De populistische premier Robert Fico, die met enkele tussenpozen sinds 2006 aan de macht is in Slowakije, heeft een moeizame relatie met de pers. In 2018 trad hij af na grote publieke woede over de moord op onderzoeksjournalist Ján Kuciak, die de banden tussen zijn regering en de Italiaanse maffia had blootgelegd. Na de verrassende zege van zijn partij Smer bij de verkiezingen van vorig jaar werd Fico opnieuw premier. Al snel opende hij de aanval op de pers. Zo verbood hij vier media de toegang tot het overheidsgebouw, en bestempelde ze als „vijandige media” en „onwelkome gasten”. Ook wil hij een controversiële wet invoeren die hem verregaande controle geeft over de publieke omroep.
De 71-jarige schutter die Fico vorige maand op klaarlichte dag neerschoot tijdens een bezoek aan een mijnstadje, noemde die wet als een van de redenen voor zijn daad. De premier raakte zwaar gewond, maar overleefde de aanslag. Het werk van Slowaakse journalisten is sindsdien nog moeilijker dan het al was. De hoofdredacteur van het onafhankelijke dagblad Denník N, een van de „vijandige media”, wordt overspoeld door bedreigingen van lezers en beschuldigingen van Fico’s politieke bondgenoten. „Vanaf de eerste dag hebben sommige politici van de regeringscoalitie gezegd dat bepaalde media, waaronder Denník N, verantwoordelijk zijn voor de aanval”, verklaarde hij tegen het door de Amerikaanse regering verzorgde radiostation Voice of America.
Analisten vrezen dat de aanslag leidt tot beknotting van de vrije pers in Slowakije, zoals ook in andere Midden-Europese landen is gebeurd. „Fico kopieert eenvoudigweg het draaiboek van de Hongaarse premier Viktor Orbán en de Poolse oud-premier Jaroslaw Kaczynski”, zegt de Poolse jurist Jakub Jaraczewski, onderzoeker voor Democracy Reporting International, een in Berlijn gevestigde ngo die werkt aan het bevorderen van de democratie en de rechtsstaat wereldwijd. „Ik werk veel met journalisten die zich bezighouden met verwante onderwerpen, vooral in Midden-Europa. Persvrijheid is een belangrijk aspect van een goed functionerende democratie en rechtsstaat.”
Maar de persvrijheid staat juist onder druk, in heel Europa. In haar jaarlijkse Media Freedom Report somt de mensenrechtenorganisatie Civil Liberties Union for Europe (Liberties) de oorzaken op: bedreigingen van de onafhankelijkheid en de financiering van publieke media, een hoge concentratie van media-eigendom, beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en censuur, en wijdverbreide gevallen van bedreiging, intimidatie en geweld tegen journalisten. De problemen zijn het grootst in Midden-Europa, waar de vrije pers om historische redenen al niet sterk ontwikkeld was en in sommige landen nu op zijn laatste benen loopt na jaren van populistische regeringen.
Volgens Jaraczewski is het medialandschap in veel Midden-Europese landen kwetsbaarder voor politieke beïnvloeding. Want na de val van de Berlijnse Muur in 1989 erfden ze de omvangrijke mediaconglomeraten die de staat had opgebouwd in de communistische tijd. „Dit was politiek gezien een aantrekkelijke prijs”, zegt Jaraczewski. „Sinds 1989 gebruikten alle regeringen de staatsmedia voor hun eigen politieke doeleinden, de een subtieler dan de andere. Er was wel sprake van pluralisme, en de oppositie kreeg ook zendtijd. Maar het feit dat zo’n belangrijk onderdeel van het medialandschap in handen is van de overheid lokt alleen maar problemen uit. Dat is de kern van het probleem.”
Spreekbuis van radicaal-rechts
Terwijl radicaal-rechtse partijen in West-Europa aan de poort van de macht rammelen, vormen die in veel Midden-Europese al jaren de regering. Dit heeft geleid tot erosie van de rechtsstaat, inclusief de persvrijheid. Orbán heeft de publieke omroep in Hongarije veranderd in een spreekbuis van zijn radicaal-rechtse partij Fidesz. Veel commerciële media zijn overgenomen door bedrijven uit de kliek rond Orbán. Het gevolg is dat 80 procent van de media onder controle staat van Fidesz. Tijdens de lokale verkiezingen in 2019 werden er audio-opnamen gelekt van redacteuren van de publieke omroep die verslaggevers instrueerden om Fidesz in hun berichtgeving te bevoordelen.
In Polen gebeurde iets soortgelijks in de acht jaar dat Kaczynski aan de macht was. Hij veranderde de publieke omroep in een propagandakanaal van zijn radicaal-rechtse partij PiS. „Eenzijdige berichtgeving is al in strijd met de Poolse grondwet, die bepaalt dat de staatsmedia onafhankelijk moeten zijn en alle partijen zendtijd moeten geven”, zegt Jaraczewski. „Maar nog veel erger was dat de publieke omroep werd gebruikt om politieke tegenstanders aan te vallen en zwart te maken. In aanloop naar de verkiezingen van oktober vorig jaar haalde de publieke omroep alles uit de kast om de regerende partij te steunen. PiS kreeg 80 procent zendtijd, de oppositie 20 procent.”
Het mocht niet baten. De rechts-liberale Burgercoalitie (KO) won de verkiezingen en Donald Tusk werd premier. Maar de regering van Kaczynski had talloze obstakels opgeworpen om te voorkomen dat de nieuwe regering de controle over de publieke media zou overnemen. Zo had ze een nieuwe toezichthouder opgericht uitsluitend voor de staatsmedia, en veel loyale aanhangers benoemd in het bestuur. „Maar de nieuwe regering wist toch de controle terug te krijgen door meedogenloos te zijn en creatieve juridische oplossingen te gebruiken”, zegt Jaraczewski. „Dit konden ze doen omdat ze weten dat hun kiezers het prima vinden dat de publieke omroep niet langer een propagandamachine is.”
Onafhankelijkheid verankerd
Het Poolse voorbeeld laat zien hoe moeilijk het is om de politisering van de publieke media terug te draaien. Staat sommige West-Europese landen hetzelfde te wachten nu radicaal-rechtse partijen op de drempel van de macht staan of al aan de macht zijn? Volgens Jaraczewski is de onafhankelijkheid van de staatsmedia in West-Europese landen beter verankerd, om te voorkomen dat ze speelbal worden van politici. „De mediastructuur in andere landen, waaronder Nederland, blijkt de onafhankelijkheid van staatsmedia beter te beschermen”, zegt hij. „Terwijl de verleiding voor politici in voormalige communistische landen om die mediaconglomeraten voor eigen doeleinden te gebruiken simpelweg te groot is.”
Toch zijn er ook overeenkomsten. Net als hun tegenhangers in Midden-Europa beschuldigen radicaal-rechtse partijen in Duitsland en andere West-Europese landen de publieke media ervan te worden gedomineerd door een linkse, stedelijke elite, die geen oog zou hebben voor gewone burgers die in achterstandswijken en plattelandsgebieden wonen. De radicaal-rechtse partij Alternative für Deutschland (AfD) is al jaren verwikkeld in een woordenstrijd met de publieke omroep, die de partij stelselmatig zou negeren. De partij stapte zelfs naar de rechter om meer zendtijd te eisen. De AfD wil de verplichte financiële bijdrage van elk huishouden beëindigen en van de publieke omroep betaal-tv maken.
Bezuinigen
Ook in andere West-Europese landen staan regeringen onder druk van (radicaal-)rechts om te snijden in de publieke omroep. De Britse Conservatieven hebben de afgelopen jaren fors gekort op de begroting van de BBC, waardoor er minder ruimte is voor reportages en onderzoeksjournalistiek bij het iconische actualiteitenprogramma Newsnight.
Ook het nieuwe Nederlandse kabinet, onder aanvoering van de radicaal-rechtse PVV, gaat 100 miljoen euro bezuinigen op de publieke omroep. De PVV wil de NPO het liefst „opdoeken”, maar moest water bij de wijn doen. Met oud-presentator Reinette Klever als PVV-minister heeft de radicaal-rechtse omroep Ongehoord Nederland wel een direct lijntje naar het kabinet.
„De vraag is hoe regeringen die worden geleid door radicaal-rechtse partij, zoals in Nederland, zich zullen opstellen tegen de media”, zegt Jaraczewski. „Zetten ze hun radicalere ideeën in de ijskast om kiezers in het midden aan te spreken? Dan zullen ze de media niet snel aanvallen omdat dit kan worden gezien als antidemocratisch. Of zullen ze radicaliseren? We zagen recent bij een medewerker van een AfD-Europarlementariër [die verdacht wordt van spionage voor China, red.] hoe open radicaal-rechts staat voor buitenlandse beïnvloeding, vooral door Rusland en China. Ze zijn een aantrekkelijke partner om de EU te ondermijnen. Om dit bloot te leggen is journalistiek onderzoek essentieel.”
Tegen de achtergrond van toenemende aanvallen op de persvrijheid, en de opmars van radicaal-rechtse partijen in Europa, groeide de afgelopen jaren het besef in Brussel dat de EU niet genoeg doet om journalisten te beschermen. Daarom kwam de Europese Commissie met wetgeving zoals de Journalisten Veiligheidsrichtlijn, de anti-SLAPP-richtlijn en de Europese Mediavrijheidswet. Maar het ontbreekt de EU aan middelen om recalcitrante lidstaten die de persvrijheid met voeten treden in het gareel te houden, schreef de ngo Committee to Protect Journalists. „Het onvermogen van de EU om de uitdagingen aan te pakken heeft niet alleen gevolgen voor journalisten in de lidstaten, maar ondermijnt ook het vermogen van de EU om persvrijheid buiten haar grenzen te verdedigen.”
Jaraczewski vindt het Europese medialandschap over het algemeen nog steeds gezond. Maar hij waarschuwt voor het gevaar van toenemende polarisatie, aangewakkerd door sociale mediabedrijven en kunstmatige intelligentie. „Dit wordt onvoldoende geadresseerd, zowel door de lidstaten als de EU. Natuurlijk zijn er initiatieven geweest, maar die waren tot nu toe sterk gericht op private media. Wat natuurlijk belangrijk is. Maar er is te weinig inzicht in de ernst van het probleem in Midden- en Oost-Europa, wat terugkomt op verschillen in het medialandschap. Ik denk dat er in Brussel en de Europese hoofdsteden te weinig besef is hoe gevaarlijk de huidige tijd is voor de media.”