
‘Vernederingen van het Utrechtse corps verplaatsen zich naar huizen’, kopte NRC op 15 april. Het artikel laat schrijnende misstanden zien binnen USC-huizen: eerstejaars worden ingezet als huispersoneel en bestraft met vernederingen zoals het schrobben van de vloer met een tandenborstel. Ook worden USC’ers aangezet tot seks, via puntensystemen en bangalijsten. Tijdens jaarlijkse Texel-weken, waarin leden als strandwacht werken, terroriseren dertig eerste- en tweedejaars het eiland met ontgroeningsachtige rituelen, dronkenschap en wederom een cultuur waarin seks geen keuze lijkt, maar een opdracht.
Het beeld dat het artikel schetst, sluit aan bij bevindingen uit ons eigen onderzoek naar vijf traditionele studentenverenigingen, waarvan vier corpora. We spraken mannelijke leden over mannelijkheid, seksualiteit, en over de pogingen die verenigingen ondernemen om excessen tegen te gaan. We hoorden vergelijkbare verhalen, die getuigen van een cultuur waarin uitwassen geen incidenten zijn, maar structureel onderdeel van het systeem.
Ja, er is variatie – sommige disputen en huizen zijn milder, andere extremer. En het bewustzijn onder leden neemt toe, mede dankzij verschillende interventies en trainingen. Toch stranden veel pogingen om de seksistische corpscultuur aan te pakken, omdat corpora vasthouden aan tradities en daarmee dus verandering tegenhouden.
De hiërarchische structuren geven ouderejaars macht over nieuwkomers. De nadruk op anciënniteit creëert een cultuur waarin eerstejaars niet alleen onderaan staan, maar ook leren dat de tradities – hoe vernederend ook – ‘erbij horen’. Het afzwakken van deze machtsverhouding is essentieel als je serieus werk wilt maken van verandering.
Corporale ironie
Insiders die NRC voor het artikel sprak, hebben het over „corporale ironie” – het seksisme, het racisme en allerlei uitspattingen zouden niet serieus bedoeld zijn. In ons onderzoek merkten we hetzelfde: binnen de groep mogen dingen gezegd en gedaan worden die ‘buiten’ als onacceptabel gelden. Zo zijn seksistische liederen ‘maar een grap’. Maar de combinatie van alcohol, seksistische taal en het met groepsdruk aanzetten tot seksueel gedrag is – dat weten we uit internationaal onderzoek – een voedingsbodem voor seksueel geweld.
Zolang het normaal is dat wat er ‘binnen’ wordt gezegd of gedaan, niet naar buiten mag komen, blijft de cultuur in stand. Deze dubbele sociale standaard maakt het moeilijk om gedrag aan te spreken en grenzen te bewaken. Dat er geen vrouwen bij zijn, maakt het niet minder schadelijk – het normaliseert.
Corpora doen al van alles: gesprekken over grenzen, seksualiteit, mentale gezondheid. Binnen de verenigingen zijn er campagnes zoals ‘Ben je oké?’, waarbij omstanders leren ingrijpen bij grensoverschrijdend gedrag. Dat is waardevol. Maar het moet verder gaan. Om echte verandering te bewerkstelligen, is het nodig tradities te doorbreken. De macht van anciënniteit, de geheimhouding en het masker van onschuld moet écht ter discussie worden gesteld. Ook binnenskamers moeten leden van corpora elkaar durven aanspreken.
Leden zeggen dat gemengde activiteiten met vrouwen leiden tot nuance, wederzijds begrip en het besef dat respect niet stopt bij de voordeur van het corpshuis. Of vrouwen na alle berichtgeving zitten te wachten op meer gemengde commissies, disputen, jaarclubs en huizen, is een terechte vraag – maar het kan een middel tot verandering zijn.
Bangalijsten en sekspunten zijn symptomen van een diepgewortelde machtsstructuur. Die verdwijnt niet vanzelf. Stop dus met romantiseren van wat inmiddels destructief is geworden.
Iris van Huis is zelfstandig sociaalwetenschappelijk onderzoeker, Marianne Cense is senior onderzoeker bij Kenniscentrum Rutgers, Jenneke van Ditzhuijzen is universitair docent Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de Universiteit Utrecht.
