Veganuary. Wie de term heeft bedacht zou voor straf een stapel beschuiten met pindakaas moeten eten. Niet dat ik iets heb tegen het idee om de hele maand januari plantaardig te eten, integendeel, maar wat een rotwoord om uit te spreken. Op de website van het Instituut voor de Nederlandse Taal las ik dat dat op z’n Engels moet, met de klemtoon op gan. Maar zelfs met die kennis krijg ik het nauwelijks fatsoenlijk uit mijn strot.
Met het concept zelf is, zoals gezegd, weinig mis. Sterker, sinds de Britse non-profitorganisatie – luisterend naar diezelfde onzalige naam – in 2014 werd opgericht heeft zij wereldwijd miljoenen mensen zover gekregen om eenendertig dagen lang dierlijke producten te laten staan. En getuige het vijfjarenplan dat op veganuary.com te vinden is, zijn de ambities voor de toekomst nog veel groter. In 2027 zouden wereldwijd minstens 33 miljoen mensen mee moeten doen. Dat zou dan onder andere 110 miljoen dierenlevens redden, 204 miljoen liter water besparen en een astronomisch aantal tonnen aan CO2-uitstoot schelen.
In het verlengde van deze op individuele consumenten gerichte campagne, heeft de organisatie naar eigen zeggen ook duizenden bedrijven zover gekregen te investeren in de ontwikkeling en/of promotie van plantaardige alternatieven. Voedselproducenten, fastfoodketens, supermarkten, steeds meer grote spelers haken aan. Iets dergelijks zien we op nationale schaal ook gebeuren tijdens de Week Zonder Vlees en Zuivel, die sinds 2018 elk jaar in maart wordt gehouden in Nederland. En hoewel ik me nog steeds een beetje erger aan het bombardement aan vegaburgeradvertenties waarmee zowel de Week zonder Vlees als Veganuary gepaard gaan, ben ik dit in de loop van de afgelopen jaren toch gaan zien als een positieve ontwikkeling.
Ja, in een ideale wereld zou elke veganist zich voeden met uitsluitend vers plantaardig voedsel en niet met fabrieksmatig in elkaar geknutseld nepvlees. Maar die ideale wereld bestaat niet. Veganisten, of ze dat nu voor een week zijn, voor een maand of voor altijd, zijn ook maar mensen met een druk leven en soms ook met gebrek de vaardigheid en/of de creativiteit om iets lekkers te maken van een prei, een wortel en een zak bonen. Ik heb dit al vaker geschreven, maar als het gaat over het plantificeren van ons eetpatroon – een transitie waar we hoe dan ook aan zullen moeten geloven – helpen alle kleine beetjes.
En dan nu mijn kleine beetje. Mijn bijdrage, op de valreep, aan het vermaledijde V-woord is een soep waar geen molecuultje dier aan te pas komt, die makkelijk is om te maken, voedzaam en gezond is en zo rijk van smaak dat geen enkele vleeseter erover kan gaan miepen. Het enige ingrediënt waarvoor u wellicht iets meer moeite moet doen, is zwarte knoflook, hoewel dit tegenwoordig ook wel bij goed gesorteerde supermarkten in het schap ligt. Zwarte knoflook dankt zijn naam en kleur aan de fermentatie die het heeft ondergaan. De teentjes kleuren door het fermentatieproces niet alleen zwart, maar worden ook zacht en kleverig en de scherpe knoflooksmaak maakt plaats voor complexe, zoete, rozijnachtige tonen. Wanneer je een paar van die teentjes verwarmt in olijfolie en die olie vervolgens zeeft, krijg je een fijne, subtiele smaakmaker om soepen (maar ook andere gerechten) mee af te maken.