Planeetonderzoeker Daphne Stam: ‘In een jaar is een kwart van de vrouwelijke hoofddocenten vertrokken’

Daphne Stam is theoretisch natuurkundige en planeetonderzoeker, en ze werkte aan de TU Delft bij luchtvaart- en ruimtevaarttechniek toen ze ruim een jaar geleden ontslag nam. In de Volkskrant zei ze dat ze het zat was om niet serieus te worden genomen door de mannen om haar heen. Keer op keer liep ze aan tegen het „old boys network” dat haar en haar expertise niet op waarde schatte. Ze bleef gezien worden als een vrouwelijke wetenschapper. Hoezo? Ze is wetenschapper.

Nu heeft ze een boek gepubliceerd, maar dat gaat niet over haar ervaringen aan de universiteit. Dat komt misschien nog, zegt ze. „Ik ben er al wel mee bezig.” Het boek dat is verschenen is haar vertaling, uit het Latijn, van Cosmotheoros van de wis-, natuur- en sterrenkundige Christiaan Huygens (1629-1695), die zijn eigen telescopen bouwde, als eerste een maan bij Saturnus ontdekte en begreep dat die planeet enorme ringen om zich heen had. Ze schreef er een inleiding bij en 96 pagina’s met uitleg.

We zitten in een lunchroom vlak bij haar huis in Voorburg, eind augustus. Huygens’ Hofwijck, de buitenplaats waar Huygens Cosmotheoros schreef, ligt 140 meter verderop, aan de andere kant van de A12. Ze is net terug van een kampeervakantie in de Alpen, met haar man en jongste zoon, en ze vertelt over de excursie naar CERN die ze gemaakt hebben, de deeltjesversneller in Genève. Die wereld was ook haar wereld geweest, zegt ze. Nu was ze een bezoeker. Ze had zich buitengesloten gevoeld.

Ze is in Den Bosch geboren en opgegroeid in Heerhugowaard. Haar moeder was kleuterleidster en schoolhoofd, behalve in de eerste jaren van haar huwelijk, toen vrouwen nog werden ontslagen als ze trouwden. „Daar was ze op haar tweeëntachtigste nog boos over”, zegt ze. Haar vader was tekenaar en werkte in de reclame. Ze tekende zelf ook graag en daarom vond de decaan op de middelbare school sterrenkunde wel wat voor haar. „Sterrenkundigen, zei hij, zijn eigenlijk ook kunstenaars.”

Zelf dacht je ook aan sterrenkunde?

„Nee, aan geneeskunde, ik had me zelfs al ingeschreven. Maar geneeskunde is heel veel uit je hoofd leren en dan oplepelen, en ik houd van dingen bedenken. Ik weet nog dat ik na het eindexamen tegen mijn natuurkundeleraar zei dat ik natuurkunde ging doen. Hij schrok zichtbaar en daar schrok ik weer van. Had ik iets over het hoofd gezien? Ik had dikke negens voor alle bètavakken, dus wat was het probleem? Na die korte aarzeling zei hij: o, o, maar dat kan je wel. Het was de eerste keer dat ik dacht: doe ik hier wel goed aan? Maar verder was er niemand die er wat van zei of het vreemd vond.”

Met hoeveel meisjes begon je?

„Drie, op zestig jongens. We hebben het alle drie afgemaakt. Nooit vervelende dingen, nooit rare opmerkingen. Nu denk ik: we waren met zo weinig dat we geen bedreiging vormden.”

Wat trok je het meest in de studie?

„Computerprogramma’s schrijven om natuurkundige verschijnselen uit te rekenen en voorspellingen te doen over wat er met telescopen en ruimtemissies gemeten zou kunnen worden. En ik vond planeetkunde heel leuk. Daar viel nog zo ontzettend veel in te ontdekken.”

In de tijd dat jij studeerde werd de eerste planeet buiten het zonnestelsel ontdekt.

„In 1995, ik was net begonnen aan mijn promotieonderzoek, naar de verstrooiing van zonlicht in de aardatmosfeer. Voor het eerst was er een planeet gevonden bij een ster zoals de zon. In mijn vak was het heel lang: gaan we die planeten ooit vinden? In Cosmotheoros speculeert Christiaan Huygens al over het bestaan ervan. Nu werd het: hoe zien ze eruit en hoe kunnen we daar kennis over krijgen?”

Foto Merlijn Doomernik

Je hebt veel onderzoek naar Venus gedaan.

„Als je een alien zou zijn en je zou van een afstand naar Venus en de aarde kijken, dan zou je kunnen denken dat Venus een prima planeet is om op te leven. Dat maakt Venus zo interessant. Ze staat dichter bij de zon, maar is helemaal bedekt met wolken, wat Huygens al dacht, en die reflecteren het grootste deel van het zonlicht terug naar de ruimte, wat de temperatuur daaronder gematigd zou kunnen houden.

„Pas halverwege de vorige eeuw zijn we erachter gekomen dat de Venusatmosfeer ontzettend dik is en voor 96,5 procent uit koolstofdioxide bestaat, CO2. Wij hebben minder dan 0,05 procent CO2 in de atmosfeer en dat is al een enorm probleem. Op Venus is het broeikaseffect helemaal uit de hand gelopen. Het is daar overal op het oppervlak 500 graden. Als er ooit al water is geweest, dan is dat allemaal verdampt. De wolken bestaan uit zwavelzuur. Dus je hebt twee planeten die ongeveer even groot en even oud zijn, bestaande uit hetzelfde rotsachtige materiaal, maar hun evolutie is een heel andere kant opgegaan.”

Vanaf wanneer?

„Dat weten we niet. En dat maakt exoplaneten, planeten buiten ons zonnestelsel, zo ontzettend interessant. Misschien vinden we daar wel heel veel Venussen, en dat geeft informatie over hoe gemakkelijk een Venus ontstaat. Er zullen ook planeten zijn die op de aarde lijken, of jongere en oudere versies daarvan. Daar kunnen we ontzettend veel van leren.”

In ‘Cosmotheoros’ geeft Huygens tal van argumenten waarom er op de andere planeten die hij kent leven moet zijn, intelligent leven zelfs, en hij beschrijft uitvoerig hoe dat eruit zou kunnen zien – allemaal onzin.

„Geen onzin. Op de andere planeten in het zonnestelsel is tot nu toe geen leven gevonden, al kán het nog dat er op enkele manen van Jupiter en Saturnus primitief leven is. Ze zijn bedekt met een kilometers dikke laag ijs en daaronder zit hoogstwaarschijnlijk water. Huygens zei het al: leven zoals wij dat kennen heeft water nodig. Zelf denk ik dat de kans op leven daar heel erg klein is, en hoe vind je het, onder al dat ijs? Maar op planeten buiten het zonnestelsel, waarom niet? Er zijn meer planeten in het heelal dan sterren en een deel ervan zal op de aarde lijken. Statistisch gezien kan het eigenlijk niet anders dan dat er ergens leven is en daarin heeft Huygens gelijk.”

Dat je ging promoveren, was dat uitzonderlijk?

„Mijn promotor, Joop Hovenier, hij is in juli overleden, had relatief veel vrouwelijke promovendi en hij heeft ons nooit anders behandeld dan de mannen. Hij adviseerde me wel om bij artikelen alleen mijn initialen te gebruiken, niet mijn voornaam, anders zou ik minder geciteerd worden. Dat is later ook aangetoond, hè. Artikelen met vrouwennamen erboven worden minder vaak geciteerd.”

Wanneer begon je wel het gevoel te krijgen dat er anders naar je gekeken werd?

„Toen ik zwanger werd. Ik deed een postdoc en had voor drie jaar een Veni-beurs uit het Talentenprogramma van de NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) gekregen en daarin was geen rekening gehouden met zoiets als zwangerschapsverlof. Bij de Universiteit van Amsterdam, waar ik toen werkte, zeiden ze: verlenging is niet mogelijk. Mijn onderzoek moest binnen die drie jaar zijn afgerond.

„Dus ben ik doorgegaan tot vlak voor de geboorte van mijn zoon en daarna was het: werken zodra hij sliep. Kolven op het instituut kon alleen op de wc. Ik ging meteen weer naar een conferentie aan de andere kant van de wereld. Ik dacht: het moet maar. En ik dacht: zolang niemand er last van heeft dat ik een kind heb zal het niet tegen me worden gebruikt. Maar het hielp niet. Vanaf die tijd begon ik te merken dat ik buiten belangrijke beslissingen werd gehouden, ook als die mij of mijn werk betroffen.”

Je kreeg na je postdoc wel een Vidi-beurs, zeer prestigieus.

„Voor mijn onderzoek naar exoplaneten, ja. Op de UvA was me een vaste positie toegezegd als ik die Vidi kreeg, en toen ik de Vidi had, bleek die positie al aan een ander te zijn gegeven, een man, met als argument dat hij kostwinner was. Zijn vrouw had een deeltijdbaan. Daarna hoorde ik op een conferentie van een vrouwelijke collega uit Leiden dat ze hem ook nog bijzonder hoogleraar hadden gemaakt in Nijmegen. Op jouw gebied, zei ze, en ze hadden jou willen hebben. Maar ik wist van niets. Dat was in 2006.

„Toen ben ik met mijn Vidi-beurs naar Delft gegaan. Mijn baas aan de UvA was daar heel erg boos over. Hij zei dat hij het me persoonlijk heel erg kwalijk nam. Als je niet in het stramien blijft en niet vriendelijk lachend alles maar accepteert, dan vinden ze je niet meer leuk. Je moet je mond houden, het brave meisje zijn. En ik houd mijn mond niet.”

Echt goeie mannen, nemen je wel serieus, als je werk goed is

De competitie in de wetenschap is voor mannen ook moordend.

„Zeker, en het is niet zo dat ik de competitie niet aankon. Het punt is dat je als vrouw vaak buiten de competitie wordt gehouden en niet als een volwaardige wetenschapper wordt gezien. En ik ben niet de enige die dat zo heeft ervaren. Eerder dit jaar concludeerde de Onderwijsinspectie na langdurig onderzoek dat het bestuur van de TU Delft de sociale veiligheid ernstig verwaarloosd had. Er waren bij de inspectie bijna honderdvijftig meldingen binnengekomen van intimidatie, seksisme, racisme en pestgedrag, en het waren vooral vrouwen die daaronder te lijden hadden gehad.

„In het jaar dat ik wegging is een kwart van de vrouwelijke hoofddocenten vertrokken en een van de twee vrouwelijke hoogleraren, bij dezelfde faculteit. Zij gaven er verder geen ruchtbaarheid aan en zelf heb ik de publiciteit ook niet gezocht. Maar toen ik werd gebeld door de Volkskrant dacht ik: vooruit dan maar, misschien heeft mijn vertrek zo nog enig nut.”

Waarom worden vrouwen in de wetenschap, of in jouw vak, niet serieus genomen?

„Echt goeie mannen, de excellente wetenschappers, die nemen je wel serieus, als je werk goed is. Die hebben het niet nodig om je klein te maken en tegen te houden. Het is de groep eronder, de mannen die van zichzelf wel weten dat ze geen topwetenschapper zijn.

„Die voelen zich bedreigd en willen er geen vrouwen bij. Het betekent meer concurrentie en het aanzien van het vak gaat omlaag. En dan hoor je: voor jou als vrouw is het natuurlijk gemakkelijker om een prestigieuze beurs te krijgen. Of: Daphne, ik hoor dat je kinderen hebt, hoe kun jij dit werk doen? Je moet toch thuis zijn als ze uit school komen?”

Er is de afgelopen twintig jaar toch wel íéts veranderd?

„Mensen denken vaak dat het opgelost is, ook jonge vrouwen. En ja, er worden meer jonge vrouwen aangenomen als promovendus of postdoc. Punt is dat ze beginnen op een juniorpositie en dan verwacht je niet dat je meebeslist over dingen. Het begint als je ouder wordt en wel wilt meebeslissen.”

Hoe nam je het besluit om weg te gaan?

Ze aarzelt even en zegt dan dat er vijf jaar geleden borstkanker bij haar werd geconstateerd. Het was in een vroeg stadium, ze kwam er met een operatie vanaf en na drie dagen, zegt ze, zat ze weer achter haar bureau, met verband en al. „Ik had niets gezegd op mijn werk, want je weet dat dit soort privédingen tegen je kunnen worden gebruikt. De consulente in het ziekenhuis schrok toen ik dat vertelde en bij elke jaarlijkse controle vroeg ze: werk je daar nu nog steeds? Dat heeft me over de drempel geholpen. Vorig jaar januari dacht ik: als ik nu ontslag neem, met drie maanden opzegtermijn, kan ik in mei tegen haar zeggen dat ik weg ben. Toen ben ik bij mijn baas naar binnen gelopen: ik ga weg. O, zei hij, dat had ik wel verwacht. Hij had gemerkt dat ik werd tegengewerkt. Ik heb geen exitgesprek gekregen en niemand van de leiding heeft nog iets tegen me gezegd. Mijn baas zei nog wel: het schijnt dat er mensen zijn die afscheid van je willen nemen. Daar was eventueel budget voor.”

En toen kwam Christiaan Huygens.

„Ik kende Cosmotheoros al, zijn laatste boek, zijn testament eigenlijk, maar alleen in de Nederlandse vertaling uit 1699. In mijn colleges gebruikte ik vaak een citaat: dat alle sterren in het universum eigenlijk zonnen zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat die zonnen geen planeten en manen hebben. Huygens noemt ook de reden waarom het nog lang zou duren voordat die planeten gevonden zouden worden: vanaf de aarde gezien zijn ze heel lichtzwak en staan ze heel dicht bij hun ster.”

Zestig jaar daarvoor kreeg Galileo Galilei nog huisarrest omdat hij volhield dat de aarde om de zon draait in plaats van andersom.

„Er zullen vast lezers zijn, schrijft Huygens, die denken dat dat nog helemaal niet bewezen is. Maar die wil hij niet veroordelen. Ze hebben het misschien te druk met werk of staatszaken om zich in dit soort dingen te verdiepen. Of het ontbreekt hun aan de middelen of het talent om te leren. Alleen vindt hij het wel belachelijk als ze dan toch menen te weten hoe het zit en kritiek op zijn werk hebben. Hij heeft Cosmotheoros geschreven in de vorm van een brief aan zijn broer en richt zich tot mensen die meer over het zonnestelsel willen weten en zich afvragen of andere planeten ook intelligente bewoners hebben.

„Een paar jaar geleden vroeg een Franse onderzoeker waar dat citaat over exoplaneten nu precies stond en toen heb ik Cosmotheoros voor het eerst helemaal gelezen. Tegen mijn man en mijn zoons zei ik steeds: zo interessant, dit moeten jullie ook lezen. Gingen ze natuurlijk nooit doen, in die vertaling uit 1699. Daarom ben ik het opnieuw gaan doen, eerst uit het Frans en daarna uit het Latijn, om zo dicht mogelijk bij de bron te zijn. Toen ik uit Delft weg was heb ik er een project van gemaakt.”

Ben je dichter bij Huygens gekomen?

„Je ziet zijn persoonlijkheid door de tekst heen schemeren, bijvoorbeeld als hij schrijft wat het leven de moeite waard maakt: nieuwe dingen leren, vriendschappen, liefdesrelaties. Of als hij schrijft dat intelligentie wat we nu depressie noemen met zich mee kan brengen. Zijn relativerende houding vind ik mooi. Alles op aarde is zo nietig als je er van veraf naar zou kunnen kijken. Dat zouden keizers en andere machthebbers ook eens moeten bedenken. Dan waren er, schrijft hij, misschien minder oorlogen.”