Paul Grijpma (1948-2022) was een lefgozer die voor alles reporter was

Journalistiek is een bestaan, geen baan, was het motto van Paul Grijpma, hoofdredacteur van De Bonjo, de krant voor gedetineerden.

Paul Grijpma belt op de vijfde dag van de treinkaping zijn verslag door vanaf de spoorwegovergang bij café De Punt, waar op afsluitboom een voor de gelegenheid aangebracht toestel staat. Meer dan 50 gijzelaars werden op dat moment door Molukse kapers in een trein vastgehouden.
Paul Grijpma belt op de vijfde dag van de treinkaping zijn verslag door vanaf de spoorwegovergang bij café De Punt, waar op afsluitboom een voor de gelegenheid aangebracht toestel staat. Meer dan 50 gijzelaars werden op dat moment door Molukse kapers in een trein vastgehouden.

Foto ANP

‘We doen net of het de NRC is, geen gelul in de krant en ook geen slechte stukken”, zei Paul Grijpma over De Bonjo, de krant voor gevangenen en het gevangeniswezen waarvan hij de hoofdredacteur was. Bluf en branie hebben altijd een rol gespeeld in de journalistiek, en Grijpma had er geen gebrek aan.

Dus aarzelde hij niet om dit voorjaar de publiciteit te zoeken, toen zijn krant dreigde te verdwijnen omdat de belangenorganisatie voor gedetineerden die deze uitgeeft haar subsidie leek kwijt te raken. In NRC klaagden Grijpma en directeur Jaap Brandligt, twee bevlogen zeventigers, samen hun nood. „De gedetineerden moeten er niet aan denken dat wij verdwijnen.”

Het was nogal een ambitieuze vergelijking voor De Bonjo (oplage 8.000, verschijningen elke twee maanden), waar Grijpma in mei mee op de proppen kwam. Maar als ervaren journalist (ANP, Het Parool, Elsevier, NOS Journaal) kende hij de waarde van een goede quote, zeker als die tegelijk een grap is.

In september overleed Paul Grijpma onverwachts aan een hartinfarct, terwijl hij werkte aan een nieuwe editie van De Bonjo (de subsidie was verlengd). Hij was 74 jaar. „De Bonjo was zijn project”, vertelt zijn collega Brandligt. „Oorspronkelijk was het een nieuwsbrief, die hij heeft omgebouwd tot een krant. Hij wilde iets doen voor gedetineerden. Paul hield van mensen. Hij wist hoe het leven eruit kan zien.”

Zijn eigen leven stond in het teken van de journalistiek, al vanaf zijn eerste stuk dat gepubliceerd werd, op zijn dertiende, in het blaadje van de hockeyclub. Ook toen al nam hij geen blad voor de mond. „Ik protesteer ertegen dat het hockeyveld zo ver weg is, over rotweggetjes vol bulten. Dat moest eens anders worden”, schreef hij.

In 1983, drie jaar na de militaire coup in Suriname, haalde Grijpma als verslaggever van Het Parool de voorpagina met een opzienbarende primeur. De Surinaamse ambassadeur in Nederland, Henk Herrenberg, zou contacten hebben gelegd met Colombiaanse cocaïnehandelaren.

Drie jaar eerder had het Surinaamse leger met een staatsgreep de democratisch gekozen regering afgezet. Maar de junta van legerleider Bouterse zat inmiddels financieel in het nauw, schreef Grijpma, en had belangstelling voor een aanbod van drugshandelaren om vijftig miljoen gulden te betalen als ze via Suriname een nieuwe doorvoerroute naar Europa mochten opzetten. Herrenberg zou in Bogotá contact met de cocaïne handelaren hebben gelegd, aldus het stuk.

De ambassadeur eiste een rectificatie, en spande een kort geding aan om die af te dwingen. Voor Grijpma waren het spannende maanden, vooral toen de rechter de krant verplichtte te rectificeren – wat vervolgens ook gebeurde. Maar des te beter smaakte de overwinning toen het Gerechtshof in hoger beroep bepaalde dat de rectificatie niet nodig was geweest. Ook een poging van Herrenberg om Grijpma strafrechtelijk te laten vervolgen liep op niets uit.

„Paul vond: verslaggever zijn is geen baan maar een bestaan”, zegt Gerrie Eickhof, verslaggever bij het NOS Journaal. Hij leerde Grijpma kennen in 1989, toen die als verslaggever bij het Journaal kwam werken. Hij mocht meteen op reportage naar Berlijn, waar de Muur net was gevallen.

Grijpma was toen 41 en ervaren als schrijvend journalist. In binnen- en buitenland had hij veel reportages gemaakt, nieuws boven water gehaald en verslagen. Maar televisie-ervaring had hij niet. Jongere collega’s als Eickhof die zelf graag verslaggever wilden worden waren niet blij dat iemand ‘van buiten’ de begeerde positie kreeg. „Dat was een teleurstelling. Maar Paul was een aardige kerel en heel enthousiasmerend: als je met hem over een onderwerp sprak was het al snel vanzelfsprekend dat we er ook iets mee gingen doen. Binnen een week werd hij in de armen gesloten.

„Hij was, met een Engels woord, a character, iemand die niet inwisselbaar is, een kleurrijk mens zoals we die niet meer hebben in de journalistiek en bij de NOS al helemaal niet meer. Als persoon Paul Grijpma nam hij de kijker mee in zijn bevindingen. Z’n reportages waren ook altijd verhalen. Dat was heel prettig voor de kijker. Hij was een verteller met lef, een lefgozer, als mens en als reporter.”

Na twaalf jaar vertrok Grijpma bij de NOS. „Het Journaal streefde in toenemende mate een neutrale journalistieke koers na”, zegt Eickhof. „Daardoor werd het wenselijk dat verslaggevers juist wèl min of meer inwisselbaar zouden zijn. Ze moesten hun persoonlijke ingevingen meer en meer opzij zetten. Luisteren naar kantoor, dat paste Paul niet. Dat hij een lefgozer was werd zo langzamerhand meer een nadeel dan een voordeel.”

Maar stilzitten was niets voor de energieke Grijpma. De journalist werd communicatieadviseur, mediatrainer en via zijn partner, de actrice Eva van Heijningen, kwam hij in contact met een theateragent in Berlijn. „Die zag zijn mooie, karakteristieke kop en zei meteen: we kunnen vast wel eens een journalist gebruiken”, vertelt Van Heijningen.

„Binnen drie weken stond hij als Nederlandse rechercheur in een aflevering van populaire krimi SOKO Köln. In het script had hij gelezen dat hij een sjofele regenjas aan moest. Daar voelde hij niets voor. Daarom gaf hij aan de kostuumafdeling te kleine maten door. Toen op de dag van de opnames bleek dat de voor hem bestemde jas niet paste, kon hij de situatie redden met de mooie jas die hij natuurlijk zelf had meegenomen.”

In één van de vele filmpjes die Van Heijningen met hem maakte vraagt ze wat een journalist altijd bij zich moet hebben. „Warme kleding”, antwoordt hij resoluut, „anders kan je je werk niet goed doen.” En, voegt hij er met een semi-ernstige blik aan toe, „een touwtje. Het is altijd zo dat je op een reportage soms een touwtje nodig hebt.”

Als vriend en collega Max Smolka, redacteur van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, in Nederland was, vergezelde Grijpma hem vaak op reportages. „Voor de gezelligheid en om informatie te delen. Ik verbaasde me over de breedheid van zijn kennis. Anders dan ik had hij geen enkele drempel om mensen op straat aan te spreken. En hij suggereerde me altijd veel ideeën voor stukken. Hij zei eens: ‘Zodra ik wakker word, zie ik onderwerpen.’

„Toen ik deze zomer in Amsterdam was belde Paul op: ‘Kom je mee naar Montfoort’? Mijn kleindochter speelt daar een hockeytoernooi. Je moet ook wat anders van Nederland zien dan alleen maar politici en bestuursvoorzitters.”