Peter Coesel is gegrepen door de schoonheid van sieralgen

Peter Coesel in natuurgebied Laegieskamp. „Ik ben een wetenschapper van de oude stempel.”

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Peter Coesel | bioloog Al decennia doet Peter Coesel onderzoek naar sieralgen. „Met het blote oog bekeken lijken het onbeduidende groene puntjes.”

Behendig vist Peter Coesel (82) met het handvat van zijn paraplu een dot blaasjeskruid uit het water. „Eens kijken of hier wat tussen zit.” We staan in natuurgebied Laegieskamp in Bussum, onze voeten zakken weg in het drassige veenmos. Een uitstekende locatie om desmidiaceae oftewel sieralgen te vinden. „Aan de planten die hier groeien – ogentroost, egelboterbloem, moerashertshooi – zie je dat het een matig zuur milieu betreft, dat hebben de desmids graag.”

Hij knijpt het blaasjeskruid uit boven een plastic potje. „Dit gaan we straks onder de microscoop bekijken, in de hoop dat er mooie exemplaren inzitten.” Hij wringt de plant uit en draait het deksel op het potje. „Dit is de meest efficiënte manier om sieralgen te verzamelen. Doordat ze relatief fors zijn – vergeleken met andere microscopisch kleine algen zijn het echte reuzen – zinken ze vaak naar beneden en belanden tussen de waterplanten.”

Al vijftig jaar is Coesel (klemtoon op de laatste ‘e’) dé expert op het gebied van sieralgen in Nederland. Hij is allang met pensioen, maar doet nog altijd twee dagen onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), en zijn standaardwerk, de sieralgenflora Desmids of the Lowlands die hij in 2007 samen met Koos Meesters schreef, krijgt dit jaar een herdruk. „Destijds beschreven we daarin zo’n vijfhonderd laaglandsoorten, inmiddels zijn er tientallen bijgekomen.”

De sieralg Micrasterias fimbriata. Foto Alfred van Geest

Wanneer is een alg een sieralg?

„Dat hangt ervan af tot welke familie de soort behoort. Je hebt wereldwijd zo’n tienduizend soorten groenalgen of groenwieren: eencellige organismen die net als landplanten een groene kleur hebben door het pigment chlorofyl. Binnen die groenalgen heb je twee families die worden gekenmerkt door hun symmetrische vormen, de Mesotaeniaceae en de Desmidiaceae. Dat zijn de sieralgen.

De Desmidiaceae hebben een insnoering in het midden, een taille die de twee celhelften doormidden deelt. Daar vindt de celdeling plaats. De twee helften wijken uiteen, ertussen ontstaat een nieuw stuk dat zich in tweeën deelt en aan elke ‘halfcel’ een nieuwe helft toevoegt. Soms vindt daarna nog herhaaldelijke deling plaats, waarbij een heel rijtje cellen ontstaat, met de twee oudste helften aan de buitenkant. Vervolgens laten de cellen elkaar los, zodat de algen weer eencellig zijn.”

Sommige zijn boomerangvormig, andere ogen als militaire onderscheidingen

De term sieralg doet wel vermoeden dat andere algen lelijk zijn…

„Ten onrechte. Ze zijn alleen minder symmetrisch. Eerlijk gezegd ben ik ook niet gelukkig met de naam. Het doet te veel denken aan siervissen, die omwille van hun schoonheid worden gekweekt. Ik noem ze liever desmids. En soms hoor je de naam jukwieren, omdat de vorm wat weg heeft van een ouderwets juk, waarmee emmers werden gedragen.”

Hoe ontstond uw fascinatie voor sieralgen?

„Toen ik ze voor het eerst onder een microscoop bekeek, was ik direct gegrepen door hun schoonheid. Met het blote oog bekeken lijken het hooguit onbeduidende groene puntjes van nog geen millimeter groot, maar onder de lens zie je zóveel details. Sommige zijn boomerangvormig, andere ogen als militaire onderscheidingen. Algen uit die laatste groep, het geslacht Micrasterias, worden in het Nederlands de ridderkruisen genoemd. Jacob Heimans, zoon van natuurbeschermer Eli Heimans, omschreef ze in 1916 al lyrisch als ‘heerlijke, elegante, groene sterretjes.’ Hij schreef: ‘Dat ééne betrekkelijk kleine geslacht – er kunnen hoogstens een twintigtal soorten van in ons land worden verwacht – bevat reeds zooveel variatie van keurige vormen, dat, wie eenmaal begint ze na te snuffelen, er nooit genoeg van krijgen kan.’

„Dankzij een college van Jacob Heimans kwam ik ook voor het eerst in contact met sieralgen. Hij was in Nederland echt dé sieralgpionier. Later, toen ik een vaste aanstelling kreeg aan de UvA, wilde ik onderzoek gaan doen aan kranswieren. Maar zulke wieren nemen veel ruimte in, als je ermee wil experimenteren in het lab, en toen dacht ik aan de sieralgen – véél kleiner en dus makkelijker te kweken. Bovendien sprak het me aan dat er nog weinig over bekend was. Ik ben een wetenschapper van de oude stempel, ik onderzoek één onderwerp het liefst vanuit zoveel mogelijk hoeken – taxonomie, fysiologie, voortplanting… – en dat kon hierbij. Alleen aan dna-onderzoek heb ik me nooit gewaagd. Die technieken kwamen op toen ik al met pensioen ging.”

Eigenlijk kun je vrijwel overal ter wereld sieralgen vinden, tot en met de subantarctische eilanden

Vanuit Bussum gaan we door naar het Science Park van de UvA, waar de microscoop staat die Coesel al tientallen jaren gebruikt. In zijn tas zit het net gevulde potje, samen met twee eerder verzamelde watermonsters. „Als je die in de koelkast bewaart, en er zitten niet te veel bacteriën in, dan blijven ze lang goed.”

Al meteen bij het monster van Laegieskamp is het raak: Coesel brengt pontificaal een grote sieralg in beeld, die oogt als een augurk met een ingesnoerde taille. „Acinotaenium turgidum”, ziet hij direct. Even later, bij een boomerangachtig exemplaar, gedecideerd: „Closterium calosporum.”

Zelf doet Coesel niet veel veldwerk meer, maar hij is nog altijd actief in de door hem opgerichte sieralgenwerkgroep, met tientallen bedreven amateurbiologen. „Zij maken prachtige foto’s, en daar profiteer ik ook van. Want mijn ogen zijn inmiddels niet meer in staat om alle details door de microscoop te onderscheiden, maar met die foto’s lukt het identificeren prima.”

Micrasterias truncata. Foto Alfred van Geest

Is Nederland een goed sieralgenland?

„Als je kijkt per oppervlakte-eenheid is Nederland bovengemiddeld rijk, dankzij de landschappelijke diversiteit: van de trilveentjes in Overijssel tot de Utrechtse veenplassen en de Brabantse vennen. Maar eigenlijk kun je vrijwel overal ter wereld sieralgen vinden, tot en met de subantarctische eilanden, als er maar zoet of brak water is en als er niet te veel vervuiling is. De stikstofcrisis is óók een ramp voor sieralgen.”

Micrasterias crux-melitensis. Foto Alfred van Geest

Onvoorstelbaar hoeveel leven er zit in één druppel slootwater.

„Ja, en zo mooi! Kijk, in het water uit het tweede potje zie je Micrasterias truncata, het Ronde Ordekruis. Daarover schreef Heimans al dat de sierlijke omtreklijn een fraai ontwerp voor een insigne zou kunnen zijn. En weet je wat zo leuk is? De NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, gebruikt Micrasterias truncata inderdaad als logo! Overigens dienen sieralgen wel vaker als bron van inspiratie: in het bezoekerscentrum bij de Oisterwijkse Bossen en Vennen hangen zelfs sieralglampen aan het plafond.”

Tot slot vindt Coesel in het derde monster een van de indrukwekkendste sieralgen: Micrasterias crux-melitensis, het Maltezer Kruis. „Deze soort kan op veel plekken gedijen, als het niet te vuil en te voedselrijk is. Het is daarom, net als veel andere sieralgen, een uitstekende indicator voor waterkwaliteit. Echt een beauty.”

Ik zou hem u zo opspelden als het kon!