Op een rommelmarkt verkocht ik kleding die ik niet meer droeg, waaronder een oranje mannencolbert. Elke man die ook maar een oog op de colbert liet vallen, probeerde ik het te slijten: „Twee euro! Staat u vast prachtig!” Eentje bleef even staan. Hij vond de kleur interessant, liep rustig door, lachte om mijn fanatieke verkooptechniek en zei: „Ik ga ’m passen.” Enthousiast vloog ik uit m’n stoel. Waarop hij zei: „O, ik bedoelde: ik laat ‘m toch even schieten.” Ik liet me weer in m’n stoel zakken. “Maar leuke taalbarrière!”, riep hij lachend, met een mooi Vlaams tongval.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Het is altijd weer heftig om te zien hoe dicht de wederzijdse haat onder de oppervlakte ligt bij India en Pakistan. ‘Jai Hind!’, ‘Leve India!’ klonk het op sociale media in India na de luchtaanvallen die woensdag 31 dodelijke slachtoffers maakten in Pakistan. „Hier zullen ze voor boeten”, was de reactie van de Pakistaanse premier. India: „Als Pakistan reageert, zal India reageren.”
Escalatie ligt altijd op de loer als de twee landen ruzie hebben om Kasjmir, het schitterende maar getroubleerde voormalige prinsdom dat al sinds de onafhankelijkheid van de Britten in 1947 het belangrijkste twistpunt is. Telkens weer kijkt de wereld met spanning toe of de twee kernmachten zich zullen weten te beheersen. Ze hebben al drie oorlogen gevoerd om Kasjmir, wordt dit de vierde?
En altijd is daar Washington, dat meteen publiekelijk maant tot terughoudendheid van beide partijen en achter de schermen op diplomatiek niveau hard aan het werk gaat om de situatie te sussen.
Ditmaal loopt het anders. „Het is jammer”, zei president Trump desgevraagd. „Ik hoop dat het heel snel ophoudt.” Een dag later voegde hij toe: „Als er iets is dat ik kan doen om te helpen zal ik dat doen.” Het zijn vrijblijvende, makkelijke opmerkingen.
En dat terwijl dit de meest ernstige situatie rond Kasjmir is in zeker twintig jaar. De directe aanleiding is een aanslag in april, waarbij moslimmilitanten 26 toeristen doodschoten in het Indiase deel van Kasjmir. India zoekt de daders in terreurorganisaties die opereren vanuit Pakistan, waaronder Lasjkar-e-Taïba, dat al vele bloedbaden in India heeft aangericht. Pakistan ontkent betrokkenheid.
Ter vergelding liet premier Narendra Modi negen aanvallen uitvoeren op doelwitten in het door Pakistan bestuurde deel van Kasjmir, maar ook in de belangrijke provincie Punjab. Pakistan op zijn beurt claimt meerdere gevechtsvliegtuigen en drones te hebben neergehaald. Later kwamen daar nog drones bij die volgens Pakistan boven Lahore en Karachi vlogen, twee miljoenensteden die niets met Kasjmir te maken hebben. Grondgevechten tussen militairen langs de bestandslijn in Kasjmir hebben inmiddels zeker twaalf levens gekost.
Elke aantredende Amerikaanse president weet dat hij vroeg of laat met Kasjmir te maken kan krijgen. Voor Trump is dit de eerste internationale crisis die nieuw uitbreekt sinds het begin van zijn tweede termijn, een gelegenheid om te laten zien hoe hij zoiets oplost. Maar zijn opstelling is zo hands-off, dat India de ruimte lijkt te hebben gevoeld om na de aanslag harder terug te slaan dan gebruikelijk.
Dat is zorgwekkend, niet alleen ten aanzien van kruitvat Kasjmir, ook met het oog op alle andere sluimerende conflicten in de wereld. De manier waarop de Amerikaanse president Rusland en Israël hun gang laat gaan in Oekraïne en Gaza was in dit opzicht al veelzeggend. Nu staan er twee kernmachten tegenover elkaar.
Andere wereldleiders roepen nog wel op tot kalmte. De Britse premier Starmer, de nieuwe Duitse bondskanselier Merz, VN-leider Guterres, Frankrijk, China en de Europese Unie deden dit al. Maar zij hebben nu eenmaal niet de invloed die de Verenigde Staten nog altijd als enige hebben. De achteloosheid die Trump aan de dag legt ten aanzien van Kasjmir laat eens te meer zien dat de wereld onder zijn leiding een onveiliger plaats is geworden.
Dinsdag ging ik naar bioscoop Lux in Nijmegen om de documentaire Food for Profit te zien, daarin worden misstanden in de Europese veehouderij blootgelegd. Volgens mijn mental coach kan ik veehouderijdocumentaires beter mijden. Van de eerste die ik keek, werd ik op slag vegan. Twee docu’s later moest ik mijn woede sublimeren door vier jaar aan een roman te werken waarin de personages een spoor van vernieling door de veehouderij trekken: slachthuizen worden in de as gelegd, diertransporten gekaapt – dat werk. Het was fictie, maar toch. Volgens de Hagenees kon ik slechts een veehouderijdocumentaire verwijderd zijn van zelf met een krat molotovcocktails op de bagagedrager een slachthuis bezoeken. „Dan glij je uit over een plas zelf gemorste benzine en breek je je heup.”
Food for profit bleek voor een goed deel met verborgen camera’s gedraaid door undercovermedewerkers. Lijdende dieren, lijdende arbeiders, lijdende omwonenden, woestijnen rond gedumpte mest, antibiotica-resistentie, virussen, gewetenloze lobbyisten: ze komen allemaal voorbij in deze aanklacht tegen een industrie waarvoor Europese wetten optioneel lijken te zijn, maar die wel miljarden aan Europese subsidies binnensleept. Wie denkt dat het in Europa wel goed zit met de veehouderij, kan bij Food for Profit een gezonde portie ontnuchtering halen
Na de vertoning werd een gesprek met het publiek gehouden volgens wat werd aangekondigd als de ‘actieve-hoop-methode’. Kennelijk moesten we hoopvol worden. De gespreksleiders waren leden van Extinction Rebellion. We mochten positieve voornemens, woede en frustratie met elkaar delen. Er ging een knot draad door de zaal. Wie gesproken had, kon die doorgeven. Zo zou er een web ontstaan dat ons met elkaar in verbond. Mijn voornemen niet aan die flauwekul mee te doen hield stand tot een gespreksleider, alsof dat positief was, meldde dat hij vegetariër was.
Ik ben acht jaar vegetariër geweest in de veronderstelling dat ik daarmee geen dierenleed veroorzaakte. De zuivelindustrie kon mij acht jaar suf manipuleren, tot mijn schaamte. In Nijmegen kreeg ik een herbeleving. Zelfs in een zaal waar iedereen zojuist nog op groot scherm melkkoeien met ontstoken uiers in hun eigen stront had zien verpieteren, leken aanwezigen, tot aan de klimaatactivistische gespreksleiders toe, de wreedheden van zuivel acceptabel te vinden.
Dankzij mijn minieme voorzetje en een relvegan op de achterste rij, ontspoorde het zaalgesprek in geschreeuw over dierenrechten.
„Een kalf mist zijn moeder meer dan jij je kaas!”, riep ze.
„En jij moet meer compassie tonen!” Daarmee werd compassie met mensen bedoeld, niet met koeien. De vegan achterin had gelijk. Zuivel en vlees zijn dezelfde industrie. Melkkoeien en vleeskoeien eindigen in dezelfde slachthuizen. Melkkoeien zijn alleen langer onderweg omdat ze eerst een paar jaar voor hun melk worden uitgebuit. Als vegetariër subsidieer je die industrie nog steeds. Klimaatactivisten zouden dit moeten weten. Zeker als ze gesprekken organiseren na veehouderijdocumentaires. De discussie werd in hoop en verbintenis gesmoord. We moesten het weer over kleine positieve veranderingen hebben.
De hardwerkende documentairemakers vragen niet om hoopgevende praatjes. Ze vragen burgers screenings te organiseren en discussies aan te wakkeren over het stoppen van veehouderijsubsidies. Ze willen hierover burgerberaden organiseren. Ik zie liever de hele handel verboden worden en een Europa waar wie dierlijke producten consumeert zich daarvoor moet registreren en alleen nog onder zonder toezicht dieren mag aanraken, maar ik reageer wat heftig op veehouderijdocumentaires. Helemaal als die worden afgesloten met geklets dat erop uit is de terechte en door de filmmakers zorgvuldig opgebouwde woede te temperen.
Op een rommelmarkt verkocht ik kleding die ik niet meer droeg, waaronder een oranje mannencolbert. Elke man die ook maar een oog op de colbert liet vallen, probeerde ik het te slijten: „Twee euro! Staat u vast prachtig!” Eentje bleef even staan. Hij vond de kleur interessant, liep rustig door, lachte om mijn fanatieke verkooptechniek en zei: „Ik ga ’m passen.” Enthousiast vloog ik uit m’n stoel. Waarop hij zei: „O, ik bedoelde: ik laat ‘m toch even schieten.” Ik liet me weer in m’n stoel zakken. “Maar leuke taalbarrière!”, riep hij lachend, met een mooi Vlaams tongval.
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]