Amper twee maanden nadat Picnic ten stelligste had ontkend te werken aan een nieuwe financieringsronde, heeft de internetkruidenier voor honderden miljoenen aan vers kapitaal aangetrokken. Het Nederlandse bedrijf wil die financiële injectie gebruiken om verder te automatiseren en uit te breiden in groeimarkten Frankrijk en Duitsland, zo meldde Picnic dinsdag bij presentatie van zijn jaarcijfers.
Picnic leunde de afgelopen jaren op een vast clubje investeerders, die ook nu weer allemaal geld inleggen, zegt medeoprichter en -topman Michiel Muller in een telefonische toelichting. Samen steken ze ditmaal 355 miljoen euro in Picnic, in ruil voor nieuwe aandelen. Verdeeld over vier kapitaalrondes haalde de snelgroeiende internetsupermarkt sinds 2017 meer dan 1,3 miljard euro aan groeigeld op.
Hoeveel Picnic op dit moment volgens zijn aandeelhouders waard is, wil Muller niet kwijt. Ook houdt hij zich op de vlakte over de hoogte van de afzonderlijke belangen, en hoeveel elke geldschieter bijdraagt. „Dat is omdat we het enorm vinden afleiden van ons echte verhaal. Natuurlijk is het belangrijk dat we geld hebben, maar wat we ermee dóén vinden wij belangrijker. Groeien we? Verbetert de winstgevendheid?”
Na de vorige investeringsronde, najaar 2021, merkte Muller op dat zijn bedrijf al in 2019 toetrad tot de club van zogeheten unicorns, bedrijven met een waardering van meer dan 1 miljard euro. Maar is Picnic inmiddels ook een decacorn, een bedrijf van 10 miljard? Muller: „Heb ik dat toen gezegd? Ik snap dat iedereen het heel interessant vindt, maar dit is niet waar we de nadruk op willen leggen.”
Buitenlands geld
Al sinds de oprichting in 2015 is Picnic (2023: bijna 1,3 miljard euro omzet, zo’n 15.000 werknemers) sterk afhankelijk van groeikapitaal. Bezorgen van boodschappen vraagt om veel investeringen vooraf; van logistieke centra en volautomatische machines om bestellingen in te pakken tot de elektrische bezorgautootjes en aantrekken van personeel.
Enkele rijke Nederlandse ondernemersfamilies voorzien het bedrijf al sinds het eerste uur van groeigeld. Dat zijn de familie De Rijcke (oprichters van drogisterijketen Kruidvat), investeringsfonds Hoyberg van Heinekenmiljardair Dik Hoyer en de broers Okke en Bouke van der Wal, eigenaar van supermarktketen Boni.
Na de investeringsronde van 2017 kwam daar NPM Capital bij, een fonds van de familie Fentener van Vlissingen (bekend van industrieconcern SHV). De vier beleggers staken samen zo’n 100 miljoen in Picnic, in ruil voor een minderheidsbelang van „tientallen procenten”. Twee jaar later volgde een impuls van nog eens 250 miljoen.
In de tussentijd had Picnic ook een eerste buitenlandse aandeelhouder aangetrokken: Edeka, de grootste supermarktketen van Duitsland. Hoeveel dat concern inlegde, is niet bekend. Bij de kapitaalronde van 600 miljoen van tweeënhalf jaar geleden volgde een tweede buitenlandse investeerder: de Bill & Melinda Gates Foundation Trust, het investeringsvehikel achter de filantropische stichting van Microsoft-oprichter Bill Gates en zijn ex-vrouw.
Geruchten over een nieuwe injectie gingen al even. In oktober meldde het doorgaans goed ingevoerde Duitse vakblad Lebensmittel Zeitung dat Picnic op het punt stond een half miljard aan vers groeigeld op te halen. Een woordvoerder ontkende toen dat het bedrijf aan de vooravond stond van een nieuwe kapitaalronde. „Er wordt wel met bestaande investeerders gesproken over geld, maar dat gebeurt voortdurend.”
Lees ook Hoe Picnic Frankrijk en Duitsland wil veroveren met de miljoenen van Bill Gates
Wijk voor wijk uitbreiden
Dat Picnic erin slaagt een dusdanig groot bedrag op te halen is opvallend. Door de gestegen rentes waren beleggers het laatste jaar voorzichtig met beleggen in snelgroeiende bedrijven die nog geen winst maken. Toch is de geldsom die het bedrijf nu van zijn aandeelhouders krijgt een stuk lager dan in 2021. Volgens Muller zegt dat vooral iets over „het plan dat je investeerders voorlegt”, en weinig over het vertrouwen in Picnic.
Bij de vorige ronde stond Picnic voor hoge uitgaven, legt hij uit. Het bedrijf stond destijds nog „helemaal aan het begin” van het automatiseren van zijn distributiecentra. „En we waren nog relatief klein in Duitsland, én nog maar net begonnen in Frankrijk.” Nu Picnic in beide landen een basis heeft, kan het bedrijf „wijk voor wijk” uitbreiden naar nieuwe gebieden.
Het laatste jaar heeft Picnic in zowel Frankrijk als Duitsland de stap gezet naar grote steden dieper in het land. Was het bedrijf vorig jaar nog vooral actief in regio’s vlak bij de Nederlandse grens, in 2023 breidde de boodschappenbezorger uit naar onder meer Berlijn, Hamburg, Bremen en Parijs. Groeimogelijkheden ziet Muller nog volop: in Duitsland kan nu maar een kleine 10 procent van de bevolking bij Picnic bestellen, in Frankrijk ligt dat nog veel lager. „We willen toe naar 50 procent.”
Door de snelle buitenlandse groei heeft Picnic ook financieel flink geprofiteerd. De omzet steeg afgelopen jaar met 40 procent, bleek dinsdag uit de jaarcijfers. Toch is het volgens Muller allerminst zo dat al die extra inkomsten het gevolg zijn van uitbreiding naar nieuwe steden: in Nederland ziet Picnic met een dekking van 80 procent weinig ruimte meer voor expansie, maar groeit het bedrijf nog volop doordat er in de steden waar het actief is volop klanten bijkomen. „In Amersfoort, acht jaar geleden onze eerste stad, hadden we vorig jaar nog steeds dubbele groeicijfers.”
Winst heeft Picnic in zijn achtjarige bestaan nog nooit gemaakt: daarvoor geeft het te veel geld uit aan uitbreiding naar nieuwe steden. In 2022 liep het nettoverlies op naar meer dan 200 miljoen euro. Hoe het vorig jaar is gegaan, is afwachten. Winstcijfers meldt Picnic pas in zijn jaarverslag, dat doorgaans in de zomer verschijnt.
Wel wil Muller kwijt dat in 2023 de „winstgevendheid is verbeterd”. Volgens hem is het belangrijk onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande regio’s. De gebieden waar Picnic net is begonnen, en waarvoor het boodschappen nog handmatig inpakt – die kosten geld. „Volwassen” steden, die het bedrijf tegen lage kosten belevert vanuit geautomatiseerde distributiecentra, „dat zijn winstgevende delen”.
Het meest verrassende aan Van Gogh: The Immersive Experience in de Utrechtse Jaarbeurs was dat de ingang werd aangegeven door wapperende A4-printjes en alleen was te bereiken via een gammele brandtrap.
Verder was het precies de spectaculaire scam die ik me ervan had voorgesteld. De eerste paar ruimtes leken in de verte nog op mu-seumzalen, zij het met opvallend belabberde reproducties, geprint op fel uitgelicht canvas. Zetwanden, bouwhekdoeken, allemaal heel pop-upperig. Constant gonsde een nu-gaat-het-gebeuren-soundscape met opdringerige bassen, als in de wachtrij bij Efteling-attracties.
In volgende zaaltjes dwarrelden lichtprojecties over een gipsen vaas en wapperde er een gordijn achter de luiken van de nagebouwde slaapkamer uit Arles. Hart van de experience was een ruimte ter grootte van een gymzaal, vol strandstoelen en kussens. Hier moest het gebeuren. Dit was waar de immersie haar multimediale magie ging verrichten.
Immergere, dat is de verre voorouder van ‘immersive’. ‘In-, onderdompelen. Doen zinken’, volgens mijn oude woordenboek Latijn. Hier werden wij ondergedompeld in de sterrenhemel boven de Rhône, met schommelende bootjes en spiegelende lichtjes in rimpelend rivierwater. De halmen van de korenvelden wuifden. De zonnebloemblaadjes zwierden als een malle. Vincent was hier.
Met minstens vijf vaste en rondreizende digitale expo’s is Van Gogh de patroonheilige geworden van dit soort ‘immersive entertainment’. Volgens onderzoeksbureau Vision Research gaat daar wereldwijd 150 miljard dollar in om (ruim 127 miljard euro) en zal dat oplopen tot 800 miljard dollar in 2033. Daarmee steekt de markt de ruimtevaartbranche naar de kroon.
En dat gaat alleen nog maar om dingen als VR-games, lichtprojecties en interactieve installaties. Als breder cultuurfenomeen woekert ‘het immersieve’ in veel meer gedaantes. Ik bedoel: sinds wanneer is het zo stil in treinen en trams? Sinds iedereen oortjes met noisecancelling heeft, en is verzonken in de eigen soundtrack met Dolby Surround.
We dompelen ons onder in regendouches met led-kleurenlicht, saunacabines, zitzakken, cocoon chairs en verzwaringsdekens. Wake-up-lights met oceaangeluiden, aromadiffusers, tantraseks, partydrugs, meditatief ‘bosbaden’: overal lonkt de sferische totaalervaring. Zelfs doodgaan wordt een ‘immersive experience’ in de Sarco, die omstreden, in Nederland ontwikkelde zelfdodingsmachine, een capsule die zich vult met stikstof.
‘OMG!’
Het volstaat niet langer iets te beschouwen of ergens getuige van te zijn. We moeten er ‘in opgaan’. Zelfs iets ‘meemaken’ is al te afstandelijk. We moeten ‘resoneren’, ‘meegesleurd’ worden of ‘geabsorbeerd’ raken.
Dompel je onder in de bruisende havenstad Osaka! Verlies jezelf in de historische charme van Tallinn, Tbilisi of Krakau! Maak herinneringen die je nooit meer vergeet! Op voorhand is elke vakantie-ervaring al opgescheept met wat zij teweeg moet brengen.
De enige beoogde respons is ‘wow!’ of ‘OMG!’ Daarom minimaliseert de Van Gogh-experience alle biografische informatie tot Wikipedia-formaat, maar pakt zij wél uit met de recordmiljoenen waarvoor de werken van de schilder zijn geveild. Wow!
Foto Jaarbeurs
In mijn strandstoel herinnerde ik mij de schaarse keren dat ik me in Amsterdam in het Van Gogh Museum had gewaagd. Hoe ik over de andere toeristenschouders heen wat glimpen probeerde op te vangen van het korenveld met de kraaien. Hoe ik wanhopig probeerde er iets van de oorspronkelijke wanhoop bij te voelen. In de experience fladderden die beesten levensgroot over de wanden, boven het golvende korenveld waarin de vloer was veranderd. Waar ervaarde ik ‘Van Gogh’ nu eigenlijk het meest intens?
Het eerlijke antwoord: bij geen van beide. Ook bij dit soort installaties ervaar ik doorgaans vooral een mateloze frustratie. Waarom lukt het mij nou niet om in extase te raken van een 360-graden-explosie van amandelbloesem, om me over te geven aan een panoramisch gefonkel van sterrenstelsels, in plaats van mij er onophoudelijk van bewust te blijven dat iedereen om me heen 20 euro heeft neergeteld om te liggen staren naar een veredelde screensaver?
Versnipperde aandacht
Wat zoeken we nu eigenlijk in zo’n ruimte? ‘Immergere’ heeft ook connotaties als ‘oplossen’, ‘verdwijnen’, had ik gelezen. En ineens leek het me geen gekke gedachte dat dit verlangen naar onderdompeling een seculiere variant kan zijn voor de goede oude ‘transcendente ervaring’. Zonder paddo’s, sjamanistische drums of stilteretraite kun je hier toch ergens in ‘opgaan’. De immersiezoeker is een seculiere mysticus. Gedachteloos wil hij versmelten met het pulserende getintel. Zijn aandacht is versnipperd, zijn geest overprikkeld, maar deze technologie overstemt voor even alle afleidingen en maakt de ervaring tot iets onontkoombaars.
Bij een onheilsmuziekje begonnen de blauwe en gele boomwortels te kronkelen die Van Gogh schilderde in juli 1890, een paar uur voor hij in het korenveld een revolver tegen zijn borst plaatste en de trekker overhaalde. Maar voor zulke weetjes was hier geen plek. Een ‘experience’ is nadrukkelijk géén verhaal. De wervelingen hebben geen begin of einde. Net als het mystieke wil het immersieve losbreken uit het lineaire en het narratieve.
Ik veronderstelde dat het daarom was dat een Vlaamse voice-over zo nu en dan besloot om een volstrekt willekeurig citaat op te lepelen: „Ik droom van schilderen en dan schilder ik mijn droom.” Even later repte hij van „een zon die alles onderdompelt in een fijn gouden licht”.
Zwoegen als een bezetene
Die bewuste brief zocht ik later op. Aan broer Theo, 5 september 1889. „Ik zag toen in die maaier – een vage gestalte die in de volle hitte zwoegt als een paard om zijn werk af te krijgen – ik zag daar toen het beeld van de dood in, in die zin dat de mensheid het koren voorstelt dat wordt gemaaid. (…) Maar in die dood schuilt niets droevigs, het speelt zich af in het volle licht, bij een zon die alles onderdompelt in een fijn gouden licht.”
Ook een onderdompeling, maar hoe delicaat is deze: metafysisch en tegelijkertijd zo aards als wat.
Die hele brief is schitterend. Er stond nog iets in dat mijn aandacht trok (pardon: dat mij overspoelde, absorbeerde, overwéldigde!) en dat raakt aan een ander aspect van het grote onderdompelen. Van Gogh gaat uitgebreid in op het werkproces. Hij heeft het over zijn ‘ingehouden werkwoede’ en stelt: „Ik zwoeg als een ware bezetene.”
Bezeten zijn. Ook die vorm van onderdompeling is tegenwoordig in trek. Vincent zat lekker ‘in de flow’, zouden we tegenwoordig zeggen, die gezegende staat van bewustzijn waarin je volledig opgeslokt bent in je bezigheden.
De Amerikaanse computerwetenschapper en publicist Cal Newport, stelt in zijn zelfhulpbestseller Deep Work (2016) dat je die hyperproductieve staat maar beperkt kunt volhouden: twee, hooguit vier uur per dag. Kortstondig en intens. Maar met een hoge opbrengst. Daarna mag je brein weer uitpuffen.
Suf googelen
Van Gogh deed het precies omgekeerd. In dezelfde brief schrijft hij: „Dat is waarschijnlijk het geheim – lang en langzaam werken.” Maar als hij een smartphone had gehad, zou hij misschien ook wel zijn toevlucht hebben genomen tot werkschema’s, focus-apps, slaap- en ochtendroutines om zichzelf zodanig af te stellen dat hij een paar uiterst productieve uurtjes zonder afleiding kon opgaan in ‘het creatieve proces’.
De verleiding is groot hier een tegenstelling te zien tussen de ‘goede’, actieve en productieve immersie (flow, deep work) en het gefabriceerde passieve surrogaat (experiences), maar als je er vanaf een afstandje naar kijkt, zie je twee reacties op hetzelfde gemis.
Vincent zat lekker ‘in de flow’, zouden we nu zeggen
Ooit bouwde ik urenlang hutten, tekende ik, knutselde ik met elektronica, voetbalde ik in de straat. Ik kan me geen enkele activiteit herinneren waarin ik als kind níét helemaal opging en de tijd door vergat. Nu googel ik me ook suf met focustijdsloten, pomodori-timers en afspeellijsten. Allemaal om iets terug te halen van wat ooit zo vanzelf sprak dat niemand er een woord voor nodig had. Vissen hebben, zoals bekend, geen woord voor water. Wellness, quality time, mindfulness: toen het allemaal nog heel gewoon was, bestonden die kreten evenmin.
Foto Jaarbeurs
Ze bewijzen vooral hoezeer we uit die ervaringen zijn weggerukt. Zie ons hier liggen, in onze Van Gogh-strandstoelen, spartelend op het droge, hunkerend naar de grote overspoeling. Alleen in een wereld die het concentratievermogen is kwijtgeraakt konden flow en immersie uitgroeien tot aanlokkelijke walhalla’s.
De ene stroming probeert het met schema’s, ademhalingsoefeningen en hartslagmeters, de andere met lichtprojecties, VR-brillen en het allesomringende Dolby Atmos-geluid. Uit beide richtingen spreekt een verlangen naar die kinderlijkheid, en misschien nog wel verder terug. Gaat het te ver om al die immersieve cocons te zien als surrogaat-baarmoeders? Wie immersie zoekt, zoekt heelheid in een versnipperde wereld. Al is het maar als placebo-totaliteit.
Het hooi ruiken
Zoiets kon het zijn, dacht ik, in die strandstoel, al verbaasde me het dan wel dat 80 procent van deze immersiezoekers dit ritueel ondergingen met een filmende telefoon in de hand. Kennelijk leefden ze in de waan dat er ooit nog een moment ging komen dat ze zich er wél in alle rust aan konden overgeven.
Of leden ze – zelfs hier, zelfs bij wat de ultieme onderdompeling moest zijn – aan die fameuze ‘aandachtscrisis’? Ik heb dat concept nooit helemaal begrepen. Al die doemprofeten die menen dat we ons nergens meer op kunnen concentreren, zijn nooit bij mijn pubers op de bank wezen kijken. Urenlang kunnen ze opgaan in gamen (Fortnite is echt deep work) of het bingen van alle Gossip Girl-seizoenen. En zou het ze opgevallen zijn hoe ontiegelijk lang bioscoopfilms tegenwoordig duren? Niemand die tijdens die tweeëneenhalf uur Gladiator 2 op zijn telefoon kijkt wie zijn reel al heeft geliket.
Het gaat hier niet om een aandachtscrisis, maar om iets anders. Dat bedacht ik toen ik me opnieuw die vraag stelde: waar ervaarde ik Van Gogh nu eigenlijk het meest intens?
Ineens herinnerde ik me waar ik die maaier in dat gouden licht vaak heb bekeken. In het Kröller-Muller Museum. Voor een echt diepe Van Gogh-ervaring moet je daarheen, op een van die gratis witte fietsen door het Nationale Park De Hoge Veluwe, zodat je er met een fris en ontvankelijk hoofd voor komt te staan.
Tegenover Korenveld met maaier en zon(uit de tijd van die brief, september 1889) kan ik de zoete geur van het hooi ruiken, ik voel het warme avondlicht, de geluiden. Het zijn mijn eigen herinneringen aan vergelijkbare landschappen die het tot leven wekken.
Die moet je aan het werk toevoegen, wil je dat het werkt. Je maakt het mee, in de meest letterlijke zin. Je ergens mee verbinden is niet per se er volledig in opgaan. Het gaat eerder om het inleven – je het andere perspectief verbeelden – en meeleven. In zulke activiteiten verdwijn je zelf niet, maar blijf je juist aanwezig en brengt zelf iets naar het schilderij. De esthetiek van de overweldiging moet het niet hebben van de verleiding, de suggestie, de verbeelding.
Misschien is onze aandachtscrisis vooral een crisis van ‘de eigen geest als bron’. ‘Voel de actie met 4DX,’ schreeuwen de bioscoopreclames. Bewegende stoelen, regen, mist, en zelfs geuren: niets wordt overgelaten aan de verbeelding. Die gaat hier kopje-onder, volgens die andere betekenis van immergere: ‘doen zinken’.
Erom lachen
Maar in de praktijk leven we niet in zo’n natuurgebied met Van Goghs om ons heen. De verwondering komt niet op commando, dus blijven we die, vaak aandoenlijk wanhopig, regisseren. Blijkbaar zijn er dan handleidingen, technieken en gadgets nodig om bij onze instincten te komen.
Wat ooit vanzelf sprak, moet eerst een lifestyleconcept worden voordat we het kunnen terugvinden. De ‘natuur in gaan’ werd ‘bosbaden’, shinrin yoku (Japans voor ‘jezelf onderdompelen in het bos’), kamperen friluftsliv (Noors voor ‘vrij in de openlucht leven’), zwemmen cold plunging (Engels voor: ‘koud plonzen’).
Foto Jaarbeurs
Zelf praktiseer ik het ondergedompeld hardlopen, bij een playlist van Philip Glass en uptempo barok. Presto immerso. En ook dat lukt maar halfhalf, stel ik steeds weer lichtelijk gefrustreerd vast. Weinig is zo egocentrisch als al die verwoede pogingen om jezelf te verliezen, maar ik kan er steeds beter om lachen, en begin een mild soort medelijden te ontwikkelen voor andere hardlopers-met-oortjes die ik zie zwoegen en even toeknik.
Die neiging had ik ook bij de Van Gogh-bezoekers. Ik zag een grijze, moeilijk lopende vrouw, die op een bankje tegen de wand aan was gaan zitten. De zonnebloemprojecties dwarrelden over haar heen. Ze was opgenomen in de experience, zoals Van Goghs maaier bijna onzichtbaar was opgelost in het korenveld. Tegelijkertijd hield ze een telefoon omhoog om ze allemaal te filmen, die wentelende zonnebloemen. Ze werd er te veel door in beslag genomen om door te hebben dat ze erin oploste.
De directeur en twee medewerkers van een Frans uitzendbureau dat druivenplukkers werft voor wijnboeren in de Champagnestreek, zijn veroordeeld voor mensenhandel. Dat heeft de correctionele rechtbank van de noordoostelijke stad Châlons-en-Champagne maandag bepaald, melden Franse media.
Svetlana G., de directeur van uitzendbureau Anavim, werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan twee jaar voorwaardelijk, wegens het faciliteren van ‘zwart betaald werk’ en het zonder toestemming tewerkstellen van buitenlanders. Ook betaalde Anavim te weinig of niets voor de geleverde diensten. De twee medewerkers van het bedrijf werden veroordeeld tot één jaar celstraf, omdat ze de druivenplukkers rekruteerden.
Druiven plukken op een pittoreske wijngaard in de Champagnestreek, te midden van UNESCO-werelderfgoed, klinkt idyllisch. Maar voor zo’n 57 mannen en vrouwen, vooral afkomstig uit West-Afrika en veelal ongedocumenteerd, was het een erbarmelijke oogst in 2023.
Na urenlang druivenplukken met de hand in de septemberzon en amper pauze, moesten werknemers de nacht doorbrengen in een onafgewerkt gebouw met een modderige ondergrond. Van privacy was in het vertrek zonder ramen en deuren geen sprake: de bedden met roestige frames en stinkende matrassen stonden luttele centimeters van elkaar opgesteld. Een wc bezoeken of het zweet van je afwassen met schoon water was volgens de werknemers onmogelijk. Ze zouden moeten leven op beschimmeld brood en rottende rijst, vertelde slachtoffer Kanouitié Djakariayou aan de Franse krant La Croix: „Ik had nooit gedacht dat de mensen die champagne maken ons op een plek zouden stoppen die zelfs dieren niet zouden accepteren.”
Na klachten over geluidsoverlast van bewoners uit het dorpje Nesle-le-Repons, trof de politie de werknemers in het vervallen huis aan. „Aftands en walgelijk”, noemde de arbeidsinspectie de leefomstandigheden nadien.
Leegspuiten
Jaarlijks werken 120.000 seizoenarbeiders twee weken lang op 34.000 hectare aan de druivenoogst in de wijngaarden van de Champagnestreek. Met de geoogste druiven kunnen de ruim 16.000 lokale wijntelers gemiddeld 300 miljoen flessen per jaar vullen. Die worden vooral opgedronken of leeggespoten door Amerikanen, Britten, Japanners en Duitsers.
Volgens Maxime Toubart, president van de Syndicat général des vignerons de la Champagne (SGV), een in 1904 opgerichte wijnvakbond die naar eigen zeggen 99 procent van de wijnboeren in Champagne vertegenwoordigd, sterven er elk jaar een á twee druivenplukkers door hartfalen of aneurysma’s (een plaatselijke verwijding of uitstulping van een bloedvat).
„Steeds meer [druivenplukkers in Champagne] beschikken niet over de fysieke conditie die nodig is voor het werk in de buitenlucht. Sommige jongeren ontbijten niet, hydrateren niet, slikken medicijnen of werken met ontbloot bovenlijf”, zei Toubart in 2023 tegen The Guardian. In dat jaar overleden zes druivenplukkers, vermoedelijk door een zonnesteek.
Om herhaling van misstanden te voorkomen, deelden vakbondsleden van de Confédération générale du travail (CGT) in september 2024 flyers uit aan druivenplukkers. In het Pools, Russisch, Oekraïens, Italiaans én Frans werd de lezer bijgepraat over het Franse minimumuurloon, recht op pauze en het maximale aantal arbeidsuren op een dag. Ook de wijnvakbond riep leden op om toe te zien op menselijke arbeidsomstandigheden. Volgens nieuwssite France24 werden er vorig jaar ook 22 arbeidsinspecteurs en 84 agenten opgetrommeld om te zien of de druiven op eerlijke wijze worden geplukt.
De Britse dirigent Roger Norrington is vrijdag op 91-jarige leeftijd overleden. Norrington was een vroege pionier van de historische uitvoeringspraktijk, die zich vooral met zijn Beethoven-uitvoeringen internationaal in de kijker speelde. Hij hield zich opvallend strak aan de tempi die Beethoven voorschreef; tempi die veel andere dirigenten te snel of te langzaam vonden (en vinden).
The Orchestra of the Age of Enlightenment, dat hij vanaf de jaren tachtig vaak dirigeerde, zegt op zijn website dat Norrington compleet veranderde wat ze dachten te weten over de muziek van Beethoven. Na een Beethoven-concert in Rotterdam in 2004, schreef een NRC-recensent: „Hij danste, stampte en sprong als Leonard Bernstein en keek vaak achterom de zaal in, of wij wel hoorden hoe anders en hoe bijzonder het was.”
Dat omkijken naar het publiek deed hij vaker, ook om applaus aan te moedigen tussen delen van een symfonie door. Dat was normaal in de 18de eeuw, maar in de 20ste nogal een statement. Dirigeren „gaat niet om het wijden van een heilig object. Het gaat om verkenning, nieuwsgierig zijn en plezier maken”, zei Norrington in een interview met The Telegraph in 2021.
Geen vibrato
Norrington werd geboren in Oxford en ging Engelse literatuur studeren, ondanks zijn vioollessen en koorervaring als jongenssopraan. In de vroege jaren zestig werkte hij nog als amateurtenor en richtte een eigen amateurkoor op, het Schütz Choir, vernoemd naar de toen nog nauwelijks herontdekte Duitse componist Heinrich Schütz waarvan Norrington dolgraag muziek wilde uitvoeren. Pas toen besloot hij zijn leven professioneel aan muziek te wijden en compositie en directie te gaan studeren.
Norrington paste zijn historische uitvoeringspraktijk niet alleen toe op barok- en klassieke componisten, maar ook op romantische
Na chef te zijn geworden van de net opgerichte Kent Opera (de eerste regionale opera van Engeland), richtte hij in 1978 ook zelf een orkest op, de London Classical Players, om samen met het inmiddels geprofessionaliseerde Schütz Choir verder te experimenteren. Zijn uitvoeringen vielen op door het spaarzame gebruik van vibrato (volgens Norrington „een moderne drug”), dat volgens hem in de 18de en vroeg 19de eeuw geen standaard speelwijze was geweest, maar een versiering. Hij leidde de LCP tot 1997, het jaar waarin hij werd geridderd en zichzelf Sir mocht noemen.
Norrington paste zijn onderzoek naar de historische uitvoeringspraktijk niet alleen toe op muziek van barok- en klassieke componisten, maar later ook romantische, zoals Berlioz, Mahler en zelfs Stravinsky. Hij voerde zijn ideeën zowel met oude-muziek als moderne orkesten uit; onder andere als chef van het Stuttgart Radio Symfonieorkest, Camerata Salzburg en het Zürich Kamerorkest.
In Nederland trad hij soms op als gastdirigent, zoals in 1977 bij het Nederlands Kamerorkest. Hij „maakte al gauw duidelijk een echte Mozart-dirigent te zijn”, schreef de NRC-recensent toen. „Zelfs een ogenschijnlijk niemendalletje als Mozarts Symfonie in Bes bracht hij op een spirituele lichtvoetige manier. Dankzij de transparante samenklank, de welluidende voordracht van de melodieën en de beheerste luchtigheid waarmee door Norrington de dynamische accenten werden aangebracht, kreeg zo’n symfonietje meteen muzikale substantie. (…) Dank zij zijn alerte aandacht voor elk muzikaal detail kwamen de speelse spanningen en de innige tederheid van deze muziek volledig tot hun recht.”