De middag verstrijkt. Elke keer als ik naar de wachtkamer loop, kijkt een aanzienlijke hoeveelheid ogen me hoopvol aan. Jong, oud, en met een been in het gips, een vermeende liesbreuk of een litteken van een eerdere chirurgische ontmoeting. Bij de meeste artsen lopen de afspraken uit. Niet omdat we er genoegen in scheppen mensen op ongemakkelijke plastic stoeltjes en met vergeelde tijdschriften te laten wachten, maar omdat gesprekken over gezondheid onvoorspelbaar zijn. Daarbij moet je ook horen wat er niet wordt gezegd, en dat vergt soms even wat tijd.
Mijn volgende patiënt is een jongen van een jaar of twintig. Als ik zijn naam roep, kijkt hij wat schichtig om zich heen. Zijn moeder is mee maar die krijgt non-verbaal instructies om te blijven zitten waar ze zit. Hij sloft achter me aan de spreekkamer in. Zoals voor sommige mensen een gesprek met een arts niet lang genoeg kan duren, voel ik aan alles dat deze afspraak voor hem niet snel genoeg voorbij kan zijn. „Een week geleden ben je geopereerd aan een abces bij je bil.” Knikt. „Lukt het om onder de douche de wond uit te spoelen?” Hij knikt nogmaals. „Vind je het goed als ik het even bekijk?”
Het lichamelijk onderzoek is een intiem onderdeel van de relatie tussen arts en patiënt. Zeker in dit digitale tijdperk is het bijzonder om tijdens je werk fysiek contact te hebben. Dit geldt bij uitstek voor mensen met een wetenschappelijke opleiding; in bestuurskamers, advocatenkantoren, consultancybureaus en ministeries is de zintuiglijkheid vaak ver te zoeken.
De jongen schuift wat ongemakkelijk op de onderzoeksbank die altijd te smal voelt. Het papier van de rol kreukt en scheurt een beetje als hij, liggend op zijn buik, zijn broek en onderbroek een beetje omlaag doet. Het is een onveilig en onprettig gevoel als iemand iets aan de achterkant van je lichaam onderzoekt, zeker je billen. En de laatste keer dat hij hiervoor kwam, kon hij van de pijn niet eens zitten. Ik kijk en voel voorzichtig en hoewel hij zich verre van comfortabel voelt, wordt hij gaandeweg rustiger. „Het ziet er goed uit.” Terwijl hij zich weer aankleedt, opgelucht, geef ik hem de laatste instructies.
Giechelsfeer
Ik schrok een beetje toen ik deze zomer las dat een derde van de geneeskundestudenten niet zou willen dat het uitvoeren van een lichamelijk onderzoek op een medestudent – je moet het uitvoeren én ondergaan – een verplicht onderdeel van de opleiding is. Het grootste bezwaar van de studenten is het feit dat zij voor het lichamelijk onderzoek deels ontkleed moeten zijn.
Ik denk terug aan de onderwijslokalen in de kelder (dit klinkt omineuzer dan het is) van het voormalige AMC. Ik was er zowel als student en later als docent. Er hing inderdaad altijd wel een gespannen giechelsfeer (vergelijkbaar met seksuele voorlichting op de middelbare school). In tweetallen, achter gordijntjes, luisterde je naar het hart en de longen en voelde je, totaal onwetend naar wat je dan zou moeten voelen, aan een buik.
Lees ook
‘Het internet barst van de influencers met gezondheidstips. Moeten artsen zich daar niet meer in mengen?’
Ongemak en schaamte zijn fundamentele onderdelen van intermenselijk contact. Ongemak vanwege het feit je elkaar niet altijd begrijpt. Schaamte of gêne omdat je iemand ziet of je jezelf laat zien op een kwetsbaar moment.
Autoritaire sfeer
Toch kunnen we jongere generaties studenten niet wegzetten als preuts of bekrompen. Het onderzoek, uitgevoerd door belangenvereniging De Geneeskundestudent in samenwerking met Nieuwsuur, ondervroeg wel 1.700 geneeskundestudenten, maar was niet representatief. Daarnaast werd het woord ‘verplicht’ gebruikt. Het lichamelijk onderzoek is inderdaad aan alle geneeskundefaculteiten in Nederland, behalve die in Groningen, verplicht, maar in enquêtes leidt dit woord wellicht tot onbewust protest. Verplicht tentamens maken? Verplicht practica? Verplicht coschappen? De kans is aanzienlijk dat een groot deel de keuze liever zelf maakt.
Studenten ageren tegen een verouderde machtscultuur,
In de uitzending van Nieuwsuur stelde een geneeskundestudent die anoniem wilde blijven het volgende: „Er heerst een autoritaire cultuur binnen geneeskunde. Je moet wel iemand zijn die duidelijk zijn grenzen aangeeft. Dat is spannend voor jonge meisjes, want ze denken: de docent moet mij nog een cijfer geven. Er is een machtsverhouding.”
Snijzaalpractica
Hier is sprake van een trend die veel breder zichtbaar is in de opleiding. Studenten ageren tegen een verouderde machtscultuur waarin ze aangeven keuzevrijheid en het bewaken van grenzen belangrijk te vinden. Onderwijskundigen en beleidsmakers lijken dit aan te grijpen om curricula steeds minder inhoudelijk te maken: meer intervisiemomenten, minder snijzaalpractica, meer feedbackmomenten, minder aanwezig op de operatiekamer, etcetera. Laten we de noodzaak om bepaalde zaken in de geneeskundecultuur te veranderen echter niet verwarren met inhoudelijke aspecten die van belang zijn om een goed arts te worden.
Want ondanks de hoeveelheid scans, bloedwaarden en andere vormen van diagnostiek waar we in ons vak gebruik van maken, blijft het objectiveren van je theorie of aannames door middel van een fysieke toets uitermate goedkoop, effectief en waardevol. Het ongemak daarvan uit de opleiding halen, lost de culturele impasse (want hoe ontkom je aan machtsverhoudingen?) niet op en kan studenten juist minder weerbaar maken als ze eenmaal op de werkvloer terecht komen.
Lees ook
Studenten mogen sinds een jaar in beroep bij de Raad van State: ‘Soms denk je: formeel heb je het recht, maar moreel past het niet’
Net als in de spreekkamer is het belangrijk om de tijd te nemen om te horen wat er niet gezegd wordt. Even als in andere sectoren is het van belang dat we binnen de zorg het gesprek met elkaar aangaan en proberen te begrijpen waarom je beroepen op ‘zoals we het altijd hebben gedaan’ vandaag de dag misschien niet meer wenselijk is. Maar daarvoor hoeft niet elke traditie te sneuvelen, hoe ongemakkelijk ook.