Als je schrijvers, film- en televisiemakers moet geloven, bestaan lesbiennes vooral om te sterven. Het is zelfs zo’n cliché dat het zijn eigen naam heeft gekregen: wie de ‘bury your gays trope’ googelt, vindt tientallen voorbeelden van vermoorde lesbische en queer personages, vaak nét nadat ze hun ware liefde hebben gevonden.
Deze blauwdruk kent een lange geschiedenis. Eind 19de eeuw was het denken over homoseksualiteit sterk gemedicaliseerd. Er werd over gesproken in termen van ‘inversie’: lesbische vrouwen zouden een abnormale mannelijke ‘aanleg’ hebben die al in hun vroege jeugd kon worden opgemerkt. Het was een tragische speling van de natuur, een kenmerk van ‘degeneratie’. Er viel simpelweg geen vervullend leven mee te leiden: als er al over werd geschreven in de literatuur, eindigden queer levens daarom vrijwel altijd in de dood.
Het ‘bury your gays’-cliché is hardnekkig gebleken, ook in een tijd dat homoseksualiteit in veel landen geaccepteerd wordt en er een veel bredere waaier aan representaties van lesbische vrouwen bestaat. Maar waar blijft de queer joy in de literatuur? Dat vroegen de oprichters van Velvet Publishers zich af. Een jaar geleden begon de ‘les-bi-queer’ uitgeverij, die lesbische, biseksuele en queer personages centraal stelt, in het bijzonder ‘de vrolijke, rebelse, onbegrensde en vrije krachten’ die hun levens losmaken. Positieve representatie van queer levens, daar is het ze om te doen.
Het vlaggenschip van de uitgeverij is de ‘Pulpature’-reeks, waarin Nederlandse literaire queer auteurs zich wagen aan het schrijven van een pulpboekje. Tot nu toe verschenen er twee: Ontkiemende liefde van Renée van Marissing en Zij kwam voor hulp van Minke Douwesz. Allebei zijn ze auteurs van respectabele literaire oeuvres. Van Marissing schreef onder meer romans, korte verhalen, essays en toneel; haar roman Onze kinderen (2021) werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Douwesz schreef in twintig jaar tijd drie vuistdikke romans, waarvan het goed ontvangen, maatschappijkritische Het laatste voorjaar (2023) de recentste is.
De vormgeving is een knipoog naar de pulp uit de jaren ’50 en ’60: kleine boekjes met een schreeuwerige blurb op de achterkant, en een suggestieve illustratie op de voorkant, in beide gevallen gemaakt door Loes Faber. Bij Ontkiemende liefde is dat een krop sla die dienst doet als clitoris – een verwijzing naar het cliché van de vele fruit- en bloemensoorten die al eerder vulva’s moesten voorstellen. Op het omslag van Zij kwam voor hulp staan twee vrouwen in de kamer van een therapeut (afgaande op de doos tissues op tafel): één in een wel erg kort rokje voor haar functie, een tweede in een zeer lesbische tuinbroek. (De boekjes hebben overigens geen pulpprijs: ze zijn, zeker voor de geringe omvang, niet goedkoop.)
Geschreven voor mannen
De lesbische pulptraditie waarop Velvet zich beroept is niet de meest vanzelfsprekende, en dat maakt het een spannende keuze. Traditioneel was lesbische pulp namelijk helemaal niet bedoeld voor lesbiennes: die werd geschreven én gelezen door mannen. En van queer joy was al helemaal geen sprake: de meeste boekjes volgden een vast stramien waarin een ‘eigenlijk’ heteroseksuele vrouw die teleurgesteld is geraakt in mannen, wordt verleid door een ‘echte’ lesbienne. In het begin lijken ze gelukkig, maar de lesbienne begint steeds meer van haar te eisen op seksueel gebied. Dan wordt de ‘bekeerde’ vrouw gered door een man en weer hetero gemaakt, waarna de lesbienne krankzinnig wordt, en/of sterft: eind goed, al goed.
Tijdens de tweede feministische golf verschenen er wel enkele tegengeluiden, zoals de lesbische pulpparodiereeks Wilde rozen van Damesschrijfbrigade Dorcas (1979-1983; in 2018 heruitgegeven door Uitgeverij kleine Uil), maar de traditie is in Nederland een stille dood gestorven.
De inzet van deze Pulpature-reeks is dus hoog: er moet een lesbische pulptraditie worden toegeëigend, en queer joy moet, tegen de keer in, vrij spel krijgen. Hoe gaan deze eerste twee publicaties daarmee om?
In Ontkiemende liefde is de relatie van hoofdpersonage Sanne na twaalf jaar uitgegaan. Omdat ze in haar eentje in Amsterdam geen huis kan betalen, verhuist ze naar een stad die niet verder gedefinieerd wordt dan ‘dertig kilometer verderop’, waar ze een nieuw leven probeert op te bouwen. Op een snikhete zomerdag wandelt ze naar een tuinderij net buiten de stad, waar ze een jonge vrouw – ze blijken 17 jaar te schelen – ontmoet die daar werkt, en haar fantasie meteen op hol doet slaan. ‘Waarom al dat decorum’, vraagt Sanne zich na de ontmoeting met deze Luus af – waarom hebben ze elkaar niet direct vastgepakt en gezoend? Gelukkig hoeft de lezer daar maar zo’n vijftien pagina’s op te wachten: dan volgt al een zoen tussen een rij rabarberplanten die smaakt naar meer. En ook dat ‘meer’ komt al snel: ze hebben broeierige seks in een kas, waarna Luus bij Sanne de nacht doorbrengt.
Bindingsangst
Vanzelfsprekend horen er nu enkele tegenslagen te komen volgens het pulpstramien: enige bindingsangst is Sanne niet vreemd, en de relatie met haar ex blijkt toch nog niet écht afgesloten. Door slechte communicatie, waardoor enkele gebeurtenissen van beide kanten verkeerd worden ingevuld, verliezen Luus en Sanne elkaar uit het oog – tot ze het uitpraten en weer tot elkaar komen.
Het is ontegenzeggelijk een voorbeeld van queer joy: de personages zijn vanzelfsprekend lesbisch, hun tegenslagen hebben niks met hun seksualiteit te maken. De verhaalwereld is doorspekt met queer verwijzingen: Sanne luistert naar de queer artiest King Princess, ze raadt Luus het lesbische boek Onze vrouwen diep in de zee aan en ze bespreken de film over de lesbische dirigent Lydia Tár. De personages en hun relaties worden verder niet echt uitgediept, en heel erg beklijven doet het verhaal ook niet per se, maar dat is ook niet de insteek: het moet vooral lekker weglezen, en dat doet het.
Conceptueel een stuk complexer is Zij kwam voor hulp. Dat is naast een lesbische romance namelijk een dystopie, klimaatroman én doktersroman (of eigenlijk psychotherapeutroman) ineen. Het verhaal speelt zich af in Nederland in 2084, veertig jaar na een grote overstroming, waardoor het westen van het land onder water is gelopen. Voor worldbuilding is weinig ruimte, Douwesz schetst slechts contouren. De regering is overgenomen door een repressief regime, dat zowel een streng natuurbeleid als strikte gendernormen hanteert: de natuur moet de kans krijgen om te herstellen, vrouwen moeten een rok dragen. Niet direct materiaal voor een verhaal vol queer joy, zou je denken, maar gaandeweg ontvouwt zich toch een spannend lesbisch liefdesverhaal.
Hoofdpersonage Leslie, psychotherapeut in opleiding – en geen fan van rokken, is bijna klaar met haar stage als ze als een blok valt voor haar nieuwe cliënt, de boswachter Irina. Dat kan natuurlijk niet: professioneel als Leslie is, draagt ze het contact meteen over aan haar begeleider. Probleem opgelost, denkt Leslie, maar ze blijft Irina maar toevallig tegenkomen, en de aantrekkingskracht blijft – van beide kanten. Na een hoop tegenslagen en listen, waaronder een verzonnen tweelingzus, vinden ze elkaar terug: ‘Met ons loopt het goed af’, laat Douwesz Leslie aan het einde expliciet zeggen.
Een passage vroeg in het verhaal deed me glimlachen: ‘Leslie keek even in de spiegel voor ze de kleedruimte verliet. Onder een korte coupe van stug donker haar keken twee grijsblauwe ogen ernstig de wereld in. Haar neus was recht, haar wangen bleek. Het enige wat haar gepassioneerde karakter verried was de volheid van haar rode lippen.’ Volle rode lippen als teken van passie – doorgaans is dit een fout cliché, een reproductie van de mannelijke blik, maar de context maakt uit: uit de pen van Douwesz is het heerlijke camp, een manier om het lesbische pulpgenre toe te eigenen.
Dit soort speelse passages had ik bij beide auteurs graag meer gelezen, want het lijkt alsof ze het net niet aandurfden om hun literaire pen écht overboord te gooien. Daardoor blijven de boekjes een beetje tam. Sanne zit in Ontkiemende liefde toch vooral vast in haar eigen hoofd, te peinzen en te navelstaren. En in Zij kwam voor hulp wordt de therapeut-cliënt-relatie wel héél verantwoord aangepakt. Het heerlijke aan het cliché van de dokter die het met diens patiënt doet is natuurlijk dat het eigenlijk niet kan, en dat iedereen dat heus wel weet: juist in de fantasie zit het genot. Het wachten is op een vervolg in de reeks waarin de auteur zich volledig aan de campy potentie van dit soort clichés durft over te geven.
