Pas op, laat Limburg niet het nieuwe Groningen worden

Laagdrempelige hulp Leer van Groningen en pak de schadevergoedingen in de oude mijnstreek anders aan, aldus Casper Gelderblom en Michiel Tjepkema.

De Oranje-Nassaumijn in Heerlen, 1945.
De Oranje-Nassaumijn in Heerlen, 1945.

Foto Nationaal Archief

„Oude mijnstreek wordt het nieuwe Groningen”, stelde Pointer onlangs vast. Deskundigen hebben becijferd dat de komende jaren mogelijk tienduizend huizen schade oplopen door de naijleffecten van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg. Ook het stijgende mijnwater veroorzaakt allerlei risico’s voor zowel mens als milieu in de regio.

Sinds 2015 wikkelt de Stichting Calamiteitenfonds Mijnwaterschade schade af aan huizen die zo ernstig zijn aangetast dat ze nagenoeg onbewoonbaar zijn. Een regeling voor lichtere gevallen van schade werd in 2014 door de regering toegezegd maar is er nog steeds niet. Goed nieuws dus dat staatssecretaris Hans Vijlbrief (Mijnbouw, D66) onlangs aankondigde dat hij nog dit jaar een regeling wil vaststellen.

Makkelijke weg

Minder enthousiast zijn wij over de contouren die Vijlbrief schetst. De staatssecretaris koerst op een centrale rol voor de Commissie Mijnbouwschade, die regionale worteling ontbeert. Bovendien toetst deze Commissie gevallen van mijnbouwschade aan het Burgerlijk Wetboek, om vervolgens slechts een advies over eventuele vergoeding door te geven aan de bewindspersoon. Deze zal dit advies naar alle waarschijnlijkheid overnemen. Een menselijke en makkelijke weg richting schadevergoeding, zoals voor Groningen nog vorige week bepleit door het Instituut Mijnbouwschade Groningen, zou daarmee voor Limburg bepaald niet gegarandeerd zijn.

Vijlbriefs koers is dan ook opmerkelijk te noemen. Een recente evaluatie van de Groningse situatie leert namelijk een belangrijke les: daar werd duidelijk dat het beoordelen van de aansprakelijkheid voor mijnbouwschade aan de hand van het Burgerlijk Wetboek een recept is voor hoge overheadkosten en ellenlange discussies over causaliteit. Geschillen verzanden vaak in een battle of the experts, waarbij kosten snel oplopen zonder dat getroffenen effectief uit de brand worden geholpen. Van elke euro die aan schadevergoeding in Groningen werd uitgegeven, ging 74 cent naar uitvoeringskosten, becijferde de Algemene Rekenkamer.

Vergoeding ‘in natura’

Ten eerste moet de regeling ín de regio gevestigd zijn, daar waar de schade geleden wordt. Burgers moeten hun verhaal kwijt kunnen bij een deskundig en laagdrempelig loket. De financiering van dat loket en de uit te keren schadevergoedingen zullen van het Rijk moeten komen, die deze waar mogelijk op voormalige mijnbouwexploitanten als DSM dient te verhalen. Zij hebben immers de baten van de steenkolenwinning genoten.

Belangrijk is ook dat de mogelijkheden tot schadevergoeding ‘in natura’ worden verkend. In plaats van een concreet bedrag kan een afspraak met een aannemer al heel wat ellende wegnemen. De praktijk in Groningen van zaakbegeleiders, die burgers voorlichten over het verloop van de procedure en hen daarbij ontzorgen, verdient navolging.

Een adequate afhandeling vraagt om een publiek schadefonds dat onafhankelijk van het Rijk fungeert. Dat ruimte heeft om schade waarvan aannemelijk is dat deze door voormalige mijnbouw is veroorzaakt, daadwerkelijk en snel te compenseren. Dat snelle, laagdrempelige en volledige rechtsbescherming biedt van het bestuursrecht. En dat – anders dan in Groningen – kan uitbetalen zonder dat mijnbouwexploitanten over de schouder meekijken. Zo blijven de overheadkosten ook beperkt.

Laten we nu écht van het Groningse debacle leren, en de lessen in Limburg toepassen.