zochten we het huis van Hemingway. Ik zag hem heen en weer kijken van straatnaambordjes naar zijn telefoon, die hij plat in zijn handpalm legde en verdraaide. „Even zien hoor, waar zijn we nu?”

Ik schoot in de lach toen ik het doorhad: voor hem was Google Maps alleen een digitale kopie van een stadsplattegrond. Over zijn schouder tikte ik op het vizier-icoontje rechtsonder.

Het koste hem vijf tellen om te bevatten. Het blauwe bolletje. U bevindt zich hier. In die vijf tellen in de Rue Mouffetard voltrok zich de totale copernicaanse wending. Met die ene schermaanraking schonk ik hem iets, maar er was ongetwijfeld veel meer dat ik hem ontnam.

Ook hij was vanaf nu niet langer een man die de leiding nam, die de kaart vergeleek met het stratenplan, hem in de juiste windrichting kantelde en die zich altijd vagelijk bewust bleef van de stand van de zon. Ook hij zou zo iemand worden die, voorovergebogen over zijn schermpje, zes passen zet, dan stopt, fronsend inzoomt – bewoog dat bolletje nu mee of niet? – zich omdraait, en weer zes passen zet. Ook voor hem veranderden de straten in meer of minder hinderlijke obstakels tussen ‘huidige locatie’ en ‘bestemming’.

Al was dat toen nog niet het geval. „Wist je dat deze weg nog uit de Romeinse tijd komt?”, vroeg hij. „Moet je je voorstellen. Tweeduizend jaar gaat hier al verkeer doorheen.”

Hij kneep zijn ogen samen alsof hij al die generaties langs zag marcheren – soldaten, kruisvaarders, fruithandelaren, Hemingway, ranke Parisiennes, toeristen. Behalve het ruimtelijke geheugen ontnemen navigatieapps ons ook iets van het grotere geheugen, de tijdslagen die plekken hun ondefinieerbare eigenheid geven, hun atmosfeer.

In een wereld die geobsedeerd is met doelen en bestemmingen zijn steeds meer plekken ‘locaties’ of ‘hubs’, luchthavenachtige doorgangszones met roltrappen, icoontjes en informatiepanelen. Google Map gematerialiseerd in aluminium en polyester waar je je met rolkoffer doorheen manoeuvreert als een avatar door een game.

De Britse schrijfster Deborah Levy beschrijft iets dergelijks in The Cost of Living (2018), in een passage over een taxiritje door Londen: „Ik kreeg de indruk dat satellietnavigatie de manier had uitgeschakeld waarop chauffeurs thuis waren in een stad. Daardoor waren ze ontworteld, ahistorisch, niet in staat om op hun geheugen of zintuigen te vertrouwen, de afstand tussen a en b in te schatten. De Theems, waaraan Londenaren refereren als ‘de rivier’, was van geen enkele geografische betekenis voor de bestuurder.”

Dit gaat over gps, maar mag gerust een metafoor zijn voor hoe we ons tegenover zoveel in de tastbare wereld zijn gaan opstellen. De fysieke realiteit is vervangen door schematische virtuele representaties ervan – Excel-sheets, blokkenschema’s en tijdlijnen – met een algoritme dat daarin de meest optimale, onderhoudende of efficiënte combinaties en selecties maakt.

Personal assistent in broekzak

Ik gaf deze zomer wat workshops aan een klein team van creatievelingen. Eén docent greep ’s ochtends naar zijn iPhone en dicteerde aan ChatGPT: „Ik moet vandaag een workshop geven van twee keer twee uur waarin ik twintig cursisten dit of dat wil leren. Bedenk een structuur met plenaire opdrachten en speelse werkvormen in kleinere groepjes.”

Allemaal voor de grap natuurlijk, maar toen ik het ook eens probeerde, schrok ik toch. In grove lijnen toverde het algoritme precies het lesplan dat ik ’s nachts had liggen uitdenken.

Straks kunnen we rustig slapen. Straks dragen we allemaal onze personal assistent in onze broekzak. Geen lacunes meer in lesplannen, geen spelfouten in sollicitatiebrieven, nooit meer een gemiste afslag.

Toch is er een essentieel verschil. Doordat ik zelf het lesplan visualiseerde, alle mogelijke routes in gedachte aftastte, kende ik de motivatie achter alle afwegingen, en voelde ik me veel zekerder voor de groep. Ik was degene met de kaart, degene met de leiding.

Zeker, ik miste af en toe wat afslagen en improviseerde dat weer enigszins recht. Maar de weg kwijt zijn is een kleiner verlies dan het kwijtraken van autonomie en vindingrijkheid.

Bovendien, zonder milde vormen van verdwalen is er geen echt groei mogelijk. Dat stelt de Amerikaanse essayiste Rebecca Solnit in A field guide to getting lost (2005), waarin ze ingaat op de dubbele betekenis van het Engelse woord ‘lost’: „Dingen verliezen gaat over het wegvallen van het vertrouwde, verloren raken (‘getting lost’) over het verschijnen van het onbekende.”

En dat is een mogelijkheid tot transformatie, concludeert Solnit. „We weten niet of denken alleen te weten wat er aan de andere kant van die transformatie is. Liefde, wijsheid, gratie, inspiratie – hoe ga je deze dingen vinden, die in sommige opzichten gaan over het verleggen van de grenzen van het zelf naar onbekend terrein, over iemand anders worden?”

Kompasroos

We denken vrijer, autonomer, zelfverzekerder te worden door allerlei cognitieve taakjes uit te besteden aan een extern digitaal brein, maar krijgen juist minder grip. We kunnen achteroverleunen, maar wel op de achterbank van ons leven, niet aan het stuur.

De plek waar ik mijn workshops gaf heeft het smalle paadje langs het terrein omgedoopt tot ‘Sprinterpad’, naar het type Mercedes-Benz-bus dat zich hier eens finaal vastreed, door een bestuurder die klakkeloos de navigatie volgde. Met een tractor zijn ze uren bezig geweest hem los te trekken uit de struiken en de modder.

„Probeer om te draaien.” Dat herhaalde de vrouwenstem van mijn eerste TomTom Go altijd sardonisch, als ze me zo’n doodlopend straatje in had gestuurd. Is dat wat we moeten doen? Op onze schreden terugkeren van deze techniek?

Mijn vader heeft me ooit geleerd hoe je je in de bergen kunt oriënteren met alleen een Franse IGN-detailkaart, een kompas met vizier, een touwtje en twee herkenningspunten zoals bergtoppen (Puy de Sancy, Mont Blanc), kerktorens of elektriciteitsmasten.

Sindsdien was er ergens ook iets prettigs aan het onvermijdelijke moment dat de merktekens tijdens wandelingen ophielden en mijn vader vaststelde: „Godsamme. Já hoor… Hé-le-maal verdwaald!”

Dat betekende dat ik in de weer mocht met de kompasroos, de noordlijnen, de liniaal. Ik was de navigator die ons gezin van een schipbreuk kon redden met sextant, jakobsstaf en een blik op de poolster.

Omdat dat verdwaald-zijn meestal de stemming van de rest van de dag totaal verziekte, raakte ik extra alert op de loop van rivierstroompjes, markante glooiingen, bosranden, hoogteverschillen. Mijn zintuigen verscherpten. Kaart en kompas dwingen je tot een extreme alertheid op de omgeving.

Oriëntatieneuronen

Is dat wat we moeten doen om onze hippocampus te redden? Proberen om te draaien, terug in de tijd? Misschien zijn er ook minder rigoureuze manieren om die autonomie te herwinnen.

Tot voor kort legde ik mijn telefoon met Google Maps ook wel eens in mijn fietskrat. Dat vond zelfs ik te ver gaan. Dus bekijk ik nu vooraf de route, stamp die globaal in wat er nog rest van mijn hippocampus, en zet vervolgens Google Maps aan, maar in mijn broekzak, met de stembegeleiding op hoog volume.

Ik heb het idee dat dit een vorm is die je oriëntatieneuronen er wat actiever bij betrekt, al is het maar door al die cryptische omschrijvingen (‘Over tweehonderd meter houd rechts aan om op de Leyweg te blijven’).

In de Bourgogne ging ik met de kinderen mountainbiken. App erbij, alleen het geluid aan. Hoewel het een blauwe beginnersroute was, liep hij op dakgootsmalle glibberpaadjes langs diepe ravijnen. Het was snikheet. Halverwege besloten we dat dit meer iets was voor maniakken met doodsverachting en inheemse Fransen.

Dan kan Google Maps verlossing brengen. Een normaal fietspad, dat ons in hooguit twintig minuten terug ging brengen. Maar het liep dood na een afdaling over een brede helling bezaaid met dorre bladeren. „Godsamme. Já hoor!”, riep ik uit. „Hélemaal verdwaald!” Daarop smeet mijn dochter haar mountainbike in de verkruimelende bladeren. Ook mijn zoon vertikte het om nog één stap te zetten. Verdwaald. Met pubers begrijp je je eigen ouders vaak met terugwerkende kracht. Onderaan die berg voelde ik het lijfelijk – heel die onredelijke woede, heel die verziekte stemming. „Verdomme, je komt nú overeind!”

Terwijl ik de fiets van mijn dochter terug de berg op duwde, wist ik dat ik iets moest doen. Probeer om te draaien. Allemaal zwegen we ijzig. Pas bovenaan, met de juiste route in het verschiet, raapte ik mijn moed bij elkaar. „Sorry dat ik zo chagrijnig deed.” Knuffels. IJsjes bij terugkomst. Zo eenvoudig kan het zijn, maar gek genoeg moest ik hier een drempel voor over, die er zonder deze dwaling niet was geweest.

Hey Google, bedankt dat je me af en toe nog laat verdwalen.