‘Real Spicy Thai Food’? Geen woord aan gelogen

Thailand was een van mijn mooiste eetvakanties van de voorbije jaren. De levendige, zijdezachte jungle curry’s in een hutje langs de weg, in de zwoele, klamme tropische avondwarmte, met de lekkerste, sappigste verse tofu. De trosjes groenepeperkorrels, vers van de stok, de levende degenkrabben op de markt. Ik heb daar compleet nieuwe smaken geproefd, zoals water bug: een soort kakkerlakachtig waterinsect dat door de feromonen die het mannetje produceert iets droppigs en tegelijk een enorm stuivend perenijs-parfum heeft. In hetzelfde restaurant nabij Krabi aten we plompe rauwe garnalen met chili en rauwe knoflook op hele schijfjes limoen, met schil en al. Kortom: allemaal dingen die ik in een Thais restaurant hier nog nooit was tegengekomen.

Tot vorige week.

Ik herkende dat rauwe-garnalengerecht meteen op de website van Khaosaan Road – Real Spicy Thai Food, in Den Haag. „Thai food is not only about ‘Tom Yam Kung’ (…) The restaurant concept is original Thai flavour, not Westernized like other Thai restaurants abroad. You may experience eating authentically hot Thai food just like eating in Thailand”, schrijven ze erbij.

Hell yeah, bring it on!

Khaosaan Road – een klein zaakje met twee verdiepingen aan de Nobelstraat – verwijst naar een beroemde, drukke uitgaanstraat in Bangkok, waar alle toeristen dronken worden. Het voelt onmiddellijk als een écht Thais eethuisje: de kokossuiker staat in dozen tegen de balie opgestapeld, een nieuwe koelkast staat in de hoek achter de tafeltjes nog in het karton, om een servetje of het bestek moet je af en toe zelf vragen. Maar wat het echt authentiek maakt is het bordje op de wc waarop een pictogram ons sommeert niet met je schoenen op de bril te staan en hurken.

Dan dat ‘real spicy Thai food’ – geen woord aan gelogen: het is echt Thais en echt pittig. De kaart – een plastic multomapje met insteekhoesjes – bestaat uit drie delen: een menu in het Thais, in het Chinees en in het Engels. Deels overlappen ze, maar de gerechten achterin lijken wat plichtmatig te zijn opgenomen, omdat die nu eenmaal bij een Thais restaurant verwacht worden. De penang curry is in ieder geval niet van het niveau van wat we nog meer eten, die is vooral enorm stoffig door een overmaat aan kurkumapoeder.

Huilende tijger

Voor in de klapper is waar je wezen moet. Daar moet wel Google Translate aan te pas komen. Dat levert soms wat vage vertaalde omschrijvingen: ‘tuin waadvissen’ blijkt gewoon dorade te zijn; wat ‘huilende tijger’ is blijft vooralsnog raadselachtig, die was op.

De verse garnalen liggen hier niet op schijfjes limoen, maar zijn wel besprenkeld met snippers kaffir-limoenblad en een gulle plas limoensap, waardoor het rauwe garnaalvlees licht wit uitslaat als ceviche, het limoenzuur haalt ook net de scherpe randjes van de overdadige hoeveelheid rauwe knoflook (je moet nog steeds niet willen zoenen dezelfde avond). Het doet in ieder geval eer aan de herinnering van het gerecht in Thailand. Maar nog lekkerder en verrassender is de rauwe krab. Een hele blauwe krab, in stukken, met eenzelfde soort dressing van vissaus, limoensap, suiker en chili, maar in een andere verhouding én met bladselderij. Een perfecte balans van zuur, zoet-pittig en die hartige selderijsmaak tegenover dat zachte, zoete verse krabvlees, mooi op kamertemperatuur. Wat een genot.

Larb – of laab – zie je in Nederland vaker. Een soort lauwe salade van gehakt vlees, meestal kip of varken, meestal in Noord-Thaise stijl, met veel limoen en citroengras. De larb ped hier is meer Isaan-stijl (een regio in het noordoosten) met rode ui, munt, geblakerde chilipepers en gemalen specerijen die een meer aardse smaak geven, die goed past bij de vlezigheid van de gehakte eend. Net zoals de notigheid van de geroosterde korreltjes sticky rice. Die horen er echt bij, maar worden lang niet altijd gebruikt bij de gemiddelde Thai. Ze geven niet alleen smaak en crunch, ze binden ook de saus aan het rulle gehakt, door het een beetje op te zuigen.

Wat het ook heel authentiek maakt is dat de larb echt ontzettend heet is. De vriendelijke dame in de bediening vroeg nog: hoe spicy willen jullie eten? Wij zeiden heel stoer: gewoon zoals het hoort. Tijdens het eten ging het nog wel, het was vooral de volgende ochtend echt geen plezier. Maar dat hoort bij het werk, ik heb het graag voor u over.

Een prominent gerecht op de kaart is de ‘knapperige Duitse varkenspoot’. Het betreft een goed in kleurzout gepekelde, want intens roze, maar niet té zoute hamschijf, zachtgegaard en vervolgens knapperig diepgoud gefrituurd. Het vlees is megazacht (je trekt het bot er zonder enige moeite uit) en niet droog, de huid crispy als buikspek, het vet loopt eruit als je het mes erin zet. Niets mis mee, maar het wordt echt interessant door de sausjes. De één is donkerbruin, aards-zuur van de tamarinde, met schilfers geblakerde chili en geroosterde chilipoerder en vermoedelijk iets van soja. De ander superfris, fruitig van limoensap en verse chilipeper, met rauwe knoflook, vissaus, suiker en limoenblad. Allebei heel anders, maar allebei heel Thais en lekker zuur, om door dat vette varken heen te snijden.

Het enige dat we niet hebben gezien vanavond is koriander. De dames uit de keuken zeggen het niet te gebruiken omdat veel van hun Chinese clientèle daar allergisch voor is. Dat is dan weer niet zo authentiek. Aan de andere kant is die Chinese clientèle wel de reden dat we hier de avontuurlijke, échte Thaise gerechten kunnen eten, gerechten waar de gemiddelde Nederlander zich doorgaans niet aan zal wagen. You win some, you lose some. Khaosaan Road is een heerlijke ontdekking.