Peter Burkhardt trekt andere schoenen aan, met de zolen van net glijdt hij van de trappers. Hij zet een pet met rafelende klep op zijn hoofd en daaroverheen gaat z’n fietshelm. Zijn inklapbare rollator zit met een bagagespin vastgehaakt aan het achterstel van zijn driewieler. Hij neemt plaats op het zadel, zegt „Ready steady go” en vertrekt.
Op naar Caja, zijn vrouw. Met lichte trapondersteuning.
Peter en Caja naderen beiden hun 92ste verjaardag en zijn bijna zeventig jaar samen. Nou ja goed, sinds acht jaar wonen ze apart, hij thuis in Diepenveen, bij Deventer, en zij 16,5 kilometer verderop in het verpleeghuis in Apeldoorn, maar die afstand overbrugt hij dagelijks. Per fiets dus. „Voor mij is het heel gewoon”, zei hij zonet kort voor vertrek. „Ik hou van mijn vrouw.”
Ze ontmoetten elkaar halverwege de jaren vijftig in een uitgaansgelegenheid vlakbij het centraal station van Amsterdam. Het was laat op de avond, haar fiets was kapot, ze wilde naar huis lopen. Thuis was Amsterdam-West, ze woonde bij haar ouders nog, een geboren Amsterdamse. Ga maar op je zadel zitten, zei hij, dan duw ik je.
De trouwfoto van Peter Burkhardt en Caja Burkhardt en hun fotoalbum.
Foto’sDieuwertje Bravenboer
Peter Burkhardt zette pas als tiener voet aan Hollandse wal. Hij werd geboren in Soerabaja in toenmalig Nederlands- Indië en groeide op in Batavia met zijn moeder, stiefvader en twee zusjes. Vanaf zijn zestiende zat hij op een kostschool in Groningen en daarna belandde hij via via in Amsterdam, bij Ahrend, de firma voor kantoorbenodigdheden en -meubilair. Zij werkte als directiesecretaresse voor een verzekeringsmaatschappij. Gevraagd hoe hij de jonge Caja zou omschrijven zegt hij: „Nou: daar is de litanie van moeder Maria in de hemel niets bij.” Hij zegt dat ze weliswaar net tot zijn schouder reikte, „1 meter 57 of zoiets”, maar dat ze „pittig” en „kittig” was en zich door niemand liet bedotten. „Zo’n ongelooflijk leuk, lief mens.”
Peter Burkhardt fietst Diepenveen uit en Deventer in. „Kijk!” roept hij uit bij een hoogspanningstation in de bocht. „De ooievaars zitten in het nest! Gisteren zag ik hun jongen, ze wapperden al met hun vleugels.” Hij slaat linksaf de Zwolseweg op die leidt naar de IJssel en passeert een katholieke kerk, de Heilige Hart van Jezuskerk. Hij zegt: „Hier woonden we vroeger de dienst bij.” Nu kerkt er niemand meer. Er zit een school in het gebouw.
Op het punt van vertrek vanuit zijn huis in Diepenveen. Hilda, van de thuiszorg, loopt zijn fiets nog even na.
Peter Burkhardt is aangekomen bij het verpleeghuis in Apeldoorn en gespt de rollator los van z’n fiets.
Foto’sDieuwertje Bravenboer
In 1959 trouwden Peter en Caja kerkelijk in Amsterdam, voor de gemeente traden ze een jaar eerder in het huwelijk. Het bruidsboeket met lichtroze bloemen was klein van stuk, zegt hij, „net als de bruid”.
Er is een foto van de twee van net vóór die tijd, lopend over de Dam, zij aan zij in stijlvolle overjassen. Caja met leren handschoenen en een handtas om haar pols, Peter met een aktetas. Ze glimlachen met hun ogen en monden, tussen Caja’s lippen zie je net het wit van haar tanden. Gewoon, verliefde twintigers zoals ze al sinds eeuwen over de Dam liepen en lopen, mensen zo jong en mooi dat ze het verval recht in het gezicht uitlachen. In de jaren vijftig was het de beurt aan Peter en Caja.
Memory
Ze kregen een zoon en daarna nog drie, de laatste in 1970. Toen woonden ze net in Diepenveen, in het huis waar Peter Burkhardt nog altijd woont. Hij volgde een opleiding tot aardrijkskundeleraar en kwam te werken op een school in Deventer. Naar Amsterdam ging het gezin nog vaak, naar familie of een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk of het Van Gogh. Caja liet zich inspireren door wat ze er tegenkwam, ze boetseerde hoofden van klei die staan uitgestald in de woonkamer waar zij niet meer komt. In diezelfde kamer musiceerde Caja in klein gezelschap, ze speelde dwarsfluit. „En dan zat ik boven te corrigeren”, zegt Peter. Speelden ze memory, zegt hij, dan scharrelde hij een paar kaartjes bijeen en werd haar stapel hoger en hoger.
„Dit stukje is verraderlijk steil!” zegt hij op de spoorbrug over de IJssel. Hij laat het Deventer stadsaanzicht links liggen en draait de Rijksstraatweg op, de N344. Vanaf nu is het almaar rechtdoor maar na vijf minuten doortrappen stapt Peter Burkhardt af terwijl de auto’s langszoeven. Even zijn rollator herschikken. „Hij prikt in mijn rug.”
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
De kinderen vlogen uit, Peter ging vroeg met pensioen en maakte met Caja reizen de wereld over. Terug naar Indonesië, negen weken naar Nieuw-Zeeland („je moet in oktober of november gaan!”), naar het noorden van India, vier keer naar de Verenigde Staten – al dan niet met „boezemvrienden”. Ze sliepen in een koepeltent en kookten op een gasbrander, „anders was het niet te betalen”.
Smak op het asfalt
In 2009 vierden ze in het Arnhemse Openluchtmuseum hun gouden huwelijk, Caja met een paarse sjaal uit India, Peter met een rode das. Een jaar of vijf later vertoonde Caja de eerste tekenen van wat alzheimer bleek te zijn, op een verjaardag van een kleinkind was ze het contact met de wereld even kwijt. En in de wastrommel kwamen pinda’s te liggen. Dagbesteding bleek al gauw niet te volstaan. In 2016 verhuisde Caja naar Apeldoorn, naar een nieuw, klein tehuis voor mensen met dementie. Toen kon ze nog lopen.
En Peter Burkhardt begon te fietsen.
Hij passeert de rotonde aan de westkant van Twello. Hier maakte hij kort na Caja’s verhuizing een smak op het asfalt. Het was herfst en glad, zijn fiets belandde in de berm. Peter zelf schoof de autoweg op. Hij brak slechts zijn duim maar zijn zoons zeiden ‘genoeg is genoeg’ en bouwden zijn fiets om tot driewieler. Op die fiets legde hij circa 55 duizend kilometer af. Dat is éénmaal de wereld rond en daarna nogmaals Indonesië voorbij en Australië in. Dat alles op de straatweg langs Twello en Teuge.
Jawel, hij had een auto, een Opel Astra 1.6, een geweldig ding, maar die leende hij uit aan een kennis en die reed hem helaas in de prak. En in coronatijd besloot hij zijn rijbewijs niet te verlengen. Hij naderde de negentig, het was goed zo. Regent het, dan draagt Peter een knalrode poncho, regent het hard dan betaalt hij een taxi met verlaagd tarief dankzij de wet maatschappelijke ondersteuning. Hij fietst liever. Hij was er slechter aan toe geweest zonder zijn dagelijkse rit, dat weet hij wel zeker. Hij wiebelt ook nu al op zijn benen. De boeken bovenin de kast zijn onbereikbaar geworden, op een stoel staan is gevaarlijk.
Regent het, dan draagt Peter een knalrode poncho, regent het hard dan betaalt hij een taxi
Bruidsboeket
Hij parkeert zijn fiets, haalt de snelheidsmeter van zijn stuur en klapt zijn rollator uit. Deur door, rechts de hoek om, links een kamer in. Caja zit in een rolstoel, haar rug naar de deur. Slaapt ze? Nee, haar ogen zijn al open. „Dag liefie!” zegt haar man. „Dag lief schatje! Heb je lekker geslapen?” Daarop zegt ze niets. Hij geeft haar een zoen op de wang, schuift zijn rollator opzij en gaat naast haar zitten. Caja kijkt voor zich uit. Ze heeft blauwe ogen en een ingevallen mond. Peter pakt haar hand stevig beet. Op de tafel achter hen staat het kleine bruidsboeket met de lichtroze bloemen, hij liet het namaken voor de viering van hun 65-jarig huwelijk.
Hij zal praten en zij zal terugpraten, zacht en monotoon en onmiskenbaar in het Nederlands, al missen de zinnen betekenis. Hij zal zijn mondharmonica tevoorschijn toveren en oude wijsjes spelen en het zal er niet op lijken dat zij ze herkent. Hij zal zeggen: „Wat gezellig dat ik weer bij jou ben!” En op dat moment draait ze haar hoofd opzij en zoent ze hem vol op zijn wang. „Kijk nou wat ze doet! Kijk nou!” roept hij uit. „Alleen dít maakt het de moeite al waard!”