Opinie | Terwijl AI oprukt in het onderwijs, moeten scholen het hoofd koel houden

Scholen worstelen met ChatGPT: hoe kun je het onvermijdelijke gebruik daarvan in goede banen leiden? Wat minder aandacht krijgt, is helaas een veel structureler AI-probleem, namelijk de opkomst van ‘educatieve AI’, oftewel digitale leermiddelen met kunstmatige intelligentie (AI), en vooral de rol die de industrie daarbij speelt. Scholen zouden zich ook dáárover zorgen moeten maken. Evenals de politiek.

De aangekondigde samenwerking tussen Sanoma en Microsoft, afgelopen december, is een wake-up call. Sanoma Learning is een Fins concern, dat onder andere eigenaar is van de educatieve uitgeverij Malmberg en het elektronisch leerlingendossier Magister. Microsoft levert educatieve AI, zoals CoPilot voor leraren en de ‘AI-leerversnellers’ voor leerlingen.

De samenwerkingsplannen betekenen onder meer dat Bingel, een populair digitaal leermiddel van Malmberg, voortaan via Microsoft Teams wordt aangeboden. Een vervolgstap is dat Sanoma Learning zijn digitale onderwijsproducten met AI van Microsoft gaat versterken.

Zo wordt de grip van Big Tech op Nederlandse scholen nóg groter. Want voor Google zijn vergelijkbare voorbeelden te geven. Met als gevolg dat de autonomie van scholen om zelf te bepalen hoe zij hun digitale leeromgeving inrichten, steeds verder wordt aangetast.

Allesomvattend

Centraal in deze machtsconcentratie staan de ‘digitale onderwijsplatforms’. Zoals Teams for Education van Microsoft en Google Workspace for Education. Deze allesomvattende digitale onderwijsomgevingen hebben een grote plaats gekregen in het fysieke onderwijs.

Digitale onderwijsplatforms beloven scholen ongekende ruimte te geven voor beter onderwijs, wat vooral betekent: gepersonaliseerde educatieve AI-producten. Natuurlijk kan dat voordelig zijn voor individuele scholieren. Scholen kunnen bijvoorbeeld – vanuit de cloud – zicht krijgen op hoe leerlingen (en leraren) werken en hoe ze zich ‘voelen’. Dat lijkt heel mooi. Maar ondertussen voeren techbedrijven regelmatig ‘vernieuwingen’ door, vaak buiten het zicht van scholen, en zonder dat ze er veel over te zeggen hebben. Zoals een extra vink-mogelijkheid hier of daar, de optie om de emotionele ontwikkeling van leerlingen over de tijd volgen of een aanpassing in het algoritme, ‘omdat daar vraag naar was’.

Als twee bedrijven het systeem controleren, kunnen scholen dan nog kiezen?

Dit soort aanpassingen lijkt onschuldig, maar ze grijpen onmiddellijk in op het onderwijsproces. Denk aan het tempo waarin leerlingen door moeten naar een volgende opdracht, hoe leerlingen geautomiseerde feedback krijgen, of nieuwe AI-opties om leraren automatisch opdrachten te laten genereren. Scholen hebben daar nauwelijks invloed op waardoor hun autonomie ernstig wordt ingeperkt. Zelflerende AI versterkt dat nog eens.

En dat gaat niet alleen over toepassingen als Bingel. Onderwijsplatforms als Teams maken deel uit van een digitale infrastructuur waarvan steeds meer onderdelen in handen zijn van Microsoft en Google. Van AI-tools tot datacenters en van cloudopslag tot databeheer.

Dat roept serieuze vragen op. Als één of twee bedrijven nagenoeg alle onderdelen van het ecosysteem onder controle hebben, in hoeverre zijn scholen dan nog vrij om te kiezen?

Wat als leerkrachten wel willen werken met Bingel, maar zij leerlingen niet als Microsoft-consumenten willen grootbrengen? Hoe voorkomt een schoolleider dat onwenselijke AI de klassen binnenkomt, bij gebrek aan zicht en grip op de ontwikkelingen? Kan het bestuur overstappen naar een ander systeem, zonder torenhoge kosten te maken?

De Europese AI Act die eraan staat te komen, kan uitkomst bieden, maar zeker is dat nog lang niet. Scholen moeten dus zélf het hoofd koel houden.

Onder de indruk

In ieder geval moeten scholen af van het ontzag voor AI. Volgens de Britse onderzoeker Neil Selwyn heerst in het onderwijs zelfs een ‘AI-koorts’: een stijgende eerbied voor de vermeende mirakels van AI. Bedenk dat AI geen onvermijdelijk ingrediënt voor goed onderwijs is, schrijft hij. Laat je niks wijsmaken. Maar dat is lastig voor scholen. Ze kunnen danig onder de indruk zijn van de wijze waarop bedrijven nieuwe technologie presenteren, op technologiebeurzen voor het onderwijs bijvoorbeeld: als een wondermiddel dat allerlei ingewikkelde onderwijsproblemen kan oplossen, zoals het lerarentekort.


Lees ook
‘Ik zie ChatGPT als een extra collega’

Zij ontdekten AI en kunnen niet meer zonder: ‘Ik zie ChatGPT als een extra collega’

Het hoofd koel houden wil ook zeggen dat scholen scherper nadenken over de vraag wat goed onderwijs is, en wie dat bepaalt. Zij zelf dus. Het ideaal van technologiebedrijven is een digitale leerroute voor de individuele leerling, niet uitgestippeld door de leraar maar door AI. En daar is veel data voor nodig. Bedrijven bieden dan ook steeds meer mogelijkheden om het wel en wee van leerlingen digitaal vast te leggen en te analyseren. Is dat wat het onderwijs werkelijk wil?

Eén ding staat buiten kijf: scholen moeten de vrijheid – en dus de autonomie – hebben om het onderwijs te geven dat in overeenstemming is met hun eigen wortels. Zij moeten zelf de technologie kunnen kiezen die daaraan dienstbaar is. Dat kunnen zij best. Zeker als zij collectiever optrekken, met andere scholen, om strengere voorwaarden aan techbedrijven op te leggen of alternatieve technologie te ontwikkelen.