De Tweede Kamer debatteert woensdag over het verslag dat informateur Kim Putters vorige week presenteerde. Na vier weken gesprekken met de politieke hoofdrolspelers kwam hij met een ogenschijnlijk duidelijk advies over het vervolg van de tot nu zo stroef lopende kabinetsformatie: laat de vier rechtse partijen PVV, VVD, NSC en BBB met elkaar gaan onderhandelen over de vorming van een zogenoemd ‘programkabinet’.
In Putters’ definitie is dat een coalitie dat een akkoord op hoofdlijnen sluit en vervolgens een gedeeltelijk a-politiek kabinet laat aantreden om dat nader uit te werken. Een verfrissend idee dat de zo gewenste nieuwe bestuurscultuur bevordert? Of een gekunstelde variant om het onderlinge wantrouwen te verbloemen?
Wat zijn de vier kwetsbaarheden die opdoemen bij de volgende formatieronde?
1. Het broze vertrouwen in de grillen van Geert Wilders
Als het Putters al gelukt is om het diepe wantrouwen tussen de vier onderhandelende partijen weg te nemen, dan is daar op zeker één punt aan te twijfelen. NSC van Pieter Omtzigt heeft immers nog altijd grote moeite met het rechtsstatelijk gehalte van de PVV. In het verslag van de vorige informateur, Ronald Plasterk, hadden de vier onderhandelaars weliswaar overeenstemming bereikt over „het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat” – met zeven punten zwart op wit, over onder meer het naleven van rechterlijke uitspraken en de vrijheid van godsdienst. Maar Plasterk stelde ook vast dat de fractie van NSC „de rechtsstatelijke afstand” met de PVV te groot acht voor deelname aan een gezamenlijk kabinet. Hij vond dat principiële bezwaar geen probleem in een eventuele gedoogrol van een door de PVV geleid kabinet.
Inmiddels is NSC een flinke stap verder gegaan. In de kabinetsvariant die informateur Putters voorstelt lijkt Omtzigt toch bereid om ministers te gaan leveren. Kennelijk is hij er gerust op dat de PVV als regeringspartner niet ontspoort zolang Geert Wilders in de Tweede Kamer blijft. Net als bij het debat over het vorige formatieverslag zal Omtzigt hierover scherpe vragen krijgen woensdag, van partijen die nog veel verder af staan van de PVV: D66, GroenLinks-PvdA, Volt, Denk.
In zijn verslag uit informateur Putters toch nog wel zorgen over het onderlinge vertrouwen tussen de vier partijen op rechts. De informateur roept de betrokken fractieleiders niet voor niets op om „uitingen in de (sociale) media tijdens de formatie tot een minimum te beperken”. En hij zegt dat, als het kabinet er eenmaal zit, „samenwerkingsafspraken van belang blijven, bijvoorbeeld over, tijdig overleg over […] onvoorziene gebeurtenissen” en „zorgvuldige omgang met berichtgeving”. De goede verstaander leest hier een impliciete waarschuwing voor het soms keiharde twittergedrag van Wilders.
2. De naïeve wens voor wisselende meerderheden
Het is ook volgens informateur Kim Putters een van de belangrijkste aspecten van zijn extraparlementaire ‘programkabinet’: meer afstand tussen kabinet en Tweede Kamer, en een minder gedetailleerd regeerakkoord. Het idee is dat er zo minder coalitiedwang is en dat de Kamer, inclusief de oppositiepartijen, meer invloed kan uitoefenen op het beleid.
Volgens politicoloog Simon Otjes (Universiteit Leiden) klinkt dat op papier prachtig, maar maakt de verwachte samenstelling van dit rechtse kabinet die werkwijze onwaarschijnlijk. „Aan de ene kant is er de wens dat er een kabinet komt met een duidelijk ideologisch en rechts profiel, dat recht doet aan de verkiezingsuitslag, zoals dat dan heet. Tegelijkertijd hoor je de wens dat de tegenstellingen tussen coalitie en oppositie kleiner moeten, en er meer wisselende meerderheden gezocht moeten worden. Die ambities staan op gespannen voet met elkaar.”
Otjes verwacht dat bij een rechts extraparlementair kabinet de steun vooral en alleen van rechtse(re) partijen komt. Hij baseert dat op analyses van stemverhoudingen uit het verleden. „Bij Rutte I, een minderheidskabinet met gedoogsteun van de PVV, was de tegenstelling coalitie-oppositie nog sterker dan bij andere kabinetten. Bij Rutte II, met de rechtse VVD en linkse PvdA, was dit juist minder.” Volgens Otjes kan het zoeken naar wisselende meerderheden dus alleen werken als een (extraparlementair) kabinet uit rechtse én linksere partijen bestaat, en vanuit het midden wordt geformeerd.
3. De ambitieuze bemensing, inclusief de premiersvraag
Een ander opvallend advies van Putters is dat het extraparlementaire programkabinet zou moeten bestaan uit 50 procent bewindslieden met „politieke verankering” en 50 procent mensen van buiten de politiek. Dat is een nogal groot verschil met de staande Haagse praktijk, waarbij bewindslieden vaak uit de politieke partijen zelf komen. D66 kwam deze regeerperiode binnen Rutte IV wel met een aantal vakministers, zoals Ernst Kuipers (Zorg) en Robbert Dijkgraaf (Onderwijs). Voor het extraparlementaire karakter van het volgende kabinet zou dat aantal fors omhoog moeten.
Otjes vindt het onduidelijk wat Putters precies met „politieke verankering” bedoelt. Hij kan zich voorstellen dat een partij als de VVD alsnog graag in het grote eigen netwerk kijkt, waarin ook veel niet-Haagse bestuurders te vinden zijn. De naam van Marco Pastors, voormalig wethouder van Leefbaar Rotterdam, valt ook wel eens als potentiële bewindspersoon voor de PVV. Is hij nog wel of niet (partij)politicus? „Hij zit nu niet bij een van de coalitiepartijen, maar had eerder wel een uitgesproken partijpolitiek profiel.”
Otjes vond het verrassend dat Putters adviseerde dat alle vier de partijleiders van PVV, VVD, NSC en BBB moeten plaatsnemen in de Tweede Kamer. Bij historische voorbeelden van extraparlementaire kabinetten was dat lang niet altijd het geval. Zo waren in de vorige eeuw Den Uyl en Colijn zowel premier als partijleider. Volgens Otjes lijkt het nu vooral een oplossing om te kunnen voorkomen dat PVV-leider Geert Wilders premier wordt. Het speculeren wie straks met méér draagvlak dan wel het rechtse kabinet gaat leiden kan beginnen.
4. De inhoudelijke obstakels
Waar de klus van Putters vooral ging over het construeren van een werkbare vorm voor een nieuw kabinet zal de komende fase – mogelijk opnieuw onder leiding van de onafhankelijke SER-voorzitter – eindelijk echt over de inhoud moeten gaan. Putters adviseert om afspraken op hoofdlijnen te formuleren op een tiental punten, waaronder asiel, landbouw, openbaar bestuur en financiën. Het moet volgens hem lukken daar in elk geval gezamenlijke doelen en oplossingsrichtingen overeen te komen.
Punt is dat er ten minste twee onderwerpen zijn waarbij in de afgelopen maanden een enorm verschil van mening tussen partijen bleek te bestaan. Het conflict tussen PVV en VVD over de spreidingswet – waar tegen de wil van VVD-leider Dilan Yesilgöz de Eerste Kamerfractie toch mee instemde – is in elk geval naar buiten toe nog niet opgelost.
De tweede: de reden dat NSC-leider Omtzigt begin februari de gesprekken met de vorige informateur staakte was dat hij nul vertrouwen had in de financiële gezondheid van de schatkist – en daarmee ambitieuze investeringen voor een nieuw kabinet kansloos waren. Weliswaar liet de recente raming van het CPB een gunstiger beeld van de overheidsfinanciën zien, maar Omtzigt heeft zich nog niet in het openbaar uitgelaten of hij daarmee voldoende gerust is gesteld.