Het is al weken geleden dat de rivieren kalmeerden. Na een periode van razernij waarin schappelijke waterwegen veranderden in onbeheerste stromen die oevers en naastgelegen land overspoelden duurde het nog even, maar uiteindelijk zakte het water naar het gebruikelijke peil.
Met mijn schip bevaar ik een onschuldig ogende IJssel en bekijk het drooggevallen gebied ernaast. Overal zijn de nagelaten sporen van het water zichtbaar. De modderige uiterwaarden sieren zich met langgerekte linten van wrakhout, onderbroken door kleine poelen vol schelpen en zand. Hier en daar een kleurige vlek in het vale landschap: achtergebleven plastic en ander zwerfvuil dat niet is opgeruimd.
In de bebouwde wereld verderop is dat wel anders. Het zakken van het waterpeil was het startsein om de rommel op te ruimen. Bewoners van overstroomde straten hoosden hun verdronken kelders en spoelden hun modderige stoepen schoon. Tuinen werden ontdaan van aangespoelde rotzooi, op het talud langs de kade veegden schoonmakers slierten riet weg en gooiden stukken wrakhout terug het water in.
De rommelige sporen van de gebeurtenissen werden met graagte uitgewist, zoals dat al zo vaak gebeurde want een deltaland als het onze kent een lange geschiedenis van overstromingen. Wij zijn een proper volk dat gretig wegpoetst. Desondanks willen we na elke watersnood graag vertellen hoe buitengewoon het was. Maar dan wel met eigen beeldtaal. In plaats van het achtergebleven vloedmerk te tonen dat als een streep van slib op de kademuur is achtergebleven, plaatsen we zelf een gedenkbord of -steen met daarop een getal dat aangeeft hoe hoog het water kwam.
Waar kijk ik naar?
Die wijze van handelen doet mij denken aan het creëren van landschapskunst; een beeldtaal waarbij gebruik gemaakt wordt van elementen uit de natuur. De kunstenaar manipuleert een natuurlijke omgeving zodat er een nieuwe beleving van diezelfde natuurlijke omgeving ontstaat. Het levert de kijker verwondering op, zet aan tot nader kijken en het stellen van een vraag: waar kijk ik nou eigenlijk naar? Naar natuur of naar een menselijke natuurcreatie?
Ik ben een groot liefhebber van landschapskunst, ofwel land art zoals het meestal genoemd wordt. Tijdens mijn opleiding aan de Gerrit Rietveld Academie deed ik het zelf graag: de natuur gebruiken om er een beeld mee of van te maken. Ik liet de golfbeweging van de zee doorlopen op het land, de wind in het zand schrijven met loden punten aan ballonnen, veranderde aarde langzaamaan in water door het graven van steeds diepere putten.
Lees ook
Voor ‘Zeelandschap’ was in Utrecht geen plaats meer
Ik bekijk met plezier het werk van kunstenaars die een samenwerking aangaan met natuurkrachten. Die er gebruik van maken. Het plaatsen van metalen staven in een open landschap, die de bliksem lokken om in te slaan. Het opbinden van bomen om die, door eigen groei, uiteindelijk een onnatuurlijke vorm aan te laten nemen. Het opnieuw rangschikken van door water geslepen wrakhout in een net niet natuurlijk patroon. Kunst waarbij de mens regeert over dienstbare natuur die zich gewillig laat manipuleren.
Al kan die natuur ook eigenzinnig zijn en onverwachts reageren op menselijk handelen. Dan maakt zij zelf landschapskunst terwijl dat uitgangspunt noch bedoeling is. Een opgekruide zandplaat bijvoorbeeld, ontstaan door het afsluiten van een zeearm in de Zuidwestelijke Delta. Het parttime eiland (bij hoogwater duikt het onder) wandelt traag maar onverbiddelijk zijn eigen route. Onversneden landschapskunst vind ik zelf. Mogelijk denkt de meer praktische mens er anders over. Die ziet problemen in plaats van schoonheid: dichtslibbende vaargeulen, verzandende havens. Het is maar hoe je kijkt.
Zelf kijk ik graag met onbevangen blik, en in het achterhoofd de vraag: waar kijk ik nou eigenlijk naar? Het blijkt niet altijd eenvoudig, die onbevangenheid. Toen ik een foto zag van een drooggevallen woestijnmeer waar tientallen zware keien exact gelijke sleepsporen over de bodem hebben getrokken, dacht ik direct: landart. De vergelijking met werk van kunstenaar Richard Long in ongerepte landschappen drong zich te sterk op om te negeren.
Maar de zaken lagen anders. Het betrof hier geen kunstproject maar een natuurwonder. De honderden meters lange, identieke sleepsporen zijn door een natuurlijk proces ontstaan. Een proces dat overigens zo vergezocht lijkt (de keien komen vast te zitten in een laagje bevroren water waarna de ijsschol door de wind in beweging wordt geblazen en de ingevroren stenen over de grond schrapen) dat de suggestie ervan in 1955 nog van de hand werd gewezen als te fantasievol. Dat vind ik begrijpelijk. Zelfs met de bewezen werkelijkheid in gedachten, lijkt het nog steeds geloofwaardiger dat het de mens is die hier in het landschap heeft ingegrepen en niet de natuur zelf.
Verbeelde geschiedenis
Het trof me dat ik niet verwacht had dat de natuur ook landschapskunst kan maken, dat wil zeggen: beelden die ik op die wijze ervaar. Het idee dat het wellicht zelfs originelere beelden kan creëren dan die van de mens, schudde mijn gedachten over deze kunstvorm flink op. Nu had ik drie varianten gevonden: 1. De mens maakt bedoeld landart van natuur door een bewuste ingreep. 2. De mens maakt onbedoeld landart van natuur door een bewuste ingreep met een ander doel dan landart creëren. 3. De natuur maakt zelf landart. En ik vroeg mij af of er niet nog een vierde vorm bestaat. Landschapskunst waarbij niet de mens het werk van de natuurlijke omgeving manipuleert tot een nieuwe beleving, maar waarbij de natuur de menselijke omgeving manipuleert.
Zoekend vond ik heel wat voorbeelden. Kruiend ijs dat als een grillig groeiende sculptuur de zeedijk op klimt. Een afbrokkelende klif met een huis dat op het randje is komen te staan en in spanning wacht op de fatale aanval. Een al lang geleden verdronken kerk waarvan de torenspits als manende vinger boven het water uitsteekt. Een onverwachte kronkel in een dijk waarnaast tam water in de binnengedijkte kolk de geschiedenis van een dijkdoorbrekende vloedgolf weerspiegelt.
Beeldende belevingen die zijn ontstaan na een kortdurende, natuurlijke manipulatie.
Maar wellicht de mooiste voorbeelden zijn die waarin tijd de hoofdrol speelt. Bevreemdende beelden van een door de mens gecreëerde omgeving die dankzij natuurkracht wordt omgevormd tot een decor van herinneringen.
Een in zand verzopen woestijndorp, een door boomwortels ingekapseld tempelcomplex, een van mos geworden autokerkhof. Een scheepswrak met bovenop een mangrovebos, treinrails van bodembedekkers, een met bomen doorkruist reuzenrad, de roestige bakjes vol verteerde bladeren en vogelnesten.
Beelden die verhalen vertellen, over gebeurtenissen en tijden die we vergeten zijn. Daarmee is het breder geworden dan landschapskunst alleen. Het is verbeelde geschiedenis. Onversneden landschapskunst, vind ik zelf. Maar ook hier zal een meer praktisch ingesteld mens anders over denken. Want kunst, zegt de definitie, wordt door mensenhanden gemaakt. Niet door natuur.
Terug nu naar de nagelaten sporen van het hoogwater. Naar de natuur die zelf kunst maakte op de drooggevallen gronden naast het gekalmeerde water van de IJssel. En die op de kademuur met slib een vloedmerk heeft geschetst. Een natuurlijke handtekening die wij graag wegpoetsen om vervolgens te vervangen door een gedenkbord of -steen met daarop een getal dat aangeeft hoe hoog het water kwam. Kan dat niet anders? Kunnen we geen gelijkwaardige samenwerking aangaan met de natuur om tot iets te komen dat we kunst kunnen noemen? Een beeld dat verwondert, aanzet tot nader kijken en het stellen van de vraag: waar kijk ik nou eigenlijk naar?
Mijn voorstel is om het vloedmerk op de kademuur in te lijsten. In het frame kan dan het jaartal worden geschreven. Wanneer we dat bij iedere toekomstige watersnood doen, hebben we straks een mooie serie landschapskunst van een gezonde drie-eenheid: Natuur-mens-tijd.
Lees ook
Hoogwater in Nederland: de rivieren hebben ruimte gekregen en die nemen ze nu in