Hoewel Mike Busse er niet graag over praat, is de herinnering nooit vervaagd. Hij is 32 jaar en doorliep als jong voetbaltalent de jeugdopleiding van Ajax. In een wedstrijd met de B1, uit tegen ADO Den Haag, ging het mis. „Ik verloor te gemakkelijk de bal op het middenveld.” In zijn hoofd hoort hij nog de woorden die zijn trainer toen schreeuwde. ‘Bus, je vermoordt je hele team.’
„Iederéén hoorde het. Ik kon wel door de grond zakken. Ik was een jaar of vijftien. Zelfs maanden later begonnen teamgenoten in de kleedkamer er nog over. Dat gebeurde vaak. Als iemand in de bespreking belachelijk werd gemaakt door de trainer, dan keerde dat telkens weer terug.”
Busse is van de generatie Davy Klaassen en Mitchell Dijks. Van 2007 tot 2013 speelde hij met hen in Amsterdam, tot aan het beloftenelftal. Daarna tekende Busse een profcontract bij Almere City. Nu zit hij ‘in de afrondende fase’ van zijn gesprekken met een psycholoog, die hem helpt te leren omgaan met een door voetbal getekende jeugd.
„Als voetballer moet je altijd 100 procent zijn”, zegt hij. „Wie foutjes maakt, wordt al gauw afgestraft. Daar heb ik nog steeds last van. Ik leg mezelf constant de druk op om alles perfect te doen. Al snel denk ik: ‘Oké, dat heb ik weer fout gedaan’. Terwijl nu niemand er iets van zegt.”
In Nederland spelen ruim vijfduizend jongens in de jeugdopleiding van een profclub. In wat voor wereld groeien zij op? En hoe schadelijk is die omgeving voor talenten op lange termijn? De afgelopen maanden deden NRC en Trouw daar samen onderzoek naar. Aanleiding was een boek van Finn Berk, een oud-jeugdspeler van AZ, die uiterst kritisch was over de negatieve benadering van stafleden richting spelers. De club herkende zich niet in de verwijten.
NRC en Trouw spraken met tachtig (oud-)spelers, hun ouders, trainers en experts. Zij schetsen het beeld van een industrie die is gericht op de paar procent van de kinderen die uiteindelijk doorbreekt als prof, maar nauwelijks oog heeft voor de prijs die vele duizenden afvallers daarvoor betalen. Een deel van hen wilde alleen anoniem hun verhaal doen, om hun toekomst in het profvoetbal niet in gevaar te brengen.
De weg naar een profloopbaan is „keihard”, vindt Yuri Cornelisse, die zelf onder meer voor NAC en FC Groningen speelde. „Er is constant druk om te presteren, de vorige wedstrijd geldt niet meer.” Het is een omgeving waarin discipline regeert, waar kinderen worden behandeld „alsof ze volwassenen zijn”. Een voormalig jeugdspeler van Feyenoord herkent dat. „Ze willen een soort soldaat van je maken. Als zij zeggen ‘kruipen’, dan moet je kruipen.”
„Als je op je enkels was getrapt en een dik gewricht had, moest je je niet aanstellen en gewoon doorgaan”, vertelt oud-prof Gianni Zuiverloon. Hij speelde op het hoogste niveau in Nederland, Engeland en Spanje en herinnert zich hoe hij in de jeugd regelmatig werd uitgescholden door trainers en medespelers. „Speel nou niet als een mietje, riepen ze dan. Dat zijn wel pittige dingen voor een kind.”
1De droom
Het schemert nog als op sportcomplex Varkenoord acht paar voetbalschoentjes over de tegels richting veld 7 klossen. De trainers voorop, met over hun schouder een net vol ballen, daarachter een rij energieke koppies boven donkergroene trainingsjassen. Ze ademen wolkjes van de kou.
Zes jaar zijn ze, zo klein dat sommigen amper de heup van hun coach halen. Als de jas uitgaat, verschijnt het rood-wit, het logo van Feyenoord. Terwijl de tegenstander al klaarstaat, slaan ze de armen om elkaar heen en joelen ze: „Winnen!”
Ondanks hun jonge leeftijd zijn er al volop verwachtingen. Deze acht zijn de uitverkorenen. Van alle jongetjes in hun dorp of wijk zijn zij de állerbeste, misschien wel toekomstige profs. Even verderop, achter de kleedkamers, lonkt al de Kuip met zijn glanzende dak en imposante lichtmasten.
Ik heb als aanvoerder vaantjes uitgewisseld met Chelsea, dat vergeet je nooit meer
Die droom begint op het moment dat de brief op de deurmat landt, een uitnodiging om te komen voetballen op het hoogste niveau. „Je bent trots op dat logo op je borst”, zegt Wout Adams, die drie jaar in de jeugd van AZ speelde. „Ik heb als aanvoerder vaantjes uitgewisseld met Chelsea, dat vergeet je nooit meer.” Als voetballer maak je verre reizen, wordt alles voor je geregeld. Iedereen kijkt naar je om, als tiener krijg je soms al een fors salaris en staan de zaakwaarnemers te dringen.
Een vader en moeder herinneren zich hoe ze een paar jaar terug met hun zoon, destijds in de basisschoolleeftijd, naar de Galgenwaard reden, het stadion van FC Utrecht. Ze werden warm ontvangen, in de skybox, er lag al een shirt met naam klaar. De ouders kregen te horen dat hun kind het eerste jaar rustig kon wennen. Hij hoefde niet bang te zijn dat hij meteen werd weggestuurd.
Maar in december krijgt hij al een waarschuwing dat hij onvoldoende presteert. De tiener schrikt: is zijn droom dan nu al voorbij? Al snel zien ze hun zoon veranderen. „Hij verkrampte, werd stiller en raakte zijn bravoure kwijt”, vertelt zijn moeder. De trainer heeft ondertussen vooral aandacht voor de basisspelers. Na twee seizoenen moet het talent vertrekken, een periode waarin hij zijn hele leven naar het voetbal voegde. Hij miste veel lessen op school, was door de reistijd en het trainingsregime van vroeg tot laat van huis.
Het bedrijfsmodel van jeugdopleidingen heeft veel weg van een trechter: wijd bij de ingang, maar richting het uiteinde wordt het dringen. Jaarlijks beginnen gemiddeld zo’n negenhonderd jongetjes bij de 34 Nederlandse profclubs, van wie ongeveer honderd uiteindelijk prof worden. Het logische gevolg is een meedogenloze afvalrace. Als de leiding voor jouw positie een ander beter vindt of ontevreden is over je progressie, moet je vertrekken.
„In een profclub draait het erom één of twee pareltjes te laten debuteren in het eerste”, zegt Zuiverloon. Hij speelde in de jeugd bij Feyenoord en voelde zich „een nummertje”. Ook anderen die NRC en Trouw spraken schetsen het beeld van een keiharde voetbalfabriek, die wordt gevoed door de almaar groeiende financiële belangen: clubs hebben de miljoenen van de verkoop van talenten nodig om hun begroting rond te krijgen.
„Als spelertje heb je doorlopend een guillotine boven je hoofd hangen”, weet Johnny Gorman. Hij is een Britse sportpsycholoog, die zelf de jeugdopleiding van Manchester United grotendeels doorliep. „Omdat steeds benadrukt wordt wat je niet goed doet, heb je het gevoel dat je droom elk moment kan eindigen. Dat is voor een elfjarige emotioneel zwaar.”
Joshua Zimmerman, tegenwoordig prof bij Top Oss en international van Curaçao, had daar veel moeite mee. In zijn opleiding bij Almere City heeft hij „een paar keer op oranje gestaan”, een verwijzing naar het stoplichtsysteem dat veel clubs bij evaluaties gebruiken. Oranje staat daarin voor twijfel, bij rood moet een speler vertrekken. „Dan begin je thuis te malen. Er waren momenten dat ik nachten wakker was. Dat ik niet meer at van de stress. Je hebt het gevoel dat je gefaald hebt, het is een aanslag op je zelfvertrouwen.”
Onderzoek naar wat opgroeien in zo’n cultuur met de mentale gezondheid van jongeren doet, is schaars. De Nederlandse sportpsycholoog Tim Choy verzamelde als een van de weinigen op grote schaal data hierover. In het seizoen 2021-2022 ondervroeg hij bij twintig Nederlandse profclubs talenten via een uitgebreide vragenlijst, een project in opdracht van de KNVB. In totaal hebben 1855 jongens van 12 tot 21 jaar deelgenomen. Die uitkomsten waren aanleiding om meer trainingen, bijeenkomsten en opleidingen voor clubs te organiseren, zegt directeur voetbalontwikkeling Lennard van Ruiven.
Bijna een kwart van de jeugdvoetballers die Choy bevroeg, heeft bovengemiddeld last van stress. Zij voelen zich gespannen, rusteloos, nerveus of ongerust over de druk van het moeten presteren. „Winst en verlies zijn heel zichtbaar in het voetbal. Samen met de grote belangen, ook financieel, zorgt dat voor die hoge druk”, aldus Choy. Ook op de coaches. „Er zijn trainers die daar niet goed mee kunnen omgaan en hun stress richting de spelers ventileren.”
Van alle spelers die hij bevroeg, gaf 44 procent aan dat coaches te vaak aangeven wat niet goed gaat. Van alle talenten zegt de helft veel te piekeren, één op de vijftien is bovengemiddeld somber. Ruim een op de zeven heeft het gevoel tekort te schieten als voetballer.
Zo’n omgeving is volgens Choy, zeker voor jonge kinderen, schadelijk. „Als je dag-in-dag-uit te horen krijgt wat je niet goed doet, ontwikkel je onbewust een laag zelfbeeld. Niemand zou in zo’n context kunnen werken, maar in de voetbalwereld gebeurt dat wel. Dat heeft alles te maken met die droom van elke jongen: profvoetballer worden. Dan neem je alle kritiek maar voor lief. Bovendien: je bent nog zo jong, weet jij veel wat normaal is in de grotemensenwereld?”

2De realiteit
Terwijl de voetballers nog napraten op het veld staan de jeugdtrainers al bij de ingang van de kleedkamers. Het is een koude, mistige zaterdagochtend in januari en de onder-17 van AZ heeft op bezoek bij Ajax zojuist verloren met 2-1. Op weg naar de warme douche moeten alle spelers langs hun coach. Ze krijgen een hand, een boks of een opbeurende arm om zich heen.
Op het lege hoofdveld blijven drie wisselspelers achter. Ze dragen het zwarte trainingspak van de bezoekers. Heel de wedstrijd hebben ze roerloos toegekeken hoe teamgenootjes grip probeerden te krijgen op de tegenstander. Nu hun medespelers de kleedkamer opzoeken, moeten zij sprintjes trekken, over de gehele lengte van het veld.
Hoe jongeren hun tijd in een jeugdopleiding ervaren, verschilt per voetballer. Het hangt af van de club waar ze spelen, de teams waarin ze belanden, de trainers die ze hebben. Maar misschien wel het meest bepalend, zeggen veel (oud-)voetballers die NRC en Trouw spraken, is hoe groot het geloof in hun talent is.
Voetballertjes die zonder moeite van de ene lichting doorstromen naar de andere hebben doorgaans weinig reden tot klagen. Zulke spelers krijgen alle aandacht van hun trainers, volop speeltijd, gaan zelfverzekerd richting de periodieke evaluaties. „Als jij het toptalent bent, ben je zelden het lulletje”, zegt Adams (AZ). „Dan word je veel minder hard aangepakt.”
Anders is dat voor jeugdspelers buiten die absolute top. Voor hen is een jeugdopleiding „niet altijd een veilige omgeving”, merkte de vader van een prof die in de huidige Ajax 1-selectie zit. Wie buiten die top valt „is gewoon opvulling”, zegt oud-prof Cornelisse. „Alleen dat weten de kinderen en hun ouders niet.”
Een speler die bij Almere City altijd tot de talenten behoorde, kan de voorbeelden van die tweedeling zo oplepelen. Dat ze naar een wedstrijd gingen, soms aan de andere kant van het land, en sommige teamgenoten geen minuut in actie kwamen. Of dat ze dik voor stonden, en een trainer van de vijf wissels er maar vier inbracht. „Ik kan me goed voorstellen dat die andere jongen dan dacht: word ik nu gepest?”
Tegelijkertijd is er weinig reden om je om teamgenoten te bekommeren. Want een medespeler is boven alles óók een concurrent die meedingt om hetzelfde profcontract, zegt sportpsycholoog Gorman. „Je wordt tegen elkaar opgezet. Allemaal onder het mom van: dit is nou eenmaal nodig om je klaar te stomen voor de wereld van professioneel voetbal.”
Voetbal is misschien een teamsport, maar iedereen zit er voor zichzelf. Zijn eigen toekomst
Het is dan niet ongebruikelijk om de ander omlaag te halen, merkte Sam Willemse, die in de opleiding van Almere City speelde. Door je directe concurrent stiekem af en toe een schop te geven, hem expres veel te hard in te spelen, of juist helemaal niet. Een speler van ADO concurreerde op zijn positie met drie anderen. „Dan hoop je dat je concurrent zijn been breekt.” Een jeugdopleiding, zo stelt hij, is geen plek waar je veel vrienden maakt. „Voetbal is misschien een teamsport, maar iedereen zit er voor zichzelf. Zijn eigen toekomst.”
Wat die rivaliteit versterkt, is dat voor voetballers lang niet altijd inzichtelijk is op basis waarvan opleidingen besluiten wie mag blijven en wie niet. „In een sport als schaatsen beslist de stopwatch”, illustreert Daniëlle van der Klein-Driesen, een sportpsycholoog en orthopedagoog die veel met voetbaltalenten werkt. „Maar hoe maak je spelinzicht meetbaar, of balgevoel? Hoe houd je rekening met de ontwikkeling en groei van jonge voetballers?”
Om in zo’n omgeving staande te blijven, is mentale hardheid een voorwaarde. Ook omdat spelers voortdurend geconfronteerd worden met hun tekortkomingen. „Als voetballer heb je in feite elke dag een functioneringsgesprek”, zegt oud-prof Zuiverloon. „Je wordt elke dag beoordeeld: of je goed traint, of je ballen goed inspeelt. De nadruk ligt meer op wat niet goed gaat.”
Het zijn vooral de gevoelige kinderen die veel last hebben van die druk, ziet Cornelisse, nu actief als mental coach in de sport. Spelers worden volgens hem tegenwoordig tot „machines” opgeleid. „Dat gaat ten koste van een hoop talent. Juist hooggevoelige mensen zijn de creatiefste voetballers.”
Al vanaf jong leren spelers dat een fout negatieve consequenties heeft. Soms krijgen ze te maken met woede, vertelt een voormalig talent dat tussen zijn tiende en twaalfde in de jeugd van Ajax speelde. Hij maakte de fout om een teamleider bij zijn voornaam te noemen. „Die man werd zó boos, dat ik ‘niet met hem had geknikkerd’. Achteraf denk ik: ik was nog kind. Waarom werd ik zó hard aangepakt?”
Uitsluiting is een veelvoorkomende andere straf: niet mogen trainen, wissel staan. Dat overkwam een tienjarige speler bij AZ enkele jaren geleden op een toernooi. De club eiste dat spelers Chocomel meenamen: dat werd gezien als herstelvoeding. Het voetballertje had het niet bij zich, en mocht de rest van het weekeinde niet spelen. Dat vertelt een oud-staflid in detail en wordt bevestigd door twee betrokkenen die aanwezig waren, de trainer en de vader van de jongen betwisten het voorval. Voor het staflid was het incident onder meer reden om de voetbalwereld te verlaten.
Gillermo Kuling, die twee jaar in de jeugd van dezelfde club speelde, weet nog hoe angstig het klimaat bij een profclub hem maakte. „Ik was niet bezig met goed voetballen, maar vooral om geen fouten te maken. Een balletje naar achteren, geen initiatief tonen.” Willemse (Almere City) had regelmatig stijve spieren van de stress. Zuiverloon trainde door als hij ziek was. „Ik durfde dat niet tegen de trainer te zeggen uit angst in het weekend niet opgesteld te worden.”
Vaak zijn het niet eens excessen die van een jeugdopleiding een onveilige plek maken, concludeert psycholoog Gorman, die onderzoek deed naar het mentale welzijn van jonge topvoetballertjes. De opeenstapeling van „subtiele vormen van misbruik” zijn volgens hem vele malen schadelijker. Op emotioneel vlak, maar net zo goed fysiek: opmerkingen over lichaamsbouw of gewicht.
Toch komt zelden iemand in verweer. Wie zich uitspreekt tegen de trainer of het hoofd jeugdopleiding riskeert het stempel ‘lastig’ of ‘ongedisciplineerd’. En zij bepalen wie er speelt, wie aan het eind van het seizoen mag blijven. „Dus doe je alsof je neus bloedt”, zegt een oud-jeugdspeler van Feyenoord. „Want je hebt die droom en bent bang: straks schoppen ze me eruit.”

3Het toezicht
Johnny Gorman was acht toen hij door een Britse topclub werd ontdekt. Vijftien jaar lang zette hij, én zijn familie, alles opzij in de hoop door te breken bij Manchester United, de club waar zijn vader en opa hun leven lang al op de tribune stonden. Vijf avonden per week trainen, in de weekeinden een wedstrijd of toernooi. Het bracht hem één speelminuut in de Britse Premier League, een invalbeurt vlak voor tijd.
„Voor wie de binnenkant niet kent, ziet de voetbalwereld er zó betoverend uit”, zegt Gorman. Ook ouders hebben volgens hem vaak een vertekend beeld, leggen kinderen regelmatig juist extra druk op. Tim Choy, die zelf als kind bij de jeugdopleiding van de inmiddels failliete profclub HFC Haarlem speelde, herkent dat. Uit zijn onderzoek blijkt dat ongeveer één op de tien kinderen gebukt gaat onder prestatiedruk vanuit de ouders.
Regelmatig ziet Choy vaders die hun eigen jeugddroom alsnog via hun kind willen verwezenlijken en dan „allerlei rare druk gaan uitoefenen” op het kind. Maar ook bij ouders die dat niet hebben is het ontzag voor een profclub vaak groot, zegt Gorman. „Ze zijn zo onder de indruk van een club, dat maakt het voor hen moeilijk om zich om te draaien en weg te lopen.”
Spelertjes brengen zo’n groot deel van hun tijd op de club door, dat clubs in feite een soort derde ouder zijn
Clubs hebben daarom een grote verantwoordelijkheid, vinden beide psychologen. Zij moeten kinderen beschermen in een wereld vol verleidingen en beloftes, vol stress en beoordelingsmomenten, waarin hun hobby – want daarmee begon voetbal ooit – is uitgegroeid tot zoveel meer. Gorman: „Spelertjes brengen zo’n groot deel van hun tijd op de club door, dat clubs in feite een soort derde ouder zijn.”
Maar hoe vullen ze die verantwoordelijkheid in? Uit de gesprekken die NRC en Trouw voerden, blijkt dat bij Nederlandse clubs structurele controlemechanismen en waarborgen ontbreken. Er is nauwelijks extern toezicht, clubs kunnen zelf bepalen hoe ze hun opleiding inrichten.
Veel is daarom afhankelijk van de opleidingsstaf, stelt sportpsycholoog Van der Klein-Driesen. Met goede begeleiding ontstaat een fijn ontwikkelklimaat, waarin kinderen op speelse manier in een team leren samenwerken. Niet voor niets ziet ze dagelijks ook veel blije gezichten op de velden. Maar nu is het vaak een kwestie van toeval of teams een trainer krijgen die ze goed mentaal begeleidt. Daarom vindt ze het belangrijk dat meer trainers pedagogische en mentale bagage krijgen.
Ze trekt de vergelijking met het onderwijs. „Ook daar kun je als kind goede en slechte leerkrachten treffen, maar in ieder geval is iedereen die voor de klas staat opgeleid om met kinderen en ouders te werken. In de topsport is dat niet zo. Daarin is nog enorm veel winst te behalen. Iedereen voelt de urgentie, hoe het in de praktijk vorm te geven is de volgende stap.”
Vanuit voetbalbond KNVB is er een flink rijtje eisen waaraan jeugdopleidingen worden getoetst, maar slechts een klein deel daarvan gaat over een „veilig sociaal klimaat”. Zo moet er een vertrouwenspersoon zijn en beleid rond de aanpak van ongewenst gedrag. Ook eist de bond dat binnen een jeugdopleiding een minimum aantal werknemers een pedagogische opleiding heeft afgerond. Bij eredivisieclubs gaat het om twee (FTE), in de eerste divisie om één voltijds aanstelling. Ter vergelijking: in de jeugdopleiding van de grootste Nederlandse clubs werken soms wel 150 mensen.
Zonder uitzondering noemen de gesprekspartners van NRC en Trouw profopleidingen een harde wereld. Die draait om ontwikkelen, maar waarin de ranglijst en uitslagen toch vaak het sentiment bepalen. De door Choy ontwikkelde scan zou clubs kunnen helpen te monitoren hoe jonge talenten mentaal gedijen in dat klimaat. De vragenlijst is anoniem en wordt afgenomen door iemand van buiten de club, om te voorkomen dat kinderen sociaal wenselijke antwoorden geven uit angst voor represailles. De uitkomsten worden op verschillende niveaus geanalyseerd: per individu, maar ook per team, wat veel kan zeggen over de werkwijze van een specifieke trainer.
De KNVB heeft het onderzoek na die ene keer nooit herhaald. Daarover was geen harde belofte gedaan, zegt directeur Van Ruiven. Alleen ADO werkt nu nog met de scan.

4De offers
Aan het begin van een nieuwe voetbalochtend liggen de wedstrijdformulieren met spelerslijsten al klaar, bedoeld om scouts het werk gemakkelijk te maken. Bij Spartaan’20, een amateurvereniging uit Rotterdam-Zuid, zijn ze inmiddels gewend aan bezoekers van profclubs die de velden afspeuren.
Tientallen jongetjes krijgen hier jaarlijks een uitnodiging om op stage te komen. Onder hen waren ooit internationals Lutsharel Geertruida, Denzel Dumfries en Joshua Zirkzee. Maikel van Pul, hoofd van de jeugdopleiding bij Spartaan, somt de afzenders op. Het nabijgelegen Feyenoord natuurlijk, stadsgenoten Excelsior en Sparta. Maar ook PSV, Ajax, ADO Den Haag en NEC.
Bij de amateurclub zijn ze trots op die status. Maar ergens is het ook ingewikkeld, vindt Van Pul. Omdat profclubs spelertjes al zo jong scouten, uit angst de sterspeler van de toekomst mis te lopen. Heeft dat zin, vraagt Van Pul zich af. „Je kunt dan toch nog helemaal niet bepalen of iemand zich op zijn achttiende nog net zo snel ontwikkelt?” Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen die in hun jeugd tot de besten behoren, bij de senioren zelden nog wereldtop zijn.
Kinderen, en ook ouders, realiseren zich dat niet, merkt Van Pul. Die zijn zodra de uitnodiging voor een stage binnen is al met hun hoofd bij een debuut in de Eredivisie. „Ze zien op tv de dure sportauto’s, de grote huizen. Ze dromen van voetballen in andere landen, grote wedstrijden in de Champions League.”
De realiteit is dat de grote meerderheid het niét redt tot prof. En wat dat doet met een kind ziet Van Pul bij Spartaan ook regelmatig. „Vrijwel allemaal komen ze geknakt terug. Sommigen vinden na een paar maanden weer het plezier. Anderen hebben geen lol meer in het voetbal en stoppen.”
Van alles wat een talentvolle voetballer kan meemaken, is weggestuurd worden van de jeugdopleiding het allerpijnlijkst, zegt Gorman. De Britse oud-voetballer deed, nadat hij zich had omgeschoold tot psycholoog, onderzoek naar de geestelijke gevolgen van zo’n gedwongen vertrek. Zulke jongeren gaan „een rouwproces” door, weet hij ook uit eigen ervaring. „Omdat de droom voorbij is en er niets is om op terug te vallen.”
Bij veel talentvolle voetballers is hun hele identiteit gebouwd op hun kans op een profloopbaan, concludeerde Gorman in zijn onderzoek. De meeste clubs beseffen volgens hem niet hoe ontwrichtend het voor kinderen en tieners is als ze dan plots géén voetballer meer zijn. Die clubs maken vooral een pragmatische afweging: wie is in de toekomst geschikt voor het eerste elftal en levert misschien geld op? Voor de spelers die dat niet halen is nauwelijks nazorg, merkte hij. „Wat er met hen gebeurt, maakt clubs niet zo uit.”
Eerst was je die jongen die bij Ajax speelde, nu noemen mensen je het gevallen talent
Spelers die Nederlandse jeugdopleidingen doorliepen, herkennen dat „zwarte gat”, zoals Mike Busse het noemt. Hij moest Ajax na zes jaar verlaten. „Je moet jezelf helemaal herontdekken, je plek in de maatschappij weer vinden: wat ga je dán doen? En je wordt ook anders benaderd. Eerst was je die jongen die bij Ajax speelde, nu noemen mensen je het gevallen talent. Je bent weer gewoon Mike.”
Pas dan realiseren veel voetballers zich ook hoe groot de offers waren die ze moesten brengen, hoeveel ze al die jaren niét hebben kunnen doen vanwege die droom. Alle feestjes van vriendjes die ze hebben overgeslagen omdat ze de volgende ochtend moesten voetballen. De vele lesuren op school die ze gemist hebben, met gevolgen voor hun maatschappelijke perspectieven. Alle vakanties met het gezin die zijn uitgesteld vanwege een toernooi. „In feite geef je je hele jeugd weg aan het voetbal”, zegt Zimmerman (Top Oss).
Psycholoog Choy ziet in zijn praktijk hoeveel schade de harde voetbalwereld bij jongeren kan veroorzaken. Hij ontwikkelde zelf een angststoornis door wat hij als jeugdspeler eind jaren tachtig meemaakte. „Het was alsof ik een boksring werd ingegooid, zonder dat iemand mij leerde hoe te boksen.”
Wat hij zorgelijk vindt, is dat voetballers in een jeugdopleiding extreem perfectionisme „aangeleerd” krijgen, terwijl hun zelfbeeld omlaag wordt gehaald door alle kritiek. „Dat is destructief. Kinderen kunnen er, als ze volwassen zijn, flink last van krijgen. Alleen die verhalen van jongens die bezwijken hoor je nooit, want zij redden het niet tot de top.”
Moises Navarro (27) is een van de voetballers die na een kortstondig avontuur bij een profclub terugkeerde bij Spartaan’20. Hij verhuisde als tiener naar de andere kant van het land om drie jaar bij SC Heerenveen te spelen. Van zijn ‘ontslag’ heeft hij nog jarenlang last gehad. „De onzekerheid bleef in mijn hoofd hangen. Als op mijn werk of in mijn privéleven een keuze werd gemaakt in mijn nadeel, ging ik meteen weer twijfelen.” Net als Busse van Ajax had hij de hulp van een psycholoog nodig om met die gevoelens om te leren gaan.
Om zich staande te houden op weg naar de voetbaltop onderdrukken veel voetballers (41 procent) hun emoties, weet Choy. „Je moet altijd maar die stoere jongen zijn”, merkte ook oud-prof Zuiverloon. „Maar wie ben je dan echt? Pas sinds een paar jaar kan ik mezelf zien als mens, niet als voetballer. Dat is een opluchting. Ik kan nu emoties tonen, dat kon ik vroeger nooit. Net als mijn grenzen aangeven.”
Uitgerekend in het seizoen dat Zuiverloon afscheid nam van het topvoetbal werd zijn zoontje gescout. Zeven was hij toen, inmiddels speelt hij in Ajax onder-12. Zuiverloon wilde hem niet zijn droom ontnemen, maar vond het vooral in het begin wel lastig, zegt hij. „Ik weet wat ik allemaal heb moeten doorstaan. Ik was bang dat hij diezelfde tegenslagen tegemoet zou gaan. Elke ouder wil zijn kind daarvoor behoeden. Alleen: dat kan niet. Je kan ze alleen helpen hoe je ermee om moet gaan.”
