Pas bij het dessert weet de chef van Concours te verrassen

Concours in Utrecht is in veel opzichten een klassiek restaurant: de entourage, de wijnkaart, veel botersauzen en vlindervormige tuilles op de amuses. De kleine ruimte is minimalistisch ingericht in zachte beige-tinten, met grote designlampen boven de ronde tafels, de vierkante tafels langs de wanden bieden een intiemere setting. De wijnkaart zit in een ouderwetse plastic insteekmap, met middenin een kartonnen inlegkaartje met de ‘exclusieve wijnen’. ‘Kelly watch the stars’ van Air zou je ook al bijna een classic kunnen noemen, de muziek staat op een zeer bescheiden volume (waardoor we in de loop van de avond wel wat geroddel opvangen uit de halfopen keuken).

De ontvangst is comme il faut, de jasjes worden netjes aangenomen. Concours biedt een vier-, vijf-, of zesgangenmenu met seizoens- en streekproducten (van ordentelijke leveranciers, te vinden op de website). Voordat we daaraan beginnen, worden we op een prettige, niet-opdringerige manier verleid tot een aperitief, drie bereidingen van oester en een flesje tafelwater van 6,50 euro (upselling in vaktermen).

De koude bereiding van schelvis heeft een heel mooie structuur, gepekeld, flaky, maar toch nog glazig. Het wordt geserveerd met bloemkoolmousse, noilly-prat-beurre-blanc, een doorzichtig schijfje sakégelei, gemberdotjes. Gelletje. Check. Dotje. Check. Nondescript krokantje. Check. De beignet van pastinaakbeslag (maatje flinke hockeypuck) is dan weer wat spannender, met schuim van Hokkaido-pompoen, een romige yoghurtcrème een pittige habaneromayo en een volvette saus van gepofte knoflook. Dit gerecht heeft tenminste een beetje ballen, maar het mag allemaal niet té spannend, getuige de zoete riesling erbij, die van het gerecht nog zoeter wordt.

De coquilles – twee mooie, goed aangebakken exemplaren – spelen waldorf-salade op een knolselderij-crème, appelbolletjes, walnoot, een kruidenolie en een doorzichtig schijfje (alweer) bleekselderijgelei. De appel en coquille doen het goed met een hintje van eucalyptus in de amandelige pecorino uit de Abruzzen, die door het kundig gekozen brede bourgogne-glas wat extra nadruk op de boterigheid krijgt (alleen de walnoot zit een beetje dwars).

Zo kabbelen we rustig verder. Alles is zeer degelijk, de smaken kloppen in opzet, de cuissons zijn in orde, de borden keurig opgemaakt. Maar niets is tot nu toe écht enerverend.

Er komen ook wel wat gekkigheden langs. Een van die oesters bijvoorbeeld wordt geserveerd in ponzu – lekker – met radijs en roodloof. Wat moet ik met twee enorme lappen rauwe groenten, naast een oestertje dat in één hap weg is? En het is ook een beetje flauwekul om met hippe Japanse termen te schermen, waar ze niet passen. Tataki is een traditionele bereiding van vlees of vis, dat heel kort rondom wordt aangeschroeid en daarna eventueel kort gemarineerd in azijn. Het wordt vervolgens geserveerd in dunne plakken, die van binnen grotendeels rauw zijn. Het stuk sous vide gegaard vlees dat hier als ‘tataki van hert’ wordt gepresenteerd heeft daar weinig mee te maken. Hier lijkt eerder sprake te zijn van een techniek die in de bbq-wereld ‘reverse sear’ genoemd wordt, waarbij het vlees eerst op een lage temperatuur mooi egaal wordt gegaard (in dit geval dus in een waterbad) en daarna rondom wordt aangebakken voor een bruin korstje. Het zijn evenwel geen halszaken.

Wel jammer is dat de vegetarische opties tot tweemaal toe wat te wensen overlaten: een knolselderravioli die zwemt in een bremzoute morillesaus en een rouleau van witlof (heeft niets met sushi te maken natuurlijk, maar dat die wordt gepresenteerd als maki, daar heb ik dan weer minder moeite mee, want maki betekent letterlijk ‘rolletje’ in het Japans) op pompoencrème en karnemelkschuim dat aan alle kanten volledig wordt overheerst door karwijzaad.

De wijnen sluiten wel telkens bijzonder mooi aan bij de gerechten. Een rosbief-sappige zweigelt bij de vadouvan en karwij in de witlof. De sappige twijgjes van de morellino di Scansano bij de schorseneren en de Japanse bbq-saus bij het hert. En de stevige tannines en speelse, zuivelige bosvruchtenyoghurt-fruitigheid in de malbec bij de megadroppige, leer-achtig ingedroogde, maar toch sappige rode biet, de kruidige steranijs in de jus en zoete kweepeer onder een fijn stukje fazant.

Maar dan zijn we er nog niet. Het mooiste moet nog komen. In het dessert laat de chef zich opeens van een andere, uitdagende kant zien. Eén bord. Vier dingen. Van links naar rechts: een zachte crème van peterseliewortel en kokos (opgespoten in de vorm van een sprits) met een grijze kikkerdril van geweld basilicumzaad; koffie-ijs met gekaramelliseerde witte chocolade; een zeer geparfumeerde crème anglaise; en een koffie-sponge.

Groente in een toetje kan spannend en verfrissend zijn, vaak gaat het dan om frisse vegetale smaken, naast iets kouds en zuurs, bijvoorbeeld dungesneden rauwe venkel naast een citrussorbet. Maar in dit geval is het juist de aardse-vegetale smaak van de peterseliewortel die wordt geïncorporeerd in een lobbige romigheid en zwoele kokos. Gecombineerd met een droppige anijs-toets van het basilicumzaad en bittere ondertoon van de koffie, gecompenseerd door de gebrande witte chocolade en de stuivende, bijna tonka-achtige bouquet (of zou het lievevrouwebedstro zijn?) in de crème anglaise. Dit is een soort Twin Peaks-dessert. Vervreemdend, mysterieus, aangrijpend, meeslepend. En zo lopen we toch verrast de deur uit.