Opinie | Onzekerheid over klimaatverandering is er nauwelijks nog – dat mogen wetenschappers best feller laten horen

Klimaatverandering De klimaatwetenschap heeft de voor- en tegenargumenten al lang grondig afgewogen, schrijft . Daarom mogen de waarschuwingen nu wel wat beslister klinken.
Foto ANP

Met ‘enerzijds, anderzijds’ maak je geen goede krantenkoppen. Wel met polarisatie tussen dagdromers en doemdenkers. Of, zoals minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Robbert Dijkgraaf het in zijn recente Dachaulezing (O&D, 7/10) noemde: tussen naïviteit en paranoia. Het zijn de steile afgronden aan beide zijden van – opnieuw in zijn woorden – de dunne richel van de vooruitgang. De grote opgave, schrijft hij, is om in de moeizame relatie tussen wetenschap en beleid de goede keuzes te maken. Hij concludeert dat wetenschappers niet moeten worden opgeslokt door de draaikolk van de politiek, noch moeten worden opgesloten in de ivoren toren van de academie.

Maar, met alle respect voor de minister, die conclusie gaat niet ver genoeg. En dan vooral als het gaat over de klimaatwetenschap. Die heeft te veel geluisterd naar „een kleine groep sceptici”, aldus Dijkgraaf, waardoor waarschuwingen niet altijd fel en beslist genoeg klonken. En nu dit wel zo is, moeten wetenschappers volgens Dijkgraaf „oppassen voor doorslaan in alarmisme”. Maar de marge daartussen is zo smal dat voortgang op de dunne richel van de wetenschap zeer moeizaam is geworden. Willen we als samenleving nog verdere ‘vooruitgang’ boeken, dan moeten we het hebben over de onderliggende oorzaken.

Wereldwijde consensus

Het gehele onderzoeksterrein redelijk goed overziende, vind ik dat de klimaatwetenschap, inclusief ons eigen KNMI, de afgelopen 50 jaar een unieke prestatie heeft geleverd en een (eveneens vrij unieke) grote mate van wereldwijde consensus heeft opgebouwd. Het IPCC heeft door de jaren heen voortdurend gewezen op de onvermijdelijke onzekerheden, en ook correct aangeven hoe die in de achtereenvolgende decennia steeds kleiner werden.

De nu in alle hevigheid optredende klimaateffecten zijn al lang geleden op basis van klimaatmodellen voorzien, vaak tot in details. Door attributieonderzoek kan steeds beter worden verklaard welke effecten aan klimaatverandering kunnen worden toegeschreven, en in welke mate.

Klimaatsceptici zijn serieus genomen, omdat dat in de wetenschap zo hoort

Wereldwijd kwam een groot deel van de beleidsmatige discussies al die tijd neer op de afweging tussen milieu (waaronder klimaat) en economische groei. Terwijl de klimaatwetenschap wordt afgerekend op de vierkante millimeter, zijn aan economische kant, wat betreft groei en koopkracht, grote slagen in de lucht acceptabel. In de economie is er in al die tijd geen enkele onderlinge overeenstemming bereikt tussen elkaar weersprekende bloedgroepen, zoals neoklassieken, Keynesianen en post-Keynesianen. Waar binnen de economie wel toenemende consensus over lijkt te bestaan, is de opvatting dat de gebruikelijke economische evenwichtsmodellen achterhaald zijn. Uitzonderingen daargelaten zagen economen de crisis van 2008 niet aankomen; klimatologen de warme zomer van 2023 wel.

Economische belangen

Niettemin ligt uitsluitend de milieu- en klimaatwetenschap de afgelopen 35 jaar onder vuur van een kleine groep sceptici. Die groep is inderdaad serieus genomen, omdat in de wetenschap dat fundamenteel zo hoort. Betreurenswaardig is het wanneer een groot deel van die groep niet uit blijkt te zijn op verbetering van de wetenschap, maar opereert vanuit ideologisch gedreven, veelal economische belangen. Het is merkwaardig dat de discussie voortduurt tot nu, terwijl er telkens weer records worden gebroken en het nieuws wordt gedomineerd door bosbranden en overstromingen die zijn toe te schrijven aan klimaatverandering.

Lees ook dit stuk over klimaatverandering in Nederland: Zomers worden heter, schrijft KNMI in nieuwe klimaatstudie

Zo ziet de klimaat-sceptische stichting Clintel wel in „dat het nu iets warmer op aarde is dan voorheen en dat de zeespiegel licht is gestegen”, maar vraagt zich daarbij af „wat daarbij eigenlijk het probleem is”. Volgens filosoof Maarten Boudry (NRC, 23-9) lijden klimaatwetenschappers aan blikvernauwing en dragen ze bij aan „doemporno”. Deze kritiek van sceptici valt moeilijk te rijmen met de steeds grotere overeenstemming tussen de nu werkelijk optredende wereldwijde klimaatveranderingen en de klimaatmodellen. Naarmate we beter begrijpen wat we zien, komen we als wetenschappers dichter bij ‘de waarheid’.

We hebben in het milieu- en klimaatonderzoek de afgelopen 35 jaar de moeizame middenweg tussen ‘enerzijds, anderzijds’ doorlopen zoals het wetenschappelijk hoort. Wie ziet hoe de politiek met deze wetenschap omgaat, kan alleen concluderen dat we geen effectief klimaatbeleid wíllen. In alle debatten over de afweging tussen milieu en economie valt de keus uiteindelijk op de economie, vooral met werkgelegenheid als argument. Politici willen ook geen klimaatbeleid meer wanneer verkiezingen in zicht komen, uit angst kiezers weg te jagen met onaangename maatregelen. Zij verbergen zich dan graag achter wetenschappelijke onzekerheden, ook als die er niet of nauwelijks meer zijn. Juist die conclusie moet de wetenschap wat feller en beslister laten klinken.