Postume eer voor een 17de eeuwse wetenschapper – met oog voor de koloniale context

Recensie

Boeken

Wetenschap Een schitterende biografie van Georg Marggrafe geeft de jong gestorven wetenschapper alsnog de eer die hem toekomt. Maar zijn biografen verliezen de koloniale context niet uit het oog.

Een Braziliaans dorp, door schilder Frans Jansz. Post, 1675 - 1680
Een Braziliaans dorp, door schilder Frans Jansz. Post, 1675 – 1680

In het aangekondigde onderzoek naar de rol van de Oranjes in onze koloniale geschiedenis zullen de schijnwerpers ook gericht staan op Nederlands-Brazilië. Van 1636 tot 1644 was graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen namens de West-Indische Compagnie (WIC) gouverneur-generaal van deze op de Portugezen veroverde kolonie. Onder zijn bewind bloeide de suikerrietteelt en om aan de benodigde slaven te komen, ruim twintigduizend, dirigeerde Johan Maurits een oorlogsvloot naar de Afrikaanse Goudkust (Ghana) en Angola. Zelf verrijkte hij zich clandestien ook met slavenhandel en nog tijdens zijn verblijf in Nederlands-Brazilië startte aan het Plein in Den Haag de bouw van ‘Suikerpaleis’ het Mauritshuis.

In zijn koloniale imperium stichtte Johan Maurits, groot liefhebber van kunst en wetenschap, een botanische tuin en een dierentuin. Zijn omvangrijke hofhouding telde schilders en tekenaars, onder wie Frans Post en Albert Eckhout, en er bestond een levendige lokale handel in luxe artikelen. Ook natuurwetenschappers behoorden tot de entourage. De rijke onderzoekscultuur in Nederlands-Brazilië ten tijde van Johan Maurits was naar zeventiende-eeuwse koloniale maatstaven ongekend. Niettemin, wie de resultaten van dat onderzoek tot zich neemt, doet er goed aan de context van het slavernijverleden in het vizier te hebben.

Die resultaten kwamen goeddeels voor rekening van de veelzijdige én onfortuinlijke Duitse geleerde Georg Marggrafe, zo blijkt uit zijn lezenswaardige en schitterend geïllustreerde biografie Astronomer, Cartographer and Naturalist of the New World. Nauwgezet en met oog voor detail beschrijven Huib Zuidervaart en Oscar Matsuura hoe deze talentvolle, gedreven onderzoeker in de vroege zeventiende eeuw zijn wetenschappelijke weg vond, in welk academisch netwerk hij opereerde en wat hem in Nederlands-Brazilië overkwam. Het resultaat is een heldere, degelijke studie die inzicht biedt in het hoe en waarom van wetenschap in koloniale context.

Kwadrant en telescoop

Georg Marggrafe (1610-1643), zoon van een Lutherse predikant, groeide op in Liebstadt, aan de rand van Bohemen. Hij studeerde wiskunde (inclusief sterrenkunde), botanie, chemie en natuurkunde aan die Duitse universiteiten waar het tijdens de Dertigjarige Oorlog veilig toeven was. Zomer 1636 kwam hij naar Leiden. In de Hortus bekwaamde hij zich in botanie, hij trok horoscopen (toen een eerzame activiteit), maar zijn liefde ging uit naar sterrenkundig onderzoek. Daarvoor zat je in Leiden goed: sinds twee jaar rustte op het dak van het Academiegebouw een observatorium, het enige werkzame in Europa. Onder de hoede van Jacob Golius, hoogleraar in wiskunde en Arabisch, oefende Marggrafe zich in het met gebruikmaking van kwadrant en telescoop nauwkeurig opmeten van sterposities. Zijn ambitie: een baanbrekende stercatalogus publiceren, de eerste met waarnemingen aan de zuidelijke hemel.

Gewapend met een aanbevelingsbrief van WIC-bewindvoerder Johannes de Laet, scheepte Marggrafe zich januari 1638 in voor de oversteek naar Nederlands-Brazilië. Als assistent van Willem Piso, de nieuwe geneesheer van Johan Maurits, voegde hij zich bij de hofhouding van de gouverneur-generaal in het Grootkwartier op Antonio Vaz, een eiland voor de kust van Recife. Zelfs kreeg hij toestemming voor de bouw van een observatorium naar Leids voorbeeld op het dak van Johan Maurits’ residentie. Als eerbetoon aan zijn mecenas wilde Marggrafe zijn stercatalogus van de zuidelijke hemel Tabulae Mauritii Astronomicae noemen. Waar de Praagse hofastronomen Tycho Brahe en Johannes Kepler met hun Tabulae Rudolphines keizer Rudolf II eerden, dankte Georg Marggrafe gouverneur-generaal Johan Maurits.

Het zou er niet van komen. Marggrafe moest van zijn weldoener mee op militaire expedities naar de Braziliaanse binnenlanden, met als taken het opsporen van geneeskrachtige kruiden en het maken van geografische kaarten. Nieuwsgierig als hij was, had Marggrafe op die tochten oog voor de uitbundige inheemse flora en fauna. Gefascineerd door slangen, ving en ontleedde hij een boa constrictor. Ook ving hij vogels voor Johan Maurits’ dierentuin, lette tussen de bedrijven door op het weer en hield waarneem- en schetsboekjes bij. Terug op Antonio Vaz maakte Marggrafe honderden aquarellen en tekeningen van planten en dieren, vervaardigde landkaarten van niet eerder vertoonde precisie en voorzag alles van begeleidende teksten.

Intussen kwam van dagelijkse waarnemingen op het observatorium, reden waarvoor Marggrafe naar Nederlands-Brazilië was afgereisd, weinig terecht. Tot overmaat kreeg Johan Maurits, wiens luxe koloniale hofhouding en de ermee gepaard gaande exorbitante uitgaven de WIC een doorn in het oog waren, in 1643 ontslag aangezegd. Noodgedwongen maakte Marggrafe zich op voor terugkeer naar Europa. Maar eerst stuurde de WIC hem naar Afrika met als taak de kustposities die de Nederlanders ten behoeve van slavenhandel hadden veroverd in kaart te brengen. Via São Thomé, berucht om zijn ongezonde klimaat, arriveerde Marggrafe in Angola, om na een maand Afrika op 33-jarige leeftijd te bezwijken aan gele koorts. Een tragisch en vroegtijdig einde van een in potentie grootse wetenschappelijke carrière.

Koloniale wapenfeiten

Toen Johan Maurits in 1644 zijn geliefde Nederlands-Brazilië verliet, bevonden zich aan boord van de Amsterdam koffers met instrumenten en papieren uit de nalatenschap van Marggrafe. Het belangrijkste materiaal belandde bij WIC-bewindvoerder De Laet en hoogleraar Golius. Aan hen de taak op kosten van de voormalige gouverneur-generaal, en te zijner glorie, zorg te dragen voor de publicatie van door Marggrafe in Nederlands-Brazilië vergaard onderzoeksmateriaal. Casper Barlaeus kreeg de (betaalde) opdracht de koloniale wapenfeiten van de gewezen gouverneur-generaal te boekstaven, op de vingers gekeken door Johan Maurits, verluchtigd met kaarten van Marggrafe.

Voorblad van de Historia Naturalis Brasiliae van uitgever Johannes de Laet, door Willem Piso en Georg Marggrafe, 1648

De Laet kweet zich naar behoren van zijn taak: in 1648 verscheen de door hem samengestelde Historia Naturalis Brasiliae, een tot in de negentiende eeuw toonaangevende weergave van natuurhistorisch Nederlands-Brazilië. Na een geneeskundig deel van Willem Piso bestond de hoofdmoot uit bijdragen van Marggrafe. Zijn Deense tijdgenoot Øle Worm (wereldberoemd om zijn rariteitenkabinet) prees de innovatieve insteek van zijn collega: het zich beperken tot eigen waarnemingen, het achterwege laten van retoriek en opsmuk in tekst en beeld (geen fantasievoorstellingen ter opvulling van terra incognita op geografische kaarten), het inzetten van de microscoop, het toepassen van taxonomie en het gebruik van inheemse namen van planten en dieren. Het is deze natuurhistorie waaraan Marggrafe zijn faam dankt.

Marggrafes astronomische nalatenschap onderging een treurig lot. Golius, wiens interesse meer naar oude Arabische teksten uitging dan naar moderne astronomie, verzuimde (wellicht ook vanwege ruzie met Georgs jongere broer) de Nederlands-Braziliaanse waarnemingen, beperkt van omvang maar van hoog niveau, te publiceren. Het is de verdienste van wetenschapshistorici Zuidervaart en Matsuura als eersten deze verborgen dimensie in Marggrafes leven als onderzoeker bloot te leggen, mede op basis van zijn recent opgedoken conceptbrieven. Deel twee van hun biografie (uitgegeven als e-boek) biedt een transcriptie en Engelse vertaling van de betreffende astronomische waarnemingen. Daarmee krijgt een bevlogen onderzoeker die op het zuidelijk halfrond Tycho Brahe naar de kroon wilde steken maar vroegtijdig de dood vond, alsnog de eer die hem toekomt.


Lees ook: Je kent Newton en Darwin, maar waarom ken je Kwasi en Saha niet?