In 1978 verliet ik de Militaire Academie en werd geplaatst in West-Duitsland. Het was de Koude Oorlog. Mijn onbewuste kijk op de wereld was summier: uit het Oosten komt de vijand, Israël moet ondersteund worden en in Afrika moeten we onderwijzen. Ik keek niet verder. Ik had het te druk met mijn dienstplichtigen en mezelf.
Tijdens een oefening (1989) in Duitsland waren er koeien losgebroken. In het kader van de hearts and minds waarschuwde ik de boer. Es tut sich etwas im Osten, zei hij. Terug van oefening was de Muur gevallen. We waren onze vijand kwijt.
We gingen (vredes)missies doen. Ons systeem had gewonnen en we gingen voor een betere wereld. Het criterium was niet meer ‘ben je voor ons dan ben je onze vriend en kijken we waar nodig de andere kant op’, maar het werd: ‘doe je aan goed bestuur en mensenrechten?’. De inhoud van mijn beroep veranderde en ik ging vrijwillig naar Angola (1992). Daar zag ik verzamelplaatsen van wapens van over heel de wereld. Ik realiseerde me dat de Koude Oorlog hier niet zo koud was geweest. Ik begon erover te lezen.
De IFOR-missie volgde (1996). Rondom de VN-compound in Zagreb was een muur van bakstenen gestapeld, met op elke baksteen de naam van een gedode Kroaat – het was een lange muur. Het drama van Srebrenica dreunde nog na. Ik kon het niet bevatten en twijfelde aan de oprechtheid van internationale politiek.
In Irak (2003) droeg ik bij aan civiel-militaire samenwerking en coördinatie. Er was geen plan hoe Irak weer op te bouwen. Massavernietigingswapens werden niet gevonden. De aanval op Irak was volgens internationaal recht niet wettelijk en ons parlement was onvoldoende ingelicht.
Geef het goede voorbeeld
Defensie stuurde me in 2004 naar Burundi, één van de armste landen van de wereld. Ik wist niet waar Burundi lag. Eén jaar uitgezonden als enige Nederlander in de hele missie. Geen buddy. Er was geen compound, ik woonde in een normale wijk. Een dagelijkse confrontatie met diepe armoe, ellende, uitzichtloosheid, geweld en broodmagere met huidaandoeningen bedekte straatkinderen. Ben je daar geboren en kun je weg, dan vertrek je.
Ik bleef uiteindelijk acht jaar in Burundi en moest me gaan verdiepen in zaken als transparantie, democratische controle en doelmatigheid. Toen begreep ik het: normen en waarden zijn de spil waarom het draait. Een regering kan veel vragen, als ze zelf maar het goede voorbeeld geeft. Bedenkingen die ik vroeger had over civiel toezicht op de krijgsmacht verdwenen. Ik verslond boeken over Afrika, goed bestuur, rechtstaat, ontwikkelingssamenwerking en veranderprocessen. Mijn beeld over het ‘goede Westen’ begon te kantelen.
In 2014 ging ik met pensioen en keerde terug naar Europa. Ik probeerde mijn draai weer te vinden, maar dat is nooit compleet gelukt. De beelden van de armoede in Burundi, de straatkinderen, de zieken, de ondervoeden – ze zijn een deel van mij geworden. Weg is de vierkante Koude Oorlog-militair. Ik heb te veel gezien. Mijn wereldbeeld is gekanteld. In Afrika zijn we niet de oplossing, maar misschien kunnen we eraan bijdragen? Uit het Oosten komt nog steeds de vijand maar hebben we niet in de jaren negentig nagelaten een stevige veiligheidsstructuur neer te zetten?
Ik volg de politiek. Dan begint het: de toeslagenaffaire, de commissie-fraudebestrijding, functie elders, het gebrek aan actieve herinnering (ook bij tientallen doden), wankelende instituties, opeens opduikende filmpjes van Hawija. Het knaagt: de politici die me op missie stuurden voor Goed Bestuur, waar haalden die het morele recht vandaan om dat van mij te vragen?
Toen kwam de aanslag op Israël in oktober 2023. Ik snap dat een zekere hypocrisie nodig is op een bepaald politiek niveau. Maar er zijn absoluut grenzen. Je hebt de plicht om je te verdedigen tegen laffe en onmenselijke aanvallen zoals die van Hamas, maar wat er nu gebeurt staat daar los van. Dit is geen zelfverdediging meer. Ik zie foto’s van hologige baby’s in Gaza en het doet me denken aan de moeders met aids en hun baby’s in een centrum voor ondervoeden in Burundi. Ik kan het niet meer aanzien en de tv gaat uit. Maar dan nog, ik zou toch iets moeten, dat ben ik aan mijn missies verplicht. Boos en verdrietig ga ik maar wandelen.
De regering zou een lichtbaken moeten zijn als het gaat om mensenrechten en goed bestuur. Je hoopt erop dat Nederland iets doet om Gazaans lijden te verminderen. Dan lees je dat de minister van Buitenlandse Zaken rond de recente moord op hulpverleners het ‘op het matje’ roepen van de ambassadeur van Israël maar overlaat aan een ambtenaar. Russisch onmenselijk optreden wordt anders gekwalificeerd en behandeld. Mensenrechten zijn blijkbaar niet universeel.
Onze Koning zei ooit: “onwetendheid is geen excuus”. Maar we zijn niet meer onwetend. We kijken er naar en kijken ’s morgens vrolijk weer in de spiegel.
Moreel kompas kapot
Hoe sterker de positie van vrouwen en jonge meisjes in zwakkere staten is, des te sterker wordt de staat. Maar onze vrouwelijke minister van Ontwikkelingshulp zet projecten die de positie van vrouwen steunt bewust stop. Bewust blokkeren we dus vooruitgang. In de VS wordt intussen de rechtstaat uitgehold. Niet alleen in Guantanamo Bay, maar nu overal. If they go low, we go high is ook daar voorbij. Gaza wordt gepresenteerd als een mogelijk resort; je koude biertje drinken op de plek waar gedode hulpverleners begraven waren.
Vergelijk ik 1978 met nu, dan zijn we terug bij af. In 1978 spraken we niet over mensenrechten. Bij misstappen van partnerlanden zeiden we meestal niets of weinig – we zijn weer op hetzelfde niveau aanbeland. Ons moreel kompas is kapot, zo ook onze geloofwaardigheid. Misschien is het een optie om ook van het Vredespaleis maar een resort te maken?
