Queer codes zeggen: jij ook hier, ik zie je

Als kind had ik een voorliefde voor verhalen waarin geheimtaal voorkwam. Een van mijn lievelingsboeken was Het zakmes van Sjoerd Kuyper, over de twee vrienden Mees en Tim die elkaar uit het oog verliezen, terwijl de een per ongeluk het zakmes van de ander nog in zijn broekzak had zitten. Het is maar een dun boekje, maar ik deed er dagen over – ik was een jaar of zeven en was nog niet zo geoefend in de code van het alfabetisch schrift. Opgekruld in de stoel voor het raam las en herlas ik het zodra ik ’s middags uit school kwam. De jongens hadden ‘Kippentaal’ uitgevonden: ‘Tom, ok hop jò mos’, betekende ‘Tim, ik heb je mes’. Toegegeven, geen ingewikkelde sleutel om te ontcijferen, maar de hoofdpersonages zaten dan ook nog maar in groep 3.

Later verslond ik alle delen van De bende van de Witte Roos van Astrid Lindgren en was ik er trots op dat ik me vloeiend kon uitdrukken in de veel geavanceerdere geheimtaal waarin de kinderen in dat boek met elkaar spraken. Probleem: ik had niemand om in mijn complot te betrekken.

„Wil jij nooit met iemand spelen?”, vroeg een vriendje van mijn broer me een keer. „Je zit daar altijd maar te lezen.”

De codes waarin mijn klasgenoten met elkaar communiceerden, beheerste ik niet en zij slaagden er niet in de signalen die ik uitzond te interpreteren. Misschien verloor ik me daarom zo graag in die boeken: ik was een eenzaam kind. Mijn fascinatie voor geheimtaal ben ik nooit kwijtgeraakt. Niet zo heel lang geleden ontdekte ik tot mijn plezier de dagboeken van Anne Lister, een Britse landeigenaar die leefde tussen 1791 en 1840. Ze begint met losse notities op haar vijftiende en vanaf haar 25ste tot haar dood legt Lister haar dagelijks leven, haar studie, haar ondernemerschap, haar fysieke en mentale welzijn consequent vast. Het aantal overgeleverde woorden wordt geschat op meer dan vijf miljoen. Een groot deel daarvan schrijft Lister in geheimschrift. De geheime passages – een familielid achterhaalde de code jaren na haar dood – gaan over Listers financiën, haar kleding (ze voelt zich niet prettig in vrouwenkleren en besteedt veel zorg aan aanpassingen die ze er aan kan doen) maar vooral over seks en liefde.


Lees ook

De decodering van het eigen hart

Aquarelportret van Anne Lister, waarschijnlijk gemaakt door een zekere ‘Mrs Taylor’, in 1822.

Anne Lister was een player. Ze beschrijft verliefdheden, liefdesverdriet, haar verleidingsstrategieën en wanneer, hoe vaak en soms ook hoe ze seks heeft. Vele van haar minnaressen overtuigt ze een plukje schaamhaar af te geven, voor in haar geheime schaamhaarcollectie. In haar veroveringen laat ze zich soms leiden door liefde, soms door lust of verveling, maar vooral door economische belangen. Haar leven lang zoekt ze een vrouwelijke partner met voldoende vermogen om samen comfortabel te kunnen leven. Het beeld dat uit de dagboeken oprijst is dat van een intelligent, moedig en onafhankelijk maar ook hard en berekenend mens. Haar biograaf Angela Steidele noemt haar liefkozend ‘een beest van een vrouw’.

Lister schrijft in zelfverzekerde bewoordingen over haar ‘natuur’ (zoals ze het noemde): ‘Ik houd van het schone geslacht, uitsluitend het schone geslacht. En door hen op hun beurt bemind, komt mijn hart in opstand tegen elke andere liefde dan die van hen.’

Waar vaak is aangenomen dat vrouwen in het verleden niet de woorden of begrippen hadden om over lesbische gevoelens te spreken, bewees Lister dat ze er meer dan genoeg taal voor had, mits ze ervan verzekerd was dat haar woorden niet begrepen konden worden door niet-ingewijden.

Woorden tekort

Op zo’n duizend kilometer afstand van Anne Lister noteerde een andere vrouw ook haar gevoelens voor vrouwen. Petronelle Nielsen was een Noorse schilder die leefde tussen 1797 en 1886. De dagboeken die ze bijhield tussen haar 27ste en 33ste zijn nog niet zo lang geleden door een lokale historicus gevonden. In het grootste deel van deze dagboeken beschreef Nielsen haar innige vriendschap met twee vrouwen, Berthe en Severine. Net als Lister weet ze heel zeker dat ze nooit zal trouwen met een man: na een brief met vermoedelijk een huwelijksaanzoek schrijft ze: ‘Het is mijn besluit alleen te zijn en te blijven, en dat zal nooit veranderen.’ ‘Alleen’ wil zeggen: zonder man. Het is ook Nielsens diepste wens een vrouwelijke levenspartner te vinden.

Nielsens aantekeningen vormen een stuk minder smeuïg leesvoer dan die van Lister: Nielsen is niet expliciet over haar erotische verlangens. Eén keer schrijft ze dat haar hart, na een intense droom over Severine, in brand leek te staan, ‘als dat van een minnaar’, maar ‘tederheid’, ‘vreugde’, ‘liefde’ en ‘deugd’ zijn de woorden die Nielsen het meest gebruikt wanneer het over haar vriendinnen gaat.

Seks tussen vrouwen bestond simpelweg niet voor de wet

Steeds weer noteert ze dat ze ‘geen woorden’ heeft om te beschrijven wat ze voelt. Telkens als ik die frase tegenkom, vraag ik me af: had ze werkelijk geen woorden, of censureerde ze zichzelf? Na een bezoek van Severine schrijft ze: ‘Er is ook nu, zoals bijna altijd, een verwijt aan mezelf dat ik tegenover Severine niet kan zijn zoals ik wil zijn.’ Hoe wilde je dan bij haar zijn, ben ik geneigd te roepen naar het scherm, waarop ik deze woorden lees. Weid uit, vertel meer!

Als Nielsen over Listers geheimschrift had beschikt, zou ze dan wel de taal hebben gevonden om te vertellen wat ze voelde? En: als Lister en Nielsen elkaar hadden gekend, zouden ze dan vrienden zijn geworden? Zouden ze elkaar in vertrouwen hebben genomen?

Hoewel Lister er geen geheim van maakte dat ze nooit wilde trouwen, lichtte ze nauwelijks mensen in over de aard van haar relaties met vrouwen – dat was te risicovol. Seks tussen mannen was in haar tijd verboden – mannen konden er zelfs de doodstraf voor krijgen.

Seks tussen vrouwen bestond simpelweg niet voor de wet, maar was verre van geaccepteerd. Lister schreef niet alleen in codetaal, ze sprak er in. Vrouwen die ze wilde verleiden vroeg ze bijvoorbeeld of ze het werk van de dichter Lord Byron lazen en of ze de klassieken kenden (de erotische poëzie van Martialis maakte deel uit van Listers seksuele voorlichting). Een ingewijde begreep wellicht wat dit voor voorzetjes waren.

Het kunnen lezen en kraken van codes lijkt altijd onderdeel te zijn geweest van een queer bestaan. In een wereld die je vijandig gezind is, heb je geheimtaal nodig om met gelijkgestemden te communiceren. In Europa en de VS maakten mannen in de twintigste eeuw via gekleurde zakdoekjes die uit hun broekzak hingen niet alleen aan goede verstaanders duidelijk dat ze op mannen vielen, maar ook welk type seks ze prefereerden. In het Verenigd Koninkrijk van de vorige eeuw werd in sommige artiestenkringen en delen van de queer gemeenschap ‘Polari’ gesproken, door academici een anti-taal gedoopt: taal gebezigd door mensen in de marge die zich verzetten tegen de mainstream cultuur. Precies wat een geheimtaal is dus.

Zoeken naar aanknopingspunten

Ook ik ben als queer vrouw gewend om codes te lezen en uit te zenden. Als ik andere queer personen tegenkom op straat of in de trein, wisselen we vaak kort en nauwelijks merkbaar een blik van verstandhouding uit: ‘jij ook hier, ik zie je’. Soms ook wel merkbaar trouwens: een keer stroopte iemand die ik niet kende nogal out of the blue de broekspijpen op om me trots diens regenboogsokken te laten zien. Een vriendin die voortdurend als hetero wordt ingeschat, draagt om haar hals een subtiel kettinkje met het woord ‘queer’ eraan. Niet om aan te geven dat ze beschikbaar is, maar om duidelijk te maken aan hen die het aangaat: ik ben één van jullie.

Van jongs af aan ben ik geoefend in het screenen van het culturele aanbod dat ik tot me neem op mogelijke queer codes. Gaat de roman Het IJspaleis van Tarjei Vesaas, een Noorse klassieker uit 1963, over een vriendschap tussen twee meisjes of is het liefde? Die passages uit Anne Franks dagboek waarin ze schreef over haar verlangen een vriendin te zoenen en haar borsten aan te raken, wat hadden die te betekenen? En Elsa uit de Frozen-films, die in tegenstelling tot al Disneys andere sprookjesprinsessen totaal geen interesse heeft in mannen, is zij nou lesbisch of hoe zit het?

Eerder dit jaar verscheen de podcast Mina en Mevrouw, over de adellijke overgrootmoeder van podcastmaker Maartje Duin en Mina, de ongetrouwde huishoudster, die jarenlang voor ‘grootmama’ werkte. In de trailer van de podcast stelt Duin de vraag: was er tussen die twee alleen zakelijke verhouding of kon er ook sprake zijn van liefde? Ik spitste onmiddellijk mijn oren: zat er een lesbisch lijntje in dit verhaal? Later vertelde Duin me dat ze zich niet bewust was van de queer subtekst in de trailer, maar dat ze meerdere berichten van lesbische luisteraars had ontvangen over de signalen die hun geoefende oren al vanaf het eerste begin in de podcast opvingen (en zonder verdere spoilers weg te geven: ze werden niet teleurgesteld).

Lhbti+’ers vinden hun queer roots, rolmodellen en gebruiken niet binnen de eigen familie, maar zoeken daarvoor aanknopingspunten in de maatschappij. Die speurtocht naar herkenning is in eerste instantie vaak een individueel en soms een eenzaam proces. Wie online en in de fysieke wereld eenmaal de toegang kent tot queer subculturen, ontsluit een schat aan bronnen. Tot die tijd lijkt het bijeenscharrelen van de broodkruimels van queer representatie in het mainstream culturele aanbod een beetje op het ontsleutelen van een geheimschrift. Het kraken van codes is dan een zoektocht naar verwantschap, een opheffing van eenzaamheid.

Wat de dagboeken van Petronelle Nielsen en Anne Lister gemeen hebben is de overweldigende eenzaamheid die er bij vlagen uit spreekt. Nielsen sluit haar notities vaak af met een woord dat haar gemoed samenvat, zoals ‘tevreden’ of ‘bedachtzaam’. Meestal is haar stemming ‘treurig’, ‘zwaarmoedig’ of ‘bedroefd’. Vrolijk is ze bijna alleen op de dagen dat ze bij haar vriendinnen Berthe en Severine is. Wanneer na Berthe ook Severine gaat trouwen en verhuizen, sluipt er iets wanhopigs in haar dagboeken. ‘Hoe zal het mij vergaan wanneer deze geliefde weggenomen wordt?’ ‘Wat heb ik dan nog over hier? O niets, niets, behalve gemis en pijnlijke herinneringen.’

Zeker niet platonisch

Ook Listers grote liefde trouwt. Hoewel Lister en haar minnares allebei duimen dat de echtgenoot in kwestie maar gauw mag sterven zodat de vrouwen samen verder kunnen, lijdt Lister in haar dagelijks leven onder het gemis van een geliefde. ‘Ik ben niet geboren om alleen te leven’, schrijft ze.

In de tijd dat Lister dit verdriet met zich mee torst, brengt ze een bezoek aan de ‘Ladies of Llangollen’: twee Ierse vrouwen uit de hogere klasse die er met z’n tweeën vandoor gingen om aan een huwelijk te ontsnappen. Zij woonden de rest van hun leven samen op een landgoed in Wales. Tijdens het bezoek probeert Lister de signalen te lezen en informatie te ontfutselen over de aard van hun relatie. ‘Ik kan het niet laten om te denken dat het zeker niet platonisch was’, schrijft Lister na afloop.

Het bezoek vind ik één van de ontroerendste momenten uit het dagboek. Het verlicht Listers gemoed: ‘Ik had uren kunnen peinzen, droomde dromen van geluk, riep allerlei visioenen op van … hoop.’ Hoop, omdat ze twee vrouwen samen gelukkig zag in een wereld waarin dat onmogelijk leek. Hoop omdat ze niet langer in haar verlangens alleen bleek. Het is precies deze hoop waarom zichtbaarheid van queer levens, ook nu nog, zo belangrijk is.

In Het zakmes en De bende van de Witte Roos was geheimtaal steeds een bezegeling van een verbond tussen kameraden. Uiteindelijk gingen die boeken over vriendschap, precies wat ik toen ontbeerde. Wanneer ik nu de dagboeken van Anne Lister en Petronelle Nielsen lees en probeer te begrijpen hoe ze leefden, wat ze voelden, wat ze met hun woorden bedoelden, zie ik dat graag als een daad van vriendschap. In het ontraadselen van hun codes wissel ik dwars door de tijd heen een blik van verstandhouding met ze uit: jij ook hier, ik zie je. Je was nooit alleen.