NRC is woensdag getroffen door een DDoS-aanval. Als gevolg daarvan zijn de website en de app van de krant al de hele dag slecht bereikbaar. Vanwege de storing zijn tot nu toe ook geen nieuwsbrieven per mail verstuurd. Waar de aanval vandaan komt, is niet duidelijk.
„Het gaat om een grote DDoS-aanval”, zegt hoofdredacteur Patricia Veldhuis. NRC doet er alles aan om de problemen zo snel mogelijk te verhelpen, zodat de website en app weer goed te bereiken zijn. „We hebben het verkeer van buiten Nederland en België geblokkeerd om de site toegankelijk te houden”, zegt Veldhuis.
Bij een DDoS-aanval, dat staat voor distributed denial of service-aanval, worden enorme hoeveelheden data naar een server gestuurd om deze te overbelasten en daarmee onbereikbaar te maken. DDoS-aanvallen komen regelmatig voor, ook in Nederland. Afgelopen maandag nog bijvoorbeeld, toen legden pro-Russische hackers de websites van verschillende gemeenten en provincies plat met een DDoS-aanval.
<dmt-util-bar article="4891646" data-paywall-belowarticle headline="Website en app van NRC woensdag getroffen door DDoS-aanval” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/04/30/website-en-app-van-nrc-woensdag-getroffen-door-ddos-aanval-a4891646″>
De Zweedse politie heeft dinsdagavond een 16-jarige opgepakt in de klopjacht naar de dader van een dodelijke schietpartij in de Zweedse stad Uppsala. De gearresteerde tiener wordt ervan verdacht dinsdag drie mensen te hebben doodgeschoten. Dat melden de Zweedse autoriteiten woensdag volgens internationale persbureaus. Over een motief is nog niets bekend. „Er is een intensief onderzoek aan de gang”, schrijft de politie in een verklaring. Meerdere personen worden nog verhoord.
De schietpartij vond dinsdagmiddag plaats in Uppsala, een studentenstad zo’n zestig kilometer ten noorden van Stockholm. Rond 17.00 uur kreeg de politie meldingen over harde knallen in een kapsalon in het centrum van de stad. Daar werden vervolgens drie lichamen aangetroffen. De slachtoffers zijn mannen tussen de 15 en 20 jaar oud.
Het incident gebeurde net voor aanvang van Walpurgisnacht, een lentefeest waarbij veel mensen bijeenkomen rond vreugdevuren. Het is een van de drukste feestdagen van het jaar. Volgens de politie was de schietpartij vermoedelijk „een op zichzelf staande gebeurtenis” die geen verband hield met de festiviteiten.
In de Zweedse media worden wel verbanden gelegd met mogelijk bendegeweld in het land. Ten minste een van de slachtoffers zou namelijk banden hebben met een gewelddadige groep. Het Scandinavische land kampt al jarenlang met bendegeweld. De politie noemde het tijdens een persconferentie nog te vroeg om deze banden te bevestigen, maar zegt dat deze theorie „bijzonder intensief” wordt onderzocht.
Lees ook
Zweden roept hulp krijgsmacht in om bendegeweld hoofd te bieden
Ze behoren tot de meest overtuigende planteneters onder de insecten: vlinders en nachtvlinders. Nog geen 0,13 procent van de rupsen (van bijna 200.000 verschillende soorten) eet vlees. Maar de Nederlandse bioloog Camiel Doorenweerd, werkzaam aan de universiteit van Hawaï op Honolulu, beschreef afgelopen week in Science wel een heel bijzondere carnivore rupsensoort. De door hen ontdekte ‘bottenverzamelaar’, uit de Hawaiaanse familie van Hyposmocoma-motten, leeft in spinnenwebben, eet daar de prooien op en hult zich vervolgens in de afgeknaagde overblijfselen van zijn slachtoffers – vermoedelijk om te voorkomen dat hij vervolgens zélf wordt opgepeuzeld door zijn gastheer.
Hyposmocoma-soorten behoren tot de prachtmotten en de rupsen staan bekend om hun ingenieuze camouflage: ze dragen stuk voor stuk een zelfgemaakt pantser, een soort rupsenhuisje. De basis bestaat uit zijde met spuug, daarbovenop bijvoorbeeld takjes of mos: in het Science-artikel zijn diverse vermommingen te zien, waaronder ‘de burrito’ en ‘de snoepwikkel’.
De bottenverzamelaar is daar een wat lugubere maar vindingrijke variant op. De rups voegt namelijk niet zomaar élk onderdeel aan zijn pantser toe. Hij kiest uitsluitend voor overblijfselen van zijn prooi en knipt die na nauwkeurige inspectie eventueel nog bij, zodat ze precies passen.
Of de hoofdpersonen van de nieuwe Marvelfilm Thunderbolts* superhelden of superschurken zijn, of iets ertussenin, is nog maar helemaal de vraag. Dat is niet alleen een knipoog naar de fans van het in 1997 in een stripverhaal over de Hulk gelanceerde team van antihelden. Die voorkennis heeft niet iedereen. Het maakt Thunderbolts* ook tot een lange teaser voor tweede deel Doomsday dat op de rol staat voor volgend jaar (de betekenis van de asterisk in de titel volgt tijdens de aftiteling). Naar te hopen worden daarin dan de nodige losse eindjes aan elkaar geknoopt uit deze nieuwe verwikkelingen in het nog immer uitdijende Marvel-filmuniversum.
Centraal staat dit keer de ontmanteling van een illegaal CIA-laboratorium waar nog volop aan transhumane superwezens wordt gesleuteld. De natte droom van de techbro’s in de VS anno nu. Maar het gaat bij de Marvelfiguren allang niet meer om maatschappijkritiek, zoiets ‘eenvoudigs’ als goed en kwaad, of moreel inspirerend gedrag. Grote commerciële entertainmentfilms als deze zijn weliswaar ingetuned op een restantje mythologie en tijdgeest, maar dan zo dat iedereen er iets uit kan halen.
Belangrijker nog is dat sinds Christopher Nolan en Todd Phillips uit het concurrerende DC Comics-imperium met Batman en Joker aan de haal gingen, een beetje superheld per definitie een getroebleerde figuur is. Hij sleept z’n eigen identiteitscrisis als een zwart gat achter zich aan. Meer verwoestend dan verlossend. Maar nog steeds met dat messiaanse aura. Ook de nieuwe superheldschurk The Sentry in Thunderbolts* heeft zo’n vleesgeworden schaduw die zijn donkere kant blootlegt.
Florence Pugh als Yelena Belova in de Marvelfilm ‘Thunderbolts*’.
Beeld Marvel Studios
Hoopvol
Na het eindspel van de Avengers in hun imploderende multiversum in 2019 was er behoefte aan nieuw bloed. En je zou hoopvol kunnen zeggen dat Thunderbolts* niet alleen een van de betere Marvelfilms van de afgelopen tijd is, maar ook genoeg nieuwe figuren introduceert (en een paar onbekendere outcasts en bijfiguren naar het hoofdtoneel promoveert) om weer even mee voort te kunnen.
Het nieuwe wrekersteam wordt aangevoerd door twee Russen: Yelena en haar vader Alexei, die een Sovjet-tegenhanger is van de terugkerende uitgebluste supersoldaat Captain America. Tekenend voor de ironische toon van de film is een gesprekje tussen Alexei en Bucky – Winter Soldier – Barnes over met welk superserum zij ooit behandeld zijn. Ook deze alliantie tussen de klassieke Koude Oorlog-vijanden sluipt als teken des tijds de film binnen, zonder daar vooralsnog consequenties aan te verbinden.
Voor wie het nu duizelt: duizelen hoort erbij in de hedendaagse superheldenfilm. De strips ontstonden ooit om via populaire cultuur commentaar te leveren op de wapenwedloop en doorgeschoten technologisering en vervreemding van de Koude Oorlog. Maar die subversieve functie hebben de verhalen allang niet meer. Daarvoor zijn de financiële belangen inmiddels te groot. Thunderbolts* had een budget van minstens 200 miljoen dollar, waar de kosten voor promotie en marketing nog bij komen.
Scène uit de Marvelfilm ‘Thunderbolts*’.
Beeld Marvel Studios
Spekkoper
De stand van zaken in de superheldenfilm bepaalt zo al twintig jaar de dagkoersen in Hollywood: Disney is spekkoper met Marvel, na wat mindere jaren na de pandemie beleefde de studio vorig jaar dankzij de meesmuilende mopperspot van Deadpool & Wolverine weer een gouden jaar. Hun marktaandeel steeg in 2024 naar 25 procent.
Disney heeft Thunderbolts* via filmfluencers de markt in gefluisterd als „een mix van Marvel en de hippe productiemaatschappij A24”, onder meer omdat regisseur Jake Schreier voor het toonaangevende A24 eerder afleveringen regisseerde van Netflix-serie Beef. De grootste cross-over is waarschijnlijk actrice Florence Pugh (uit Midsommar, een van de films die A24 op de kaart zette) in de hoofdrol. Zij is het echte ‘marvel’ – wonder – van deze film. Dat haar personage Yelena levensmoe is of op z’n minst een stevige burn-out heeft en geplaagd wordt door trauma en schuldgevoel, zoals al meteen in de eerste scène wordt gesuggereerd, geloof je zo. Maar van films die alleen maar opgebrande en verwarde superhelden neerzetten, kun je steeds minder coherente en empathische verhalen verwachten. Hoe meer chaos en ambiguïteit hoe beter lijkt het devies, maar het verhaal wordt er alleen maar verwaterder door. Die mix van nihilisme en cynisme maakt wel dat je er van alles in kunt lezen, maar het uiteindelijk ook precies niets zegt. Dat is pas echt een teken van deze tijd.
Meer dan 20.500 huishoudens in Enschede zijn woensdagochtend getroffen door een stroomstoring. Netbeheerder Enexis verklaarde later op de dag dat de storing verholpen is. Woensdag rond 11.00 uur meldde de netbeheerder de stroomstoring in de stad. Volgens lokale omroep RTV Oost waren op meerdere plekken winkels gesloten en zijn er meldingen gedaan van vastzittende liften.
De oorzaak van het probleem lag bij één verdeelstation in Enschede-Noord, waar kortsluiting plaatsvond tijdens werkzaamheden. Volgens RTV Oost vond er vanochtend een explosie plaats, waarbij een gewonde zou zijn gevallen. De gewonde, vermoedelijk een monteur, zou naar het ziekenhuis zijn gebracht. De gemeente bevestigde de melding van een „incident” in een verdeelstation.
De storing was vooral merkbaar aan de noordoostelijke kant van de stad, en in de naburige plaatsen Glanerbrug en Lonneker. Het ziekenhuis in de binnenstad van Enschede, Medisch Spectrum Twente (MST), had geen last van de stroomstoring, aldus een woordvoerder tegen RTV Oost.
Brandweerlieden zouden mensen uit de liften bevrijden, meldt de NOS. En op sommige plekken waren mensen zelf het verkeer gaan regelen, blijkt uit beelden die online gedeeld worden.
Lees ook
‘Deze storing laat zien hoe erg we afhankelijk zijn van internet. We gedragen ons al als kippen zonder kop’
De verbreding van drie snelwegen rondom Utrecht, waaronder de A27 langs landgoed Amelisweerd, kan voorlopig niet doorgaan. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) moet eerst beter onderbouwen dat de stikstoftoename door het wegproject voldoende gecompenseerd wordt. De Raad van State geeft minister Barry Madlener (Infrastructuur, PVV) daar een halfjaar de tijd voor.
Omwonenden en milieu- en natuurorganisaties waren naar de Raad van State gestapt om het tracébesluit voor de verbreding van de A12, de A27 en de A28 aan te vechten. Zij hadden onder meer kritiek op het stikstofrekenwerk van het ministerie. I&W wil de extra uitstoot compenseren door een aantal agrarische bedrijven in de omgeving van beschermd natuurgebied te laten stoppen. Volgens de belangengroepen zou dat sowieso al nodig zijn om de kwetsbare natuur te beschermen.
De hoogste bestuursrechter ging deels mee in die redenatie. Volgens de Raad heeft het ministerie „onvoldoende” gemotiveerd dat het beëindigen van de agrarische bedrijven niet al nodig is voor het behoud van beschermd natuurgebied en om te voorkomen dat deze verslechteren.
Daarnaast kan kenmerkende natuur op de Veluwe, zoals stuifzandheiden en oude eikenbossen, ook na de beoogde stikstofcompensatie nog worden aangetast. Volgens de rechter is het maar de vraag of deze natuur op de door de minister beoogde compensatielocaties wel kan ontwikkelen.
Lees ook
Luister: Winnen de bomen of het asfalt in Amelisweerd?
Amelisweerd
De verbreding van de snelwegen bij Utrecht is al jaren onderwerp van discussie. Volgens het kabinet zijn de extra rijstroken nodig om het aantal files te verminderen. Met name de verbreding van de tunnelbak van de A27 langs Amelisweerd, aan de zuidkant van de stad Utrecht, doet de gemoederen hoog oplopen. Hiervoor zouden honderden bomen op het historische landgoed gekapt moeten worden. In 2019 vochten belangengroepen de verbreding al eens aan bij de Raad van State – met succes. Ook toen was de stikstofberekening van het ministerie niet toereikend.
Jos Kloppenborg van Kerngroep Ring Utrecht is een van de eisers in de recente zaak. Hij is „positief” over de uitspraak. „Het wordt een hele opgave voor de minister om aan te tonen dat de natuur er niet verder op achteruitgaat.” Volgens Kloppenborg kan de minister ook een oplossing vinden voor stikstofproblematiek „door het autoverkeer terug te dringen”.
Het ministerie laat via een woordvoerder weten de uitspraak te bestuderen. “We hebben huiswerk meegekregen en daar een halfjaar de tijd voor”, aldus een woordvoerder. „Onze juristen zijn er vanochtend al mee aan de slag gegaan.” Wanneer de verdere onderbouwing van het ministerie af zal zijn, is nog niet bekend.
Lees ook
Minister zet streep door alternatief Utrechts plan voor verbreding A27 Amelisweerd
Alternatief plan
Ook de provincie en gemeente Utrecht zien niets in de verbreding van de tunnelbak. Zij ontwikkelden de afgelopen jaren een alternatief plan, waarbij het landgoed behouden blijft. Het Alternatief Ring Utrecht (ARU) zet in op het terugdringen van autoverkeer door het stimuleren van de fiets en het openbaar vervoer. Ook zien de opstellers kansen voor extra rijbanen in de bestaande betonbak. Door het terugbrengen van de maximale rijsnelheid van 100 naar 80 kilometer per uur is dat volgens hen voldoende veilig.
Bij de Raad van State waren de provincie en gemeente geen eisende partij. De belangengroepen brachten het Utrechtse alternatief wel bij de rechter aan als argument om de verbreding van tafel te krijgen, maar deze heeft het plan niet inhoudelijk beoordeeld. Reden is dat het alternatieve plan pas ná het tracébesluit van 2022 is gepresenteerd.
Madlener liet in oktober vorig jaar weten niets te zien in het alternatieve plan. Op basis van een analyse van Rijkswaterstaat concludeerde hij dat het ARU onder meer lager scoort dan het huidige tracébesluit op de onderdelen reistijd, doorstroming en verkeersveiligheid. De provincie en gemeente zijn het niet eens met die conclusies en houden vast aan het plan.
Ook als het ministerie binnen een halfjaar met de vereiste onderbouwing komt, is de verbreding van de snelwegen nog niet zeker. De verwachting is dat de kosten inmiddels zo hoog zullen oplopen, dat de Tweede Kamer hier nog over in debat zal gaan. De regio Utrecht hoopt dat de partijen dan alsnog teruggrijpen naar hun alternatief, dat ook minder zou kosten.
Lees ook
Protest tegen verbreding A27 bij Amelisweerd: ‘We hebben behoefte aan bos en zuurstof, niet aan asfalt’
Stel je voor, je bent een jonge Baraus stormvogel. Je hebt de eerste maanden van je leven doorgebracht in een nest in de majestueuze vulkanische bergen van Réunion, een Frans eiland in de Indische Oceaan. Het is lente en je voelt instinctief dat het tijd is uit te vliegen. Als je op een avond je vleugels uitslaat, laat je je leiden door de maan en de sterren: die zullen je, net als vele generaties voor je, vanuit de bergen naar de oceaan leiden.
Maar dan: een felle stadionlamp, een met led-lampen verlichte supermarkt, een met lantaarnpalen aangeklede autoweg. Je raakt in de war, ziet het verschil niet tussen lamp en maan, je stort neer. Als je geluk hebt brengt iemand je naar de lokale vogelbescherming (SEOR). Als je pech hebt, ga je dood door de val, word je platgereden of opgepeuzeld door een kat.
Tijdens de Nuits sans Lumières worden gemeenten, bedrijven en burgers gevraagd in de weken dat de jonge stormvogels uitvliegen, hun lampen te doven na zonsondergang.
Foto Romain Philippon
Met uitsterven bedreigd
Ieder jaar stortten in april en mei honderden jonge Baraus stormvogels neer op Réunion, een tropisch eiland ter grootte van Drenthe naast Madagascar en de enige plek waar deze sierlijke, meeuw-achtige zeevogels voorkomen. Er is een direct verband met de urbanisatie van het eiland sinds de jaren vijftig, zegt leidinggevende Julie Tourmetz op de veranda van het vogelcentrum in het kustplaatsje Saint-André. „De jongen gebruiken de maan en de sterren om zich te oriënteren. Maar mensen hebben tussen de nestjes en de kustlijn lichtbarrières gecreëerd – dorpen en steden – waardoor ze gedesoriënteerd raken.”
In de jaren negentig begon het vogelcentrum met reddingsacties. „Doordat er zoveel obstakels zijn door de urbanisatie en omdat deze vogels vanwege hun bouw hoogte nodig hebben om uit te vliegen, kunnen ze niet op eigen kracht opnieuw uitvliegen”, zegt Tourmetz. De acties bleken niet genoeg: sinds 2000 wordt de Baraus stormvogel door het massale neerstorten van de jongen en andere bedreigingen (zoals de kat) met uitsterven bedreigd. Precieze cijfers over de omvang van de populatie zijn er niet, maar duidelijk is dat die fors is verkleind. „Vroeger zaten de stormvogels overal op het eiland, nu zijn ze geconcentreerd op een aantal steile kliffen en rotswanden.”
Een medewerker van de lokale vogelbescherming laat een stormvogel los die gered is door een inwoner.
Foto’s Romain Philippon
Daarom begon de SEOR in 2009 met de Nuits sans Lumières: de nachten zonder licht. Het centrum vraagt gemeenten, bedrijven en burgers in de weken dat de jonge stormvogels uitvliegen, hun lampen te doven na zonsondergang – dit jaar van 11 april tot en met 7 mei. Je merkt het meteen op die eerste nacht: sommige plaatsen zijn vanaf 18.30 uur bijna volledig in donker gehuld, de met oerwoud bedekte bergen tonen beduidend minder witte stipjes, op veel autowegen moet je het doen met enkel je koplampen.
Er is begrip voor de actie, blijkt in het overdag kleurrijke, maar ’s avonds pikdonkere Entre-Deux. Foto Romain Philippon
Lees ook
Een van de grootste bedreigingen voor al het leven: kunstlicht
Bewustwording
Er is begrip voor de actie, blijkt in het overdag kleurrijke, maar ’s avonds pikdonkere bergplaatsje Entre-Deux. Gemeentemedewerker Gérard Bayard (63) vertelt trots dat „ik de lampen hier heb uitgedaan”. Als kind hield hij wel eens een lamp op bij de rivier waarboven de vogels naar beneden vlogen. „Meteen kwamen er dan één of twee op je af en kon je ze pakken.” In die tijd was Réunion erg arm en aten bewoners de vogels („ze smaken naar vis”) – iets wat Bayard zich nu niet meer kan voorstellen.
Paul Alanoix (56), die toekijkt hoe zijn zoon voetbalt tot het laatste licht is verdwenen, vond vorig jaar een neergestort stormvogeljong op zijn veranda. „We hebben de brandweer gebeld en die brachten hem naar de SEOR”, zegt hij, keurig volgens protocol. De kans is groot dat het jong overleefde: vorig jaar werden 1.351 neergestorte vogels naar het centrum gebracht waarvan 1.195 overleefden. Het was een piekaantal, onder meer vanwege dikke bewolking en omdat een cruciaal gelegen berggemeente weigerde nieuw aangelegde lampen te doven.
De anekdotes tonen de bewustwording van het belang van de bescherming van de vogels. Alle Réunionnais kennen inmiddels de Nuits sans Lumières: Tourmetz rijgt interviews aaneen, bij restaurants liggen flyers, vrijwilligers gaan bedrijven, gemeenten en scholen af. Daarbij wordt benadrukt dat lichtvervuiling niet alleen negatieve invloed heeft op de Baraus stormvogels: ook andere dieren, van schildpadden tot vleermuizen en mieren, raken gedesoriënteerd door een overvloed aan kunstmatig licht. Bij mensen kan het leiden tot slaapstoornissen en depressie – terwijl volgens onderzoek uit 2016 meer dan 80 procent van de wereldbevolking in sterk verlichte gebieden leeft.
Beeld Romain Philippon
Lees ook
Lees ook: Autoweg zonder verlichting kan best, vindt Franse stad Montpellier
Niet opgelost
Maar het probleem is niet opgelost, zo blijkt uit de eerste resultaten van dit jaar: zo’n vijfhonderd neergestorte vogeljongen zijn in de eerste tweeënhalve week naar de SEOR gebracht, op een slechte dag kwamen er zelfs zeventig binnen. „Meer mensen doven hun lichten, maar onder de streep neemt de lichtvervuiling alleen maar toe omdat de verstedelijking blijft toenemen”, verklaart Tourmetz. Ze maakt zich ook zorgen over de opkomst van de led-lamp sinds een jaar of vijf. Minder schadelijke, maar vaak duurdere, opties zijn oranje lampen, of lampen met bewegingssensoren.
Céline Stuby laat met een hoofdlamp op haar hond uit in Entre-Deux. Het bergplaatsje Entre-Deux op vrijdag 11 april, de eerste ‘nacht zonder licht’ van dit jaar.
Foto’s Romain Philippon
Ook botsen de Nuits sans Lumières op weerstand in de 24-uursmaatschappij die ook op Réunion bestaat. Voetbalclubs balen dat ze niet kunnen trainen in de avond. Winkeliers klagen over minder mensen op straat. De Zwitserse Céline Stuby (28), die in Entre-Deux met een hoofdlamp haar hond uitlaat, zegt dat ze zich „onveiliger voelt”. Anaïs Boyer (23) die bij de lokale crêperie werkt, vindt het donker „heel eng” – ze is bang om te vallen of overvallen te worden. En ze voelt de noodzaak niet: „Ik heb gehoord dat die pétrels helemaal niet bestaan! Ik heb er zelf nog nooit een gezien.”
Lichtvervuiling heeft niet alleen negatieve invloed op de Baraus stormvogels, maar ook andere dieren.
Foto Romain Philippon
Zorgen over veiligheid hoort Tourmetz vaker. Ze onderstreept dat er geen verband is aangetoond tussen duisternis en onveiligheid – als het gaat om criminaliteit noch om verkeersveiligheid: mensen gaan zelfs langzamer rijden. Maar ze erkent dat er „ieder jaar wel iemand onderuit gaat tijdens de Nuits sans Lumières”. Ze wil er niet te veel op focussen. „We moeten in plaats daarvan ons het donker weer toe-eigenen, en opnieuw leren genieten van de nachtelijke sterrenhemel.”
Als een wetenschappelijk onderzoek door nieuw onderzoek wordt weerlegd, wordt het artikel nooit ingetrokken. Want zo werkt wetenschap, kennis groeit door proberen, mislukken en verbeteren. Het is dus een bijzonder bitter gelag als een wetenschappelijk tijdschrift wél een artikel intrekt. Het is een ultieme vertrapping, het is het verbolgen stempel dat er hier ernstige fouten zijn gemaakt en dat dit onderzoek daarom geen onderdeel meer kan uitmaken van het wetenschappelijk discours. Soms erkennen ook betrokken onderzoekers zelf de fouten, maar soms is er fraude in het spel.
Bij de recente intrekking van een onderzoek uit 2021 over een nederzetting in Israël die 3.600 jaar geleden door de explosie van een meteoriet vernietigd zou zijn, is bijzonder veel bitterheid te proeven. Want géén van de auteurs steunt de intrekking, een groot aantal reageerde zelfs niet eens op contactpogingen van het betrokken tijdschrift, Scientific Reports, een bijblad van Nature. En tot overmaat van ramp is de eerste auteur van het artikel inmiddels overleden.
De redactie van Scientific Reports besloot tot intrekking na twee kritieken op het onderzoek die ook in het blad zijn gepubliceerd. Eén in 2022 en een eind april dit jaar. De eerste kritiek wees op fouten in de methodologie, analyses én interpretaties van het geochemische onderzoek van de verglaasde resten in de opgraving, die zouden wijzen op enorme hitte. En de tweede trok de astronomische conclusies in twijfel: een exploderende meteoriet kan nooit genoeg hitte genereren voor dit veronderstelde effect op het Israëlische Bronstijd-stadje Tel al Hammam. Desinformatie uit een reeks non-peer-reviewed en zelfs onwetenschappelijke bronnen, schampert deze recente kritiek. En toen was dus de maat vol bij Scientific Reports. Redeneerfouten, verkeerde bronnen én desinformatie, dat is geen wetenschap.
Er stond ook veel op het spel bij dit archeologische onderzoek naar het mogelijke effect van een meteoriet in de Bronstijd. In het nu ingetrokken artikel (dat gewoon te lezen is op de site van Scientific Reports – ingetrokken is niet gecanceld) wordt die hoge prijs slechts terloops genoemd: de fysieke waarheid van een legendarisch bijbelverhaal. „Er is een lopende discussie over de vraag of Tall el-Hammam de bijbelse stad Sodom zou kunnen zijn, maar deze kwestie ligt buiten het huidige onderzoek” melden de onderzoekers er langs hun neus weg.
Sodom! Vaak in één adem genoemd met zusterstad Gomorra die volgens het bijbelboek Genesis (19:24) samen door God met zwavel en vuur zouden zijn vernietigd om de zondigheid van de stedelingen. In Genesis 18:16-32 wordt de aanstaande vernietiging al besproken tijdens een sprookjesachtige wandeling van God met Abraham, bij wie hij op bezoek was geweest. Abraham wil de stad te redden en na veel discussie belooft God de stad te redden als er tien onschuldigen zullen blijken te wonen. Die belofte komt niet terug in het verhaal.
NRC publiceerde in 2021 ook over het Tell El Hammam-onderzoek, maar wij hoeven hier niets te rectificeren. In deze rubriek Ophef werd toen al de wankelheid van de meteorietklapconclusies betoogd.
De hamburgerruzie begon als een pitaconflict. Of als een wrap-boterham-pitaconflict, als je heel volledig wilt zijn, maar die pita’s leken Djinty (van het Slangenbondje) toch wel het meest dwars te zitten. „Omdat we zo welvarend zijn gaan leven de laatste tijd – nou ja, niet ik, want ík vreet nooit drie pita’s – vreet ze gewoon drie pita’s in de middag. En dan nog drie wraps.”
„Ze”, dat was medeslang Romy, die er tevens een gewoonte van had gemaakt om extra boterhammen te eten bij de avondmaaltijd. „Daarna pakt ze ook nog zo’n vanillevlatoetje”, viel Julia bondgenoot Djinty bij. Julia zat in het Haaienbondje en had er geen last van als Romy de voorraadkast van de Slangen leegat, maar ze was niet te beroerd om plaatsvervangend boos te worden. Een andere Haai had trouwens ook nog gezien hoe Romy tijdens het Koningsdagspel een wrap met chocopasta naar binnen had gewerkt. Schandalig. Djinty leek inmiddels in staat de hongerige mond van haar teamgenoot dicht te tapen.
De confrontatie naderde in reality-spelshow De Bondgenoten (SBS6); dat voelde je dinsdag aan alles. De teams (of ‘bondjes’) moeten spellen winnen om punten te scoren, en die punten zijn weer nodig om boodschappen te bestellen. Je kunt je voedselvoorraad dus snel zien slinken als je bondje slecht presteert, of als een van je teamgenoten wel heel erg van pita’s houdt. Maar toen Djinty bij het avondeten aan Romy had laten weten dat de pita-intake flink omlaag moest, moest de echte ruzie nog beginnen. Want wat ontdekte Romy toen ze de volgende ochtend hongerig en humeurig wakker werd? Bondgenoot Jelle had afgelopen nacht hamburgers uit de Slangenkoelkast staan bakken – voor zichzelf, maar ook voor Peter. Peter! Van het Gierenbondje! En dan mocht zíj haar éígen pita’s niet eten?
Na De Bondgenoten begon op SBS6 een programma over ouders die met heel veel kinderen naar andere landen verhuizen (Jelies & Gnodde: grote gezinnen emigreren). Op NET5 gingen intussen weer wat singles 24 uur lang op blind date in een villa vol camera’s (Lang Leve de Liefde), terwijl op RTL4 mensen werden gevolgd die net waren getrouwd zonder elkaar van tevoren te kennen (Married at First Sight) en op RTL5 de dagelijkse bezigheden te zien waren van een familiebedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in tafelzuur (De Augurkenkoning).
Doos van Pandora
Als je alle realityprogramma’s uit het huidige aanbod zou halen, zou je haast geen tv-gids overhouden. Het is moeilijk voor te stellen dat er tijden waren waarin dit genre nog vernieuwend was. Maar die tijd wás er natuurlijk wel, toen John de Mol in 1999 de doos van Pandora openmaakte en er Big brother uit tevoorschijn toverde.
Dinsdagavond blikten realitysterren en programmamakers in Back to Reality (PowNed) terug op de shows die sindsdien het genre hebben gevormd. Ook komt soms om onduidelijke redenen cabaretier Nabil Aoulad Ayad in beeld om bijvoorbeeld te zeggen dat hij De Gouden Kooi heel grappig vond – de Big Brother-achtige show waarin deelnemers elkaar moesten wegpesten uit een villa.
Het idee voor De Gouden Kooi kwam ook uit de koker van De Mol en ontstond al eind jaren negentig, maar omdat het mogelijk te schadelijk zou zijn voor deelnemers werd het concept toen ‘afgezwakt’ tot Big Brother. Tot in 2006 de ethische bezwaren blijkbaar niet meer zo zwaar wogen en De Mol toch aan de slag ging met De Gouden Kooi, waarvan maar één berucht seizoen zou worden uitgezonden, vol treiterijen en viezigheden. De onbetwiste winnaar bleek uiteindelijk Terror Jaap, wiens handelsmerk het was om rond te rollen in zijn eigen spuug.
Zo goor en gemeen als in De Gouden Kooi wordt het in de meeste realityprogramma’s niet vaak meer, maar heel gezond kun je een show als De Bondgenoten niet noemen, en ik zou hetzelfde durven zeggen over vrijwel ieder ander realityformat – zelfs over de gemoedelijkste varianten. Waarschijnlijk had De Mol die doos nooit moeten openen. Maar we krijgen hem nu hoe dan ook niet meer dicht.
Uiteindelijk, toen de grootste opwinding alweer was gezakt, had de opera van Stuttgart nog één bewaker voor de deur gezet. Een kleine vijftig demonstranten stonden bij de laatste voorstelling in oktober voor de deur, terwijl binnen veertienhonderd bezoekers in applaus losbarstten bij de uitverkochte voorstelling Sancta van choreografe Florentina Holzinger.
Sancta zou je, zonder overdrijven, de meest besproken voorstelling van afgelopen jaar in Duitsland kunnen noemen. Het is losjes gebaseerd op een opera van Paul Hindemith uit 1922 over het seksuele ontwaken van de non Susanna, maar ontpopt zich gaandeweg tot een uitzinnige performance met verwijzingen naar een katholieke mis: er zijn naakte nonnen die op halfpipes skateboarden, naakte performers die zich onder het kruis zichtbaar een vuist in het geslacht duwen, anderen worden met kunstbloed overgoten, en, als er live gepierced wordt, vloeit er echt bloed.
Bij de eerste uitvoeringen zouden achttien bezoekers de zaal hebben verlaten, vijf flauw zijn gevallen, drie van hen moesten door een arts behandeld worden, zoals Der Spiegel vermeldt. En er was een heftige maatschappelijke reactie uit met name de rechterhoek. „Verspilling van belastinggeld”, of: „Door de staat betaalde links-groene cultuur-agressie”, met uiteindelijk doodsbedreigingen tegen de regisseur.
En nu? Nu staat de voorstelling Sancta vanaf 2 mei bij het prestigieuze Berlijnse Theatertreffen, waarin jaarlijks de tien ‘opmerkelijkste’ voorstellingen van de Duitse podia te zien zijn. En de jury benadrukt nog maar eens waar het hier volgens hen om gaat: om de ‘self-empowerment’ van Susanna, om solidariteit in plaats van zonde, en, zoals Der Spiegel het formuleerde: niet zozeer om kritiek op religie, maar om kritiek op de mannenmaatschappij in het algemeen.
„Het radicaal bevragen van conventionele overtuigingen”, noemt Kati Röttger, hoogleraar theaterwetenschap aan de UvA, het werk van de 39-jarige Holzinger, die vorig jaar is benoemd tot een van de artistiek leiders van de Volksbühne in Berlijn, een van de vijf grote staatstheaters van de Duitse hoofdstad. Holzingers werk is weliswaar niet specifiek Duits te noemen, legt Röttger uit: ze is opgegroeid in Wenen en opgeleid in Amsterdam. Maar het is wél Duitsland waar haar werk op de grootste podia de ruimte krijgt, en tegelijk volop bediscussieerd wordt in de vele theatermedia en bij podiumdiscussies. En ja, zegt Röttger, die brede doorwerking heeft zeker iets met de Duitse theatercultuur te maken.
Want theater, al wordt het met naakte nonnen opgevrolijkt, is in Duitsland geen zaak om luchtig over te doen. De jury van het Theatertreffen weet precies hoe het belang dient te worden onderstreept. Als er bij de keuze van de tien voorstellingen ergens de nadruk op ligt, dan is het wel op de maatschappelijke relevantie ervan: „Thematisch bewegen we ons op duister terrein”, stelt de juryvoorzitter in de verantwoording: in de tien voorstellingen „openbaart zich een melancholische, misschien zelfs pessimistische blik op de huidige tijd”.
Het Theatertreffen roept daarom de vraag op wat het dan precies is, dat die Duitse theatercultuur nu zo kenmerkend maakt – en hoe het verschilt van Nederland. Is het echt spannender, of lijkt het alleen maar zo?
Een lange traditie
In haar werkkamer aan de UvA waagt theaterwetenschapper Kati Röttger zich aan de grote lijnen. In de jaren tachtig heeft zij in Berlijn gestudeerd, in 2005 kwam zij naar Amsterdam, nu gaat ze bijna met emeritaat. Politiek theater is een van haar specialismes, maar nu begint ze basaler: de verdeling van overheidssubsidie. Want: „Een artistiek leider van een Duits theater krijgt een zak met geld en is redelijk vrij in het vormgeven van het programma. In Nederland heerst een systematische onderfinanciering van theater, en om een aanvraag toegekend te krijgen moet een theatergroep aan allerlei door de overheid vooraf gestelde criteria voldoen, die met de tijd steeds weer veranderen, zoals participatie of inclusie.”
Die verdeling van geld in Duitsland heeft een relatieve artistieke vrijheid tot gevolg, zegt Röttger – en precies dat is niet los te zien van de lange Duitse theatertraditie. Die traditie begon rond 1800, de tijd waarin het toenmalige Duitse Keizerrijk een versplinterde bond van meer dan 300 vorstendommen was, waar ieder stadje graag zijn eigen cultuurvoorzieningen wilde hebben, en waarin het theater een extra nieuwe relevantie kreeg als deel van de zoektocht naar een eigen Duitse identiteit.
Het theater, zegt Röttger, werd in Duitsland na 1800 een „morele instantie” – en dat idee is er nu nog
Het theater, zegt Röttger, werd in die jaren een „morele instantie”, met schrijvers als Lessing, Schiller en Goethe in de hoofdrol – een maatschappelijke functie die Nederlandse theaterauteurs in de geschiedenis veel minder hebben gehad. Theater moest de burgerij in opkomst opvoeden, er diende een nieuw zelfbewustzijn tegenover de adel te worden gecreëerd. En dit idee van theater als een plek van opvoeding en Bildung, een plek „waar ‘Hochkultur’ wordt gekoesterd”, leeft volgens haar nu nog steeds.
Het zorgt voor een sterke worteling in de gemeentes en een voor Nederlandse begrippen flinke subsidie – neem alleen de 20 miljoen euro die de Volksbühne Berlijn jaarlijks van de stad krijgt; evenveel als de rijkssubsidie voor alle negen Nederlandse theatergezelschappen bij elkaar. En ja, zegt Röttger, deze structuur maakt óók radicaal experiment van makers als Holzinger mogelijk: „Elke keer als er in de roerige Duitse geschiedenis een grote omwenteling plaatsvindt, heeft dat ook theatermakers voortgebracht die een enorme drang hebben om deze omwenteling vorm te geven – in inhoud en vorm.”
De Nederlandse acteur en regisseur Walter Bart van de Rotterdamse acteursgroep Wunderbaum maakte het verschil tussen beide theaterculturen een paar jaar direct mee. Wunderbaum, dat als acteurscollectief hun voorstellingen vanuit actuele maatschappelijke kwesties ontwikkelt, had tussen 2018 en 2022 de leiding van het Theaterhaus in de Oost-Duitse stad Jena. Ze hadden op een vacature gesolliciteerd en werden „tot onze verbazing” ook aangenomen. Uiteindelijk werden ze vorig jaar met hun voorstelling Die Hundekot-Attacke (De hondenpoepaanval) – een titel die verwijst naar de choreograaf uit Hannover die in 2023 een recensent met hondenpoep besmeurde – niet alleen op het Theatertreffen 2024 uitgenodigd, maar kregen ook de prijs van televisiezender 3Sat voor de „meest innovatieve voorstelling” én werden door het vaktijdschrift Theater heute geselecteerd als beste voorstelling van 2024.
Scène uit de voorstelling ‘Die Hundekott-Attacke’ van de Rotterdamse acteursgroep Wunderbaum en Theaterhaus Jena. Foto Joachim Dette
Slechts een paar weken later kregen ze in Nederland een compleet andere reactie: daar werd de subsidieaanvraag van Wunderbaum door het Fonds van de Podiumkunsten afgewezen. Volgens het Fonds had Wunderbaum te weinig plannen voor de toekomst: „De plannen zijn niet inspirerend uitgewerkt in de voorstellingsconcepten” – en ineens weet het internationaal gelauwerde Wunderbaum niet meer of ze volgend jaar nog wel verder kunnen.
„In Duitsland”, zegt Bart nu dan ook, „zou ons dit nooit zijn overkomen, met de groei waarin we nu zitten”. De Duitse structuur van stadstheaters heeft volgens hem dan ook grote voordelen, het zorgt voor continuïteit en zekerheid. Maar of het theater op zichzelf in Duitsland daardoor ook béter is, is volgens Bart dan weer niet te zeggen. Want die sterke Duitse theatertraditie heeft toch ook zijn nadelen: in Duitsland zouden ze nooit zomaar als vrije makers geld kunnen aanvragen, zoals ze in Nederland hebben kunnen doen; daar zouden ze veel afhankelijker zijn van de leiding van een stadstheater: theater in Duitsland is sterk hiërarchisch geregeld, en de acteurs zijn als „instrumenten” die de ideeën van de artistieke leiding uit dienen te voeren.
Het Duitse theater is naar zijn smaak daarom erg „denkend theater”, „dramaturgentheater”, zoals hij het noemt: „Theater met een grote laag denken eromheen”, en „er heerst meer angst iets fout te doen”. Theatermakers hebben in Nederland volgens Bart meer „autonomie en eigenzinnigheid, meer zeggenschap over hun eigen werk”. Acteurs voelen zich daardoor meer betrokken bij wat ze spelen, denkt hij, en als je als acteur meer te zeggen hebt, krijg je minder afstand tot het publiek. En het is juist díé vrijere vorm van Nederlands theater die men in Duitsland zo wist te waarderen – de laatste jaren wordt zelfs actief gezocht naar nieuwe vormen van theatermaken, onder meer door theatercollectieven als Wunderbaum als leiding aan te stellen.
Theaterwetenschapper Röttger herkent dat. Sterker: ze kwam er speciaal voor naar Nederland. Want Nederland heeft – „op met name Vondel na” – weliswaar geen lange traditie van grote theaterauteurs, maar vanaf de jaren zestig was dit gebrek ook een voordeel om nieuwe vormen uit te proberen, „toen trouwens wel met voldoende overheidssubsidie”: in de jaren zeventig bij gezelschappen als het Werktheater, Maatschappij Discordia, later bij Hollandia, Dood Paard en De Warme Winkel, gezelschappen die vaak vanuit het acteurscollectief al improviserend hun stukken ontwikkelden.
„Alles wordt krapper, zowel in de portemonnee als in de hoofden”, zo vat Ruth Feindel, theaterredacteur bij uitgeverij Suhrkamp de zorgen samen
Lang gold daarom dat het Duitse theater weliswaar meer geld en traditie had, maar het Nederlandse innovatiever was. Maar die verdeling gaat nu niet meer op, denkt Röttger: er is volgens haar uitgerekend in Nederland minder ruimte gekomen voor experimenteel theater.
Ze legt het begin van deze omslag aan het begin van de 21ste eeuw, maar dit heeft een versnelling gekregen na de bezuinigingen van 2013. Vanaf toen werd cultuur steeds meer gemeten aan het nut dat het zou moeten hebben, terwijl voor haar „een utilitaristische maatschappij juist voor zoiets als theater funest is”. Theater wordt in Nederland volgens haar te veel bepaald door regels gemaakt door de overheid waaraan de toekenning van subsidie wordt gekoppeld. Daarbij is de druk om publiek te trekken groot. „Het theater mag daarom nooit te moeilijk zijn, te intellectueel.”
Een serieuze zaak
Theatermaker Julian Hetzel, een van de weinige Duitse makers in het Nederlandse theaterlandschap, maakte de omslag zelf mee. Vijftien jaar geleden kwam hij uit Leipzig naar Amsterdam, hij zocht een opleiding voor interdisciplinaire performances, en kwam vanzelf bij Nederland uit. En hij kwam niet alleen, van overal kwamen ze, vertelt hij, onder wie ook de huidige Sancta-regisseur Florentina Holzinger, op zoek naar wat ze elders in Europa niet konden vinden. Maar nu? Nu zijn ze allemaal weg, zegt Hetzel lachend: „Alleen ik ben gebleven. Ik kwam aan het eind van een tijdperk.”
Beeld bij de nieuwe voorstelling van Studio Hetzel, ‘Three Times Left is Right’, over politieke polarisatie.
De 44-jarige Hetzel staat met zijn Studio Hetzel bekend om een provocatieve, sterk politiek geëngageerde vorm van performancetheater. Hij merkt: in Duitsland ziet hij dergelijke voorstellingen ook in reguliere theaters, maar in Nederland moet hij het van de festivals hebben. Nee, hij klaagt niet, „hij heeft in Nederland veel geluk gehad” en er als maker zijn thuis gevonden, maar het theater als plek voor ‘radicaal bevragen van conventionele opvattingen’ mist hij wel. „Meer punk”, dat zou Hetzel zich in het Nederlandse theater wensen, en meer in het algemeen: dat theater niet alleen entertainment wordt.
En dat is ook wat Walter Bart van Wunderbaum uiteindelijk als grootste voordeel noemt van zijn jaren in Duitsland. Want een ding is er duidelijk: „Theater wordt in Duitsland heel serieus genomen”: „Het is een plek voor reflectie, en het is heel inspirerend om diepgravend aan een voorstelling te kunnen werken, en daar wordt ook naar gezocht.” Er is daardoor ook beduidend „minder angst voor zwaarte”, terwijl theater in Nederland toch ook een „gezellige avond” dient te zijn – en dat lijkt het ook steeds meer te zijn geworden.
Misschien is het niet vreemd dat precies dáárover nu ook in de Duitse theaterwereld sterke onrust is ontstaan: de zorg dat het theater meer entertainment zou moeten worden. „Alles wordt krapper, zowel in de portemonnee als in de hoofden”, zo vat Ruth Feindel, dramaturge en theaterredacteur bij uitgeverij Suhrkamp de zorgen samen. Met name sinds vorig jaar heeft een aantal steden aangekondigd op cultuur te gaan korten, als onderdeel van bredere bezuinigingen: in Berlijn zijn er 130 miljoen bezuinigingen op cultuur gepland, zo krijgt de Volksbühne 2 miljoen minder – en de cultuurwethouder heeft theaters opgeroepen meer „economisch” te gaan denken.
De zorgen hierover bij theaters werken nu al door in de programmering, merkt Feindel. Er is minder behoefte risico te nemen nu theaters afhankelijker worden van de kaartverkoop, en dus bestellen sommige theaters bij de uitgeverij minder nieuwe eigentijdse teksten en vallen terug op „klassiek, eerder conservatief repertoire”.
Tegelijk is er de opkomst van de radicaal-rechtse AfD, die nu als de op een na grootste partij in het Duitse parlement zit. Echte landelijke invloed heeft de partij niet, maar in diverse gemeentes heeft de AfD zich al specifiek uitgesproken tegen subsidie voor wat zij als ‘linkse’ cultuur zien. Ook Feindel merkt dat de AfD zich met cultuur begint te bemoeien: de partij weet, zegt ze, dat dáár de strijd over de ideeën begint. Suhrkamp merkt dat onder meer doordat een partijpoliticus aan de uitgeverij vragen heeft gesteld over de canon van Duitse theaterteksten: wat zou als een goede Duitse tekst moeten gelden?
Het theater is daarmee midden in de nieuwe Kulturkampf tussen links en rechts terechtgekomen. Al zou je ook daar wel weer de status van theater uit kunnen aflezen: ook voor de AfD blijkt het theater een uiterst serieuze zaak. Andersom, stelt Julian Hetzel, geldt dat er nu ook makers zijn die met extra vuur het tegendeel van conservatieve cultuur willen laten zien – en precies daarom een publiekssucces kunnen worden.
De opera Sancta is er een voorbeeld van. Terwijl de protesten van rechts groeiden, groeide ook de belangstelling van de progressieve kunstwereld – met als resultaat: uitverkochte zalen en een plek op het Theatertreffen.