Opinie | Telt bij IS-vrouwen het huishouden plots wel mee?

Begin jaren zeventig beargumenteerden feministen dat huishoudelijk werk, kinderen krijgen en die grootbrengen veel meer maatschappelijke waardering zou moeten krijgen, want dergelijke ‘reproductieve arbeid’ houdt de samenleving in stand. De laatste jaren is voor dit argument opnieuw aandacht gekomen, maar ditmaal ook op een onverwachte, negatieve manier, namelijk in het strafrecht. En dan alleen voor terrorismezaken.

Dat werd onlangs weer duidelijk bij twee zaken tegen terugkeersters uit IS-gebied. Daarbij viel mij als antropoloog op dat veel tijd werd besteed aan de vraag wat de echtgenoten van uitreizigsters in IS-gebied hadden gedaan. Dat deze vrouwen in IS-gebied geleefd hadden kon hun niet verweten worden, burgerschap is niet strafbaar. Het verwijt is dat zij door met een IS-deelnemer een gemeenschappelijk huishouden te voeren hem, en daarmee IS, ondersteund hebben. Het ging dus om de vraag of die mannen deelnemers aan IS waren, als strijder of in een andere functie. Zo leek het er haast op of de echtgenoten van die uitreizigsters in absentia terecht stonden.

De rechters lijken het ingewikkeld te vinden, want ze komen tot uiteenlopende oordelen. De terugkeersters worden steeds beschuldigd van twee misdrijven, in niet-juridische taal deelname aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. Maar de rechterlijke uitspraken zijn verwarrend, ook voor de advocaten. Soms is ‘het voeren van een gemeenschappelijk huishouden’ een grond voor veroordeling voor beide aanklachten, soms voor een van de twee. Het komt voor dat de rechter expliciet stelt dat ‘de gemeenschappelijke huishouding’ onvoldoende is voor een veroordeling voor deelname, maar wel grond voor een veroordeling voor voorbereidingshandelingen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij Laura H. in 2017, en in een zaak in augustus dit jaar. Maar het gebeurt ook dat de rechter het juist onvoldoende vindt voor voorbereidingshandelingen, maar wel grond voor deelname (een zaak in 2019 en in september dit jaar).


Lees ook
Nederland heeft zijn IS-vrouwen nu wel hard genoeg gestraft

 IS-vrouwen in het gevangenenkamp Al-Hol in Noord-Syrië.

Gezinspolitiek

Hoe het ook zij, het is een dubieus gebruik van een oud feministisch argument over het belang van huishoudelijk werk en zorgtaken. Voor de officier van justitie is het duidelijk. Zijn argument is simpel: IS vond deze rol van vrouwen heel belangrijk en wie zijn wij dan om dat te ontkennen? Het klopt inderdaad dat IS in zijn publicaties hoog opgeeft over deze rol van vrouwen, en daar een politieke inhoud aan geeft: het versterkt IS als staat.

Maar betekent dat dan ook dat individuele uitreizigsters daarvan op de hoogte waren en hun rol ook zo zien? Was een dergelijke politisering van huishoudelijk werk en kinderen krijgen inderdaad de motivatie van individuele vrouwen? Die vraag wordt niet gesteld, maar zou wel gesteld moeten worden. Het komt wel vaker voor dat leiders een bepaalde bevolkings- en gezinspolitiek propageren, terwijl burgers daar anders naar kijken.

Daarnaast neemt de rechtbank maar een deel van het feministische argument over huishoudelijk werk over. Dat er binnen het huishouden/gezin vaak sprake is van ongelijke machtsverhoudingen – de andere kant van dit argument – blijft onbesproken. Dat zou toch juist aandacht verdienen in het geval van IS. Men is het er immers over eens dat IS een uiterst repressief regime voerde, waaronder de bewegingsvrijheid van vrouwen heel beperkt was. Het is dan ook erg onwaarschijnlijk dat vrouwen zich aan ‘de gemeenschappelijke huishouding’ konden onttrekken. Dat gold eens te meer voor buitenlandse uitreizigsters die geen familie hadden bij wie ze hun toevlucht zouden kunnen zoeken. Alleen wonen was geen optie voor vrouwen in IS-gebied.

Drugsfamilies

Het argument van de gemeenschappelijke huishouding is ook dubieus om andere redenen. Het wordt uitsluitend in deze zaken van uitreizigsters gebruikt, en niet in vergelijkbare gevallen in Nederland. Neem bijvoorbeeld vrouwen die ingetrouwd zijn in bekende drugsfamilies. Die vrouwen worden niet vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie wanneer ze alleen het huishouden hebben gedaan en zorgtaken hebben vervuld, en zo hun echtgenoot hebben gefaciliteerd.

Het lijkt erop dat er om terugkeersters te veroordelen een nieuw misdrijf is ‘uitgevonden’. Dat hadden de betrokken vrouwen bij vertrek dus niet kunnen weten. Het is bovendien een argument dat alleen gebruikt wordt voor vrouwelijke verdachten. Zo wordt een feministisch argument ingezet voor indirecte discriminatie op basis van sekse.

Natuurlijk moeten mensen gestraft worden voor strafbare feiten. Maar laten we dat wel beperken tot strafbare feiten die zij zelf hebben begaan.