Een klassiek openluchtconcert op de Hilversumse Markt trapte behalve het nieuwe seizoen van het Radio Filharmonisch Orkest ook het allereerste cultuurfestival van de mediastad af. Tijdens de repetitie kraakte het provisorische podium onder mijn stoel terwijl mijn altviool met de vierde symfonie van Tsjaikovski meedeinde. De muziek galmde door de lucht en trok mensen als bijen naar de bloemen. Ruim een uur voor het begin van het concert raakten de eerste rijen al vol.
Emilia Hoving, Finse dirigent met een Nederlandse achternaam, wilde Hilvershem, een compositie van Vincent Cox, nog even repeteren. Het aan Hilversum gewijde stuk lokte meer mensen dan er plaats voor was. De zon leek met de melodielijn te dalen tot net boven mijn lessenaar. Verblind probeerde ik door te spelen en zo min mogelijk na te denken om het geheugen van mijn vingers niet te verstoren.
Zoon speelt cello
Een poosje later, in de pauze, stond ik in de rij voor koffie van de ondergaande zon te genieten en knoopte een gesprek met een jonge moeder aan. Ze kwam met haar puberende zoonlief „helemaal” uit Amersfoort hier naartoe omwille van Tsjaikovski. De zoon speelde cello in het Nationaal Jeugd Orkest en was dol op deze componist. „Hij is zestien en zijn droom is ooit in een professioneel orkest te spelen, maar …”, vertelde de moeder, toen ik een tikje op mijn schouder voelde.
Bij het omdraaien viel ik in de open armen van een oud-collega, die nog niet zo lang geleden het orkestleven moest opgeven als gevolg van de bezuinigingen bij de Stichting Omroep Muziek (SOM).
Afgeleid door zijn hartelijke begroeting, de droevige verhalen en zijn nieuwe carrière als rij-instructeur, raakte ik de moeder en haar zoon kwijt.
Lees ook
Het kabinet weet tot nu toe vooral heel goed wat het níét wil
Onder een oorverdovend applaus liep het orkest de planken op. Gedimde spots op het podium die het schemerdonker kleurden versterkten de uitgelaten en feestelijke stemming. Het publiek viel stil zodra we met het korte voorstuk (Sibelius’ vierde deel van zijn suite Lemminkäinen) begonnen.
Toen de cellogroep in een opzwepend tempo spatgelijk het een na het andere strakke loopje speelde, telde ik stilletjes mijn rustmaten en liet snel mijn ogen over het publiek glijden. Maar het was onmogelijk de jonge cellist in de zee van gezichten te vinden.
Hoe voelt liefde voor klassieke muziek als je zestien bent? Je hebt de meeste vrienden tegen je, en zeker de overheid die je beroepsdromen als hobby ziet en de klassieke muzieksector ieder jaar een stukje meer financieel beperkt. De vingers van de cellisten fladderden nog steeds synchroon over de toetsen maar ik moest inzetten. En terwijl ik me samen met het hele orkest naar de finale haastte, vroeg ik me af wat de moeder me eigenlijk had willen vertellen.
Hoe voelt liefde voor klassieke muziek als je zestien bent?
Tijdens een praatje van de burgemeester tussen de muziekstukken over culturele diversiteit, dwaalden mijn gedachten af naar een gesprek eerder die week met onze nieuwe directeur-bestuurder, Simone Meijer. Ook zij had het over culturele diversiteit in verband met haar ongerustheid over de ontwikkelingen rondom muzikaal talent in Nederland. Het onthouden van subsidies voor bijvoorbeeld het NJON (Nationale Jeugdorkesten Nederland) vatte ze als aantasting van ons beroep op: „Met beknotten van subsidies voor jong muzikaal talent wordt de aanwas voor de professionele orkesten weggehaald, een cruciale schakel voor de hele muziekwereld.” Daarna hadden we het over drie jonge trombonisten die recent bij het RFO in vaste dienst zijn getreden, alle drie speelden eerst in het Nationaal Jeugdorkest.
Op het podium gonsde Tsjaikovski alweer in de spotlights, maar om mijn hart werd het donker. Ik realiseerde me dat in de drieëndertig jaar dat ik als musicus in Nederland werk, het politieke bewustzijn wat cultuur en klassieke muziek betreft niet is veranderd. De kansen van de volgende generatie jonge musici zien er somber uit. Was dat wat de moeder me bij de koffie wilde vertellen?
Profiteurs
Het concert was afgelopen, het publiek jubelde. Bij de borrel op het plein hoorde ik enthousiaste luisteraars hun indrukken met elkaar delen. Een van hen sprak me spontaan aan. Hij vertrouwde mij toe dat hij al jaren in Nederland woonde maar pas sinds hij de klassieke muziek hier ontdekt had, van Nederland ging houden. „Muziek is helend.” Ik knikte, nam zijn complimenten over het orkestspel aan en viel stil. Hij raakte me. Ineens voelde ons werk zinvol.
En toch, ieder jaar houden mijn collega’s en ik rondom Prinsjesdag ons hart vast of wij, musici, van de politiek de mogelijkheid krijgen door te gaan met ons werk.
Te vaak worden we als maatschappelijke profiteurs weggezet die zelf „hun broek moeten ophouden”, terwijl we zoals ieder ander belasting betalen en braaf pensioen opbouwen. Ik dacht aan de leden van de Raad voor Cultuur, aan mensen die in de Tweede Kamer het culturele landschap bepalen, aan vrouwen en mannen die binnen de Culturele Basisinfrastructuur besluiten wie wel en wie niet de moeite waard is. Ik zou ze willen ontmoeten, met ze praten, naar het orkest meenemen, met ons publiek in contact brengen en ik vroeg me af of ze, net zoals deze man, van Nederland houden.
Het was al na middernacht toen ik thuiskwam maar ik bleef nog lang in het donker stil op de sofa zitten en in het zwart van de nacht staren. De droom van de jonge cellist die misschien geen kans krijgt, de ontroering van de oudere man die muziek als helend ervaren heeft, de onverwacht grote opkomst van mensen om Tsjaikovski te mogen horen – is dat niet genoeg om het belang van cultuur in Nederland eindelijk op waarde te schatten?
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’