N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Keti Koti In kleinere gemeenten in ‘de provincie’ is nauwelijks aandacht voor het slavernijverleden, constateert Dave Ensberg-Kleijkers. Terwijl het racisme juist daar welig tiert.
Als ik in kleinere dorpen of stadjes in Zuid-Limburg, Midden-Brabant, Zuidoost-Drenthe of in de Achterhoek ben, is Keti Koti niet bepaald een begrip dat veel herkenning oproept. Onder Nederlanders die op relatief grote afstand van de Randstad wonen, lijkt aandacht voor het trans-Atlantisch slavernijverleden van Nederland niet te leven. Men heeft daar kennis genomen van de excuses die premier Rutte eind 2022 maakte namens de Nederlandse staat, maar niet meer dan dat. En dat is jammer, omdat het slavernijverleden óók daar doorwerkt in het heden.
Eén jaar woonde ik in het Brabantse Waspik, een dorp met iets meer dan 5.000 inwoners en onderdeel van de gemeente Waalwijk. Langer dan een jaar hield ik het om verschillende redenen niet uit. Toen ik het onderzoeksrapport Racistische overlast in Waspik (Forum, 2008) las, vielen de puzzelstukjes in elkaar. De „tamelijk gesloten gemeenschap” en overlast veroorzakende jongeren droegen bij aan een reeks aan racistische incidenten richting een zwart, Liberiaans gezin. Een gezin dat gevlucht was voor oorlog en in Waspik vrede dacht te vinden. Wat zij echter aantroffen, was een dorp waarin hun huis herhaaldelijk werd beklad met eieren. Wachtend op de bus kregen ze ‘Ga terug naar je eigen land’ naar hun hoofd geslingerd. De Liberiaanse kinderen werden op straat geïntimideerd als ze door het dorp liepen of fietsten. Regelmatig werden er apengeluiden gemaakt. Ook ontving het gezin bedreigingen of werden ze uitgescholden. Dit soort ‘anti-zwart racisme’ vindt zijn wortel in het trans-Atlantisch slavernijverleden.
Ontmenselijking
Ruim drie eeuwen lang zijn Afrikanen door Nederlanders tot slaaf gemaakt, verscheept en te werk gesteld op plantages in Suriname of op Caribische eilanden. Deze trans-Atlantische slavernij was een economisch systeem dat moreel werd gerechtvaardigd door zowel kerk als staat. Een rechtvaardiging die gepaard ging met de ontmenselijking van zwarte Afrikanen. Ze werden beschouwd als minderwaardige, door God vervloekte schepsels zonder ziel. Dieren hadden een beter leven dan Afrikaanse tot slaaf gemaakten. De trans-Atlantische slavernij was in alles een racistisch systeem, voortkomend uit een wit superioriteitsgevoel dat het collectieve mens-, maatschappij- en wereldbeeld bepaalde.
Als op 1 juli 1863 de slavernij formeel bij wet wordt afgeschaft, is het racisme nog volop aanwezig in alle delen van het Koninkrijk der Nederlanden. En ook nu is racisme volop aanwezig in alle facetten van onze samenleving. Van etnisch profileren door politie en marechaussee tot het Toeslagenschandaal. Van alledaags racisme op de arbeidsmarkt, woningmarkt, in het onderwijs, in voetbalstadions of in de openbare ruimte: het racisme dat de Nederlandse samenleving in het verleden met verregaande gevolgen heeft vergiftigd, bevindt zich nog altijd in ons collectieve lichaam.
Er is echter hoop. Steeds meer Nederlanders, wit en zwart, gaan met elkaar in dialoog over (on)bewuste vooroordelen en over de doorwerking van het slavernijverleden. In het onderwijs leert de jeugd ook steeds meer over historische feiten en hedendaagse consequenties daarvan. Er komt een nationaal slavernijmuseum en wellicht wordt 1 juli ooit wel een officiële feestdag. Maar dat is niet voldoende. Juist in kleinere gemeenten in ‘de provincie’ is er nauwelijks aandacht voor het slavernijverleden en racisme. Hierin ligt een rol weggelegd voor de lokale overheid als hoeder van het algemeen maatschappelijk belang en uitvoerder van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen.
Inclusieve samenleving
De racistische overlast in Waspik kon mede zo hoog oplopen omdat de gemeente te lang, te laks omging met alle signalen van wijdverspreide vreemdelingenhaat, geen regie voerde over de aanpak van discriminatie en racisme en onvoldoende inhoudelijk deskundig was. Ik vrees dat wat in 2008 voor Waspik gold, anno 2023 nog steeds voor veel andere kleine dorpen en hun gemeenten geldt.
Gemeenten kunnen en moeten meer doen om een ‘nieuw Waspik’ te voorkomen
Het kabinet maakt serieus werk van het ‘Herdenkingsjaar slavernijverleden’, dat loopt van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024. Gemeenten kunnen niet achterblijven als de meest nabije overheidslaag voor alle burgers. Een ‘Lokale Agenda Slavernijverleden’ kan helpen om in alle 342 gemeenten regie te voeren op dit voor alle Nederlanders belangrijke onderwerp. Want alle Nederlanders verdienen een gelijke behandeling, de ruimte om zichzelf te kunnen en te mogen zijn en om zich veilig te voelen. Precies zoals is verankerd in het eerste artikel van onze Grondwet.
Gemeenten kunnen en moeten meer doen om een ‘nieuw Waspik’ te voorkomen. Een Lokale Agenda Slavernijverleden kan een integrale, structurele manier zijn om samen met het maatschappelijk middenveld stappen te zetten richting een beschaafder Nederland. Een inclusieve samenleving met minder racisme en meer menswaardigheid en gelijkwaardigheid. 160 jaar na de formele afschaffing van de racistische slavernij is het tijd voor de morele effectuering daarvan in het alledaagse Nederland. Zodat iedere, zwarte Nederlander ook in dorpen als Waspik een mooi en gelukkig leven kan hebben.
Industriebedrijven hoeven niet meer vóór 2030 extra te vergroenen als ze aanspraak willen maken op financiële steun. Dat blijkt uit een recente, ambtelijke nota die NRC in bezit heeft. Het ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) laat hiermee de facto een belangrijk doel van het kabinet om de industrie voor 2030 versneld te verduurzamen los. Geplande vergroeningsafspraken met de industrie worden daarmee in één klap minder ambitieus dan ze oorspronkelijk bedoeld waren.
Het idee was dat als twintig industriebedrijven met de meeste CO2 tegen 2030 meer zouden verduurzamen dan wettelijk verplicht, zij financiële steun konden krijgen van de overheid. Zo zou het Nederlandse klimaatdoel voor 2030 in zicht komen. Grote stappen, snel thuis, was de gedachte.
Bedrijven stellen „investeringsbeslissingen” uit, valt te lezen uit de ambtelijke nota
Maar zulk optimisme klinkt niet meer bij deze zogeheten ‘maatwerkafspraken’. Veranderende omstandigheden „vragen om realisme” en het „verlengen van de horizon”, staat in de nota van de interne stuurgroep Nationaal Programma Verduurzaming Industrie, die de aanpak coördineert. In deze stuurgroep zitten onder andere minister Sophie Hermans (Klimaat en Groene Groei, VVD), staatssecrateris Chris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat, PVV), vertegenwoordigers van de industrie en netbeheerders.
Bedrijven stellen „investeringsbeslissingen” uit, valt te lezen. Het investeringsklimaat is verslechterd en randvoorwaarden ontbreken, zoals de mogelijkheid voor CO2-opslag of een oplossing voor hoge nettarieven. De doelstelling van „16.5 megaton minder CO2” in 2030 raakt „verder uit zicht”, staat in de nota.
Of het zin heeft voor de overheid om door te praten voor mogelijke maatwerkafspraken, wil het ministerie laten afhangen van de aard van de verduurzamingsplannen van bedrijven. Niet 2030 lijkt het belangrijkste uitgangspunt, maar veel nadrukkelijker de periode erna. Een van de criteria luidt: „Het bedrijf doet niet minder, maar later in de tijd. ‘Additionaliteit’ blijft vereist.” En als blijkt dat projecten door „externe factoren niet realiseerbaar zijn voor 2030”, moeten daar apart „afspraken” over gemaakt worden.
Twijfelgevallen
De maatwerkafspraken verlopen al jaren stroef. Het experiment tussen overheid en bedrijfsleven vraagt veel overleg, en bedrijven zien hun businesscase niet altijd rondkomen. Sommige dreigen uit de afspraken te stappen. De houding van het ministerie van KGG lijkt een nieuwe poging om bedrijven aan tafel te houden.
Minister Hermans kondigde onlangs in de Tweede Kamer aan alleen te willen doorpraten met bedrijven die adequate verduurzamingsplannen op tafel leggen. Nu blijkt dat met olieconcern ExxonMobil en chemiebedrijven Sabic en Air products vermoedelijk geen maatwerkafspraken komen.
De stuurgroep wil door met gesprekken met bedrijven als Tata Steel en Nobian, maar constateert in de nota dat „7 bedrijven” in de maatwerkaanpak „twijfelgevallen zijn”. Van bedrijven wordt gevraagd om uiterlijk in 2025 toe te werken naar een conceptovereenkomst. Steeds vaker komen ook andere bedrijven, buiten de groep grootste uitstoters, in aanmerking voor een maatwerkafspraak. Het ministerie kon op de late vrijdagmiddag nog niet inhoudelijk reageren.
Met medewerking van Milo van Bokkum en Chris Hensen.
Lees ook
Terwijl twee ministeries ruziën, raken de klimaatdoelen steeds verder uit zicht
Op een novemberochtend zit Eppo Bruins (55) op het ROC Nijmegen in een kring met studenten. „Het is nodig dat we elkaar in de ogen kijken”, zegt de NSC-minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap plechtig met zijn typerende zachte stem. „Dat we elkaar als mensen zien en niet als onderdeel van een groep.”
De studenten vertellen hem over hun ervaringen met discriminatie tijdens hun stages. Een student van Marokkaanse komaf heeft zojuist verteld dat op haar eerste stagedag tegen haar werd gezegd: „We hebben het niet zo op Marokkanen.” Als Bruins vervolgens zegt dat mensen elkaar in de ogen moeten kijken, zegt de student: „Eh, ja, nee, dat klopt, ja.”
Aan het begin van zijn werkbezoek zei de minister dat hij zijn „oren” had „meegenomen”, terwijl hij even aan zijn oren voelde. Hij wilde ermee zeggen dat hij goed zou luisteren en dat doet hij ook. De verhalen van de studenten lijken hem echt te raken en hij stelt de juiste vragen.
De studenten lijken zich op hun gemak te voelen bij hem. Alleen weten ze niet altijd even goed wat ze aan moeten met zijn zalvende woorden. Later begint hij nog een keer over „elkaar in de ogen kijken” en over „hoop” en „verbinding”.
Eppo Bruins, evangelisch, neemt zijn geloof overal mee naartoe. Als Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie (2015-2021) stond hij op dinsdagochtenden regelmatig te bidden met een groep in een hoekje van het Kamergebouw. Na zijn vertrek liep hij er nog een tijd rond als ‘bemoediger’, samen met Johan den Hartogh van Justice House of Prayer (JHOP), een gebedshuis in Den Haag. Ze boden een luisterend oor aan Kamerleden en baden voor hen. In 2021 zegenden Bruins en Den Hartogh zelfs samen het nieuwe (tijdelijke) Kamergebouw. „Zeven dagen lang liepen we er elke avond een rondje omheen terwijl we gebeden uitspraken. Ook bliezen we op een sjofar, een ramshoorn die in de Joodse eredienst wordt gebruikt”, vertelt Den Hartogh aan de telefoon.
Bruins vertelt graag, ook in de media, hoe hij tot het geloof is gekomen. Hij is niet christelijk opgevoed, maar speelde piano in de begeleidingsband van een christelijk koor. Toen hem werd gevraagd om een avond mee te zingen, zei de dirigent dat er één nummer was dat je niet kunt zingen als je niet gelooft. Toen dat nummer kwam, And in that day van Adrian Snell, stokte Bruins’ stem. Wow, dacht hij toen, God bestaat écht.
Des te vreemder is zijn overstap van de ChristenUnie naar NSC, vinden vrijwel alle zestien mensen die NRC voor dit profiel sprak. Die maakte hij deze zomer omdat hem door NSC was gevraagd onderwijsminister te worden in het kabinet-Schoof. Bruins wilde in eerste instantie lid blijven, maar toen de zwaar teleurgestelde partijleider Mirjam Bikker hem duidelijk maakte dat de ChristenUnie niet wenste mee te werken aan het kabinetsbeleid, zei hij zijn lidmaatschap op.
De overstap was ook opmerkelijk omdat al duidelijk was dat Bruins, afkomstig uit de wetenschap, als onderwijsminister moest gaan bezuinigen op hoger onderwijs en onderzoek. In de jaren negentig promoveerde hij in de natuurkunde en daarna had hij managementfuncties bij allerlei wetenschappelijke instituten. Tot aan zijn ministerschap was hij voorzitter van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI). In die rol schreef hij afgelopen juni in een opiniestuk in het Het Financieele Dagblad dat het kabinet juist zou moeten investeren in onderzoek en ontwikkeling. De geplande bezuinigingen op onderwijs, die hij zelf „lelijk” noemt, lopen op tot 1,9 miljard euro per jaar, waarvan 1 miljard op hoger onderwijs en onderzoek.
Vanwege die bezuinigingen krijgt Bruins sinds Prinsjesdag de wind van voren vanuit het onderwijsveld. Afgelopen maandag was er een protest in Den Haag met ruim twintigduizend demonstranten. En in aanloop naar het Tweede Kamerdebat over de onderwijsbegroting dinsdagavond bleek dat twee gelegenheidscoalities van oppositiefracties de geplande bezuinigingen willen tegenhouden. Zij dreigen de begroting in de Eerste Kamer weg te stemmen als Bruins niet akkoord gaat met hun voorgestelde wijzigingen. De onderhandelingen hierover, achter de schermen, kunnen nog wel een week duren.
Er is nog iets wat Bruins’ overstap opvallend maakt. Een van de redenen dat hij in 2011 zijn lidmaatschap van het CDA opzegde, was de samenwerking van die partij in het kabinet-Rutte I met de PVV als gedoogpartner. Nu zou Bruins minister worden in een kabinet waarvan de PVV daadwerkelijk deel uitmaakt.
Ik ben me heel erg bewust van het feit dat ik heel veel talenten heb
Hij heeft dus flink om zijn eigen normen en waarden heen moeten slalommen om bij het ministerschap uit te komen. Waarom heeft hij dat gedaan? Zelf zegt hij steeds: „Ik ben de juiste man op de juiste plek.” Oftewel: als wetenschapsman heeft hij nu de mogelijkheid om de pijn van de bezuinigingen enigszins te verzachten. Voor een andere verklaring grijpt Bruins vaak terug op zijn geloof. Afgelopen augustus zei hij in een interview met het Nederlands Dagblad dat het „de bedoeling” was dat hij op deze plek zou komen. „Gods leiding zit in alles.”
Meerdere mensen die NRC sprak hebben een andere verklaring. Of beter gezegd: nóg een verklaring, want ze geloven best dat Bruins zelf gelooft dat hij het kruis moet dragen om Nederland beter te maken. Maar ze zien ook zijn grote eergevoel, een stukje ijdelheid en misschien zelfs wat opportunisme.
Na zijn Kamerlidmaatschap zei Bruins altijd dat hij nog niet klaar was in Den Haag. Eind 2021 had hij het in de politieke podcast De Binnenkamer over „een boodschap” die hij nog heeft voor het land. Hij zei ook: „Ik ben me heel erg bewust van het feit dat ik heel veel talenten heb en ik vind het geweldig om die dan ook te mogen gebruiken.” Hij had in die tijd zelfs expres geen baan voor langere tijd aangenomen zodat hij makkelijk zou kunnen terugkeren naar Den Haag als hij de kans kreeg. Maar die kans kreeg hij niet bij de ChristenUnie. In 2021 was hij lager op de lijst gezet, op plek 7, en niet herkozen. De ChristenUnie was niet laaiend enthousiast over hem als Kamerlid. Misschien, klinkt in de partij, schatte hij in dat zijn kansen om namens de ChristenUnie terug te keren naar Den Haag verkeken waren en nam hij daarom het aanbod van NSC aan.
Niet dat zijn Kamerlidmaatschap een fiasco was. Collega’s uit die tijd noemen hem bijzonder intelligent, (inhoudelijk) gedreven en leergierig. Hij had visie en was prettig in de omgang. „Hij liep heel vaak even binnen bij collega’s voor een gesprekje: hoe gaat het met je?”, zegt Carla Dik-Faber, destijds ook Tweede Kamerlid namens de ChristenUnie. „Hij had echt een luisterend oor, ook voor de stagiairs.”
Alleen was Bruins wel een beetje een „Alice in Wonderland” in de politiek, zegt Dik-Faber. „Hij kon met kwieke tred door de gang lopen en dan links en rechts de kamers in kijken met zo’n verwonderde blik van: waar ben ik eigenlijk terechtgekomen?” Bruins had nul politieke ervaring toen hij de Kamer in kwam. De selectiecommissie was onder de indruk geweest van zijn ervaring in de wetenschap en als manager en had hem dus gelijk hoog op de lijst gezet.
Maar, zagen ze in Den Haag, door de jaren heen werd het niet echt beter. Hij miste een zekere gehaaidheid, was te goed van vertrouwen om politiek vernuftig te zijn. Ja, moties en initiatiefnota’s indienen deed hij wel. Hij streed bijvoorbeeld tegen de opening van Lelystad Airport en vóór de herinvoering van de basisbeurs voor studenten. Die onderwerpen heeft hij mede op de kaart gezet. Maar het hogere politieke spel, het hardcore onderhandelen, daar was hij niet goed in. Bedenken wie je nodig hebt om je doel te bereiken, wat je kunt geven, nemen. Dat lijkt hem nu als minister weer parten te spelen, klinkt in Den Haag. Doordat hij zich niet voldoende zou hebben ingezet om in de Eerste Kamer een meerderheid te regelen voor de geplande bezuinigingen, dreigen zijn plannen daar nu te stranden.
Tegelijkertijd heeft hij de neiging om, als hij het idee heeft dat hij goed in de materie zit, prekerig te worden, een soort college te geven. In zijn tijd in de Tweede Kamer konden Kamerleden van andere partijen zich daaraan ergeren. Hij deed in dat opzicht denken aan Pieter Omtzigt, nu NSC-leider. Soms werd die omtzigtiaanse stijl juist gewaardeerd, bijvoorbeeld als hij een berg scherpe, technische vragen stelde in de Tweede Kamer.
In zijn Kamertijd bouwde Bruins een hechte band op met Omtzigt. Grote kans dat die ook heeft meegespeeld in de beslissing om ja te zeggen tegen het ministerschap.
Bruins was binnen de ChristenUnie actief in allerlei partijcommissies. In die rol werd hij erg gewaardeerd, zegt CU-voorzitter Ankie van Tatenhove. „Daarom verraste zijn besluit ons ook.” Wouter Beekers, voormalig directeur van het wetenschappelijk instituut van de partij, vond het verdriet dat hij bij partijleden zag over Bruins’ overstap „indrukwekkend”. „Dat zei veel over de waardering die mensen hadden voor hem en over de verbindende kracht die hij heeft laten zien in de ChristenUnie.” Carla Dik-Faber belde Bruins om te zeggen hoe erg zijn vertrek haar raakte. „Ik was echt heel verdrietig en teleurgesteld.” Toch hebben zij nog steeds goed contact.
In de wetenschappelijke wereld kwam zijn overstap ook onverwachts. Hij zou net aan de Universiteit Leiden in deeltijd benoemd worden als bijzonder hoogleraar. En Bruins was pas twee jaar voorzitter van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie. Directeur Patrick Essers had hem bij zijn aanstelling gevraagd wat hij zou doen als de ChristenUnie hem weer als Kamerlid zou vragen. Bruins antwoordde dat hij „dat hoofdstuk” had „afgerond” en dat hij zich „100 procent” wilde geven voor de AWTI. Essers, droogjes: „We hebben het niet gehad over wat hij zou doen als hem gevraagd zou worden minister te worden.” Maar hij neemt Bruins zijn keuze niet kwalijk.
Oud-collega’s uit het wetenschapsveld, Kamerleden, ChristenUnie-leden: ze kunnen er allemaal met hun hoofd niet bij dat Bruins nu allerlei ideeën moet uitvoeren die zo tegen zijn eigen visie indruisen. Ze wijzen dan niet alleen op de voorgenomen bezuiniging op het hoger onderwijs en onderzoek, maar ook op de bezuiniging op godsdienstonderwijs en op het terugdringen van de internationalisering van het hoger onderwijs.
Op één onderwerp hoeft Bruins zijn eigen visie niet te verloochenen. Net als zijn voorganger Robbert Dijkgraaf (D66) zet hij vol in op herwaardering van het mbo. Al toen hij manager was bij het Leids Instituut voor Onderzoek in de Natuurkunde (LION) (2004-2008) was hij „heel erg doordrongen van het nut van praktisch ingestelde mensen”, vertelt oud-collega Peter Kes, emeritus hoogleraar experimentele natuurkunde. Bruins had daar de verantwoordelijkheid voor de praktisch opgeleide vaklieden die apparatuur voor wetenschappers maakten.
Door zijn nieuwe baan heeft Bruins er niet meer zoveel tijd voor, maar eerder wandelde goede vriend Jeroen Marcus vaak met hem door de natuur rond Ermelo, waar Bruins woont. Altijd was hond Shelly erbij. „Hij postte wekelijks een zoekplaatje op Facebook na een wandeling. Dan moest je Shelly vinden op de foto”, vertelt Marcus, die communicatieadviseur was bij de ChristenUnie-fractie in de tijd dat Bruins Kamerlid was. Verder houdt hij volgens Marcus van pianospelen en leest hij „alles wat los en vast zit”. Hij is ook een familiemens. Hij heeft een vrouw, twee kinderen en is net voor het eerst grootvader geworden.
Volgens Marcus is Bruins een erg „relationeel mens” en trekt hij zich de kritiek van de ChristenUnie op zijn overstap aan – tot op zekere hoogte. „Maar hij is er zó van overtuigd dat hij dit moet doen.”
Of Bruins nog welkom is bij de ChristenUnie als hij terug wil? „Bij de ChristenUnie is altijd plaats voor zondaren”, zegt Tweede Kamerlid Pieter Grinwis met een lach. Van Tatenhove: „Het staat mensen vrij om lid te worden van de partij. Maar lid worden is natuurlijk niet hetzelfde als weer terugkomen in een functie.”
Het is feest deze zaterdag, vinden ze bij de Royal Mail. Want: op 30 november is het 150 jaar geleden dat Winston Churchill werd geboren in Blenheim Palace in het Engelse graafschap Oxfordshire. De Britse posterijen geven daarom een speciale serie van acht zegels uit met foto’s en citaten van de man die het Verenigd Koninkrijk door de Tweede Wereldoorlog loodste. Het setje kost 11 pond (ruim 13 euro). Voor de kapitaalkrachtige verzamelaar zijn de postzegels ook ingelijst te koop (39,99 pond; 48 euro) of in combinatie met een 22-karaats gouden munt met het gezicht van de jonge Winston (1.390 pond; 1.670 euro).
Niet alleen de posterijen willen wat verdienen aan de 150ste verjaardag van Churchill (1874-1965). James J. Fox, zijn favoriete sigarenverkoper in Londen, hield donderdag een uitverkochte proefavond waar gasten zich tegoed deden aan Habanos Churchill-sigaren en nipten aan Hine cognac en Pol Roger champagne, het favoriete vocht van de man die in 2002 door de kijkers van de BBC werd verkozen tot de Grootste Brit Aller Tijden.
Dit is maar een kleine greep uit het aanbod souvenirs en evenementen rondom het drievoudig gouden jubileum van Churchills geboortedag. De commercie weet dus nog steeds goed raad met de Bulldog, maar bij het grote publiek heeft het beeld van Churchill sinds het begin van deze eeuw een opmerkelijke verandering ondergaan. Vooral bij jonge Britten doet hij het minder goed.
Dat blijkt uit onderzoek van peilingbureau YouGov. Zij vragen respondenten regelmatig wie hun favoriete premier uit de Britse geschiedenis is. Het afgelopen kwartaal voerde Churchill die lijst aan, zoals al tijden het geval is. Van alle ondervraagden heeft 68 procent een positieve mening over hem (tweede en derde zijn Robert Peel (1788-1850) en de hertog van Wellington (1769-1852) met respectievelijk 48 en 46 procent).
Churchill is dus met afstand de populairste prime minister, maar wie de data naar leeftijd uitsplitst, ziet dat de toekomst er voor hem minder rooskleurig uitziet. Van de boomers denkt 87 procent positief over hem, van Generatie X 69 procent en van de millennials nog maar 57 procent. Bij deze jongste leeftijdgroep zit Harold Macmillan (1894-1986) Churchill met 47 procent op de hielen.
Dat Hitler een racist was, wil nog niet zeggen dat Churchill er niet ook een kan zijn
De verklaring voor Churchills dalende populariteit zit hem in de toenemende aandacht voor diens opvattingen over Empire, het mondiale rijk dat de Britten vanuit Londen bestierden. Voor Churchill, kind van de victoriaanse tijd, was het verdedigen van het bezit van deze koloniën zijn raison d’être. Al zijn inspanningen in de buitenlandse politiek, eerst als militair en later als politicus, waren erop gericht de glorie van het Britse rijk in stand te houden.
Daarbij liet hij zich regelmatig laatdunkend uit over andere rassen. Als jongeman had hij bij een bezoek aan India gezegd dat hij „het grootse werk” bewonderde dat Engeland daar verrichtte en trots was op haar „verheven missie om te heersen over deze primitieve maar vriendelijke volkeren, voor hun eigen welzijn en het onze”.
De grootste vlek op zijn toch al racistische blazoen was, aldus zijn critici, Churchills optreden tijdens de Bengaalse Hongersnood van 1943. Hierbij kwamen tussen de één en drie miljoen mensen om, en premier Churchill zou hen hebben laten verrekken in plaats van voedselhulp te sturen – zo beweren tenminste zijn hekelaars.
In zijn boek Winston Churchill: His Times, His Crimes (2022) beschrijft de Brits-Pakistaanse historicus Tariq Ali hem daarom als een man wiens „diepe nationalisme” catastrofale gevolgen had, waar hij ook ging. En de Indiase hoogleraar postkoloniale studies Priyamvada Gopal vindt dat Churchills optreden tijdens de Tweede Wereldoorlog hem niet vrijpleit van zijn overige wandaden. „Dat Hitler een racist was, wil nog niet zeggen dat Churchill er niet ook een kan zijn.”
Gezien deze sentimenten is het niet vreemd dat in de Black Lives Matter-zomer van 2020, toen demonstranten standbeelden van historische figuren belaagden, ook de sculpturen van Churchill gevaar liepen. Het beroemde beeld bij het Britse parlement in Londen moest een tijdje worden ingepakt. Inmiddels kan het brons weer worden bekeken, maar het oefent nog steeds een aantrekkingskracht uit op actievoerders – en niet alleen van linkerzijde. Radicaal-rechtse demonstranten eisen met graagte Churchills erfenis op.
Tegen deze ongewilde bezoedeling van links en rechts stelt zich een ferm cordon van verdedigers te weer, aangevoerd door historicus Andrew Roberts, de auteur van de meest recente grote biografie van Churchill. Roberts – in 2022 door Churchill-fan Boris Johnson verheven in de adelstand tot baron Roberts van Belgravia – heeft er bijna een dagtaak aan. Het werk van „marxist” Ali wemelt van de feitelijke onjuistheden, vindt Roberts, en zit zo vol „gal en evidente kwade wil” dat Churchills reputatie „onbeschadigd uit deze aanval komt”.
Vooral de conservatieve pers houdt de cultuuroorlog rondom Churchill met graagte gaande: op de website van The Daily Telegraph is ‘Winston Churchill’ zelfs een apart te volgen onderwerp. In de afgelopen weken verdedigden auteurs in deze krant de grootste Brit tegen „linkse laster” over zijn houding ten opzichte van raciale segregatie, maar ook – en dat is nieuw – tegen een aanval vanuit rechts Amerika.
In de talkshow van de omstreden host Tucker Carlson schilderde een gast Churchill namelijk enkele weken geleden af als „de grootse schurk van de Tweede Wereldoorlog”. Churchill was een „oorlogshitser” die Hitlers aanval op Polen in 1939 had misbruikt om een door hem al lang gewenste oorlog te ontketenen. Vervolgens onderwierp hij de Duitse steden aan jarenlange „terreurbombardementen” vanuit de lucht, aldus Carlsons gast, die hiermee nazi-propaganda herhaalde.
Elon Musk liet op X weten dat hij het item „heel interessant” had gevonden, „het bekijken waard”. Een woordvoerder van het Witte Huis dacht er anders over; het interview was „een walgelijke en sadistische belediging voor alle Amerikanen”. Niet lang hierna wiste Musk zijn post. Ook de rijkste man ter wereld kan Winston Churchill 150 jaar na diens geboorte niet ongestraft van zijn sokkel trekken.