Na een lezing van Rosita Steenbeek sta ik in de rij voor een krabbel in haar nieuwste boek. Voor mij is eerst ene Gert ‘streepje’ Jan aan de beurt, daarna een mevrouw die een apparaatje in leren hoes en gouden stift tevoorschijn haalt. „Ik heb al drie gesigneerde boeken van u”, zegt ze, „dus nu is mijn e-reader aan de beurt.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
In zijn woonplaats Aerdenhout is journalist en presentator Peter de Bie dinsdag overleden, op zijn 75ste verjaardag. Dat heeft Omroep MAX bekendgemaakt. De Bie was bij bekend als presentator van het radioprogramma TROS Nieuwsshow, dat hij vanaf 1996 presenteerde met Mieke van der Weij. Het programma, dat op zaterdagochtend op NPO Radio 1 te horen was, ging de afgelopen jaren verder bij Omroep MAX onder de naam Nieuwsweekend.
De Bie was al lang ziek: in 2022 nam hij definitief afscheid vanwege problemen met zijn gezondheid. Volgens de omroep was zijn lichaam „op”. De Bie leed aan hartfalen en had andere gezondheidsklachten. „Als m’n lijf ’t nog zou doen, had ik nog wel even door gewild”, staat in het persbericht van de omroep. Zijn vrouw, presentatrice Dieuwertje Blok, overleed in maart op 67-jarige leeftijd aan kanker.
Volgens Jan Slagter, directeur van Omroep MAX, is De Bie van grote waarde geweest voor de Nederlandse radio en televisie. „Met het overlijden van Peter moeten we tot mijn grote verdriet weer een publieke omroep-icoon missen”, zegt hij. De omroepcarrière van De Bie begon in 1977.
Oud-collega Van der Weij zegt in hetzelfde persbericht: „Hij had humor en was totaal onverschrokken in dat hiërarchische Hilversum. Peter was na 25 jaar een soort echtgenoot die je gelukkig niet de hele dag om je heen had, ik had hem voor geen goud willen missen”.
Van der Weij en Martijn van Dijk, eindredacteur van Nieuwsweekend, staan donderdagmiddag stil bij het overlijden van Bie in het tv-programma Tijd voor MAX op NPO1.
Het bekendste werk van de Russisch-Franse beeldhouwer Ossip Zadkine is ongetwijfeld De verwoeste stad. Het zes meter hoge, bronzen beeld van een menselijke figuur met een gat op de plaats van het hart, is een beroemd oorlogsmonument. Het staat op Plein 1940 in Rotterdam en refereert aan het bombardement van 14 mei 1940. Het beeld is aangrijpend, ook door de in wanhoop ten hemel geheven armen. In de volksmond kreeg De verwoeste stad (1947-1951) oneerbiedige bijnamen als ‘Jan Gat’ en ‘Jan met de handjes’.
Beelden met opgestoken armen maakte Ossip Zadkine (1888-1967) vaker, zie je als je de tentoonstelling Ossip Zadkine – Mens, Mythe en Metamorfose in Museum JAN in Amstelveen binnenloopt. Ook Orpheus (1948), het eerste beeld dat je tegenkomt, heeft een arm omhoog. Daarachter ontwaar je het schaalmodel van De verwoeste stad dat toebehoort aan De Bijenkorf, indertijd de opdrachtgever van het beeld. Schuin daarachter heeft De terugkeer van de verloren zoon (1952) ook al opgeheven armen en opvallende handen. En sowieso: als er geen armen en handen uit de beelden steken, dan heeft de beeldhouwer ze wel getekend of gesneden in het platte vlak van steen, hout of brons.
„Als je erop let, zie je overal handen”, zegt Feico Hoekstra. Als curator is hij verantwoordelijk voor het doorkijkje als je binnenkomt – en waaruit je meteen het thema van de tentoonstelling kan afleiden. Ossip Zadkine – Mens, Mythe en Metamorfose vertelt het verhaal van zijn kunstenaarschap zoals Zadkine het zelf beschreef in zijn (postuum verschenen) autobiografie Le maillet et le ciseau. Kunstenaar zijn was voor hem: met je handen materie bezielen. De kunstenaar, schreef hij, stelt zich voor dat hij „zichzelf tot instrument metamorfoseert”.
Ossip Zadkine, ‘De Drie Gratiën’, 1950
Het is precies wat je ziet bij het beeld Orpheus, de mythische musicus uit de klassieke oudheid die met zijn lier stenen en bomen wist te ontroeren. In het beeld zijn mens en instrument een geheel, de snaren van de lier groeien uit het binnenste van de kunstenaar, zijn handen moeten wel mysterieuze, magische krachten bezitten. „Zadkine herkende zich in de figuur van Orpheus”, zegt Feico Hoekstra. „Daar identificeerde hij zich mee.”
Uitbundig
Orpheus, De verwoeste stad en De terugkeer van de verloren zoon maakte Zadkine na zijn terugkeer uit de VS, waar hij verbleef van 1941 tot 1945. De beelden zijn uitbundig en doen in hun uitwerking denken aan kubisme en surrealisme. Zijn vroegste beelden zijn anders, ingetogener. Die maakte hij van hout of steen en taille directe: direct gesneden of gehakt uit het materiaal. De tentoonstelling toont er een aantal, waaronder het ontroerende Knielend naakt uit 1920. Een vrouw-figuur heeft de armen om zichzelf heen geslagen, het is een en al rondingen. Tegelijk zie je in het beeld de compacte vorm terug van het oorspronkelijke blok graniet (het museum heeft een bronzen afgietsel).
Ossip Zadkine werd in Wit-Rusland geboren als de zoon van een leraar klassieke talen; in 1910 vestigde hij zich in Parijs. Zijn oeuvre telt mythologische figuren als Orpheus – daarvan maakte hij een stuk of tien – Narcissus en Diana. Ook van Narcissus en Diana zijn beelden te zien op de expositie. En dan is er nog het beeld van De drie gratiën (1950), ook uit de klassieke oudheid. Dat beeld werd gekocht door de naamgever van Museum JAN, Jan van der Togt.
Industrieel en kunstverzamelaar Van der Togt was eigenaar van Tomado, een bedrijf voor huishoudelijke producten van met name geplastificeerd draadstaal (de naam is een samenstelling van Van der Togt Massa-artikelen Dordrecht). Omdat hij een monumentaal reliëf wilde voor boven de ingang van een nieuwe fabriek in Etten-Leur, bezocht hij in 1954 Zadkine in Parijs. Daar bestelde hij het reliëf en kocht alvast voor zichzelf De drie gratiën.
De onthulling van dat reliëf, nu zeventig jaar geleden, is de aanleiding voor de expositie. Museum JAN begon in 1991 als Museum Jan van der Togt en herbergt diens kunstverzameling. De Tomado-fabriek in Etten-Leur is inmiddels afgebroken, Zadkines reliëf bevindt zich in een museum in Tokio.
Grotten van Lascaux
Van Zadkine bezit Museum JAN alleen De drie gratiën. In de expositie staat het beeld naast een zich spiegelende Narcissus (1950) en tegenover, aan de andere wand, een stuk of vijf muzikanten. Curator Hoekstra: „Zadkine maakte beelden die door hun titel te herkennen zijn als Orpheus, maar ook tientallen naamloze muzikanten die indirect naar hem verwijzen.”
Gouachetekening van Ossip Zadkine.
Opnieuw: overal grote, bezige of gespreide handen. Waarbij het interessant is om te weten dat zich niet ver van Zadkines buitenhuis in Les Arques de grotten van Lascaux bevonden. In die grotten zie je op de wanden handafdrukken van tienduizenden jaren oud, de allereerste kunstuitingen van de mens. Feico Hoekstra: „En die grotten zijn ook een onderwereld. Zoals de onderwereld waarin Orpheus afdaalde om zijn geliefde Eurydice terug te brengen naar de levenden.”
Het zou kunnen, denkt hij, dat Zadkine bij het maken van de Orpheus uit 1948 dacht aan het achterlaten in de VS van zijn maîtresse Carol Janeway. „We weten het niet. Maar hij heeft voor het beeld wél het moment gekozen waarop Orpheus omkeek naar Eurydice. En zodoende zijn belofte aan de god van de onderwereld verbrak, waardoor zij alsnog bij de doden moest blijven.”
De tentoonstelling is bescheiden: vijfentwintig beelden en twintig etsen en gouaches verdeeld over twee zalen. Maar je brengt er met gemak anderhalf uur door, want hoe meer je kijkt hoe meer je ziet aan de soms ingetogen, dan weer complexe sculpturen. Ook de vrij onbekende gouaches zijn prachtig. Al met al is het een kennismaking met werk waarvan je dacht dat je het kende, maar dat bleek niet het geval.
‘Ossip Zadkine – Mens, Mythe en Metamorfose’ in Museum JAN in Amstelveen. T/m 9 nov. Inl.: museumjan.nl
Met gierende sirene rijdt een ME-busje het terrein voor een verlaten kantoorpand op. Aan de zijkant ligt een barricade van huisraad, gesloopte auto’s en straatmeubilair. De zeven in het blauw gestoken agenten die uitstappen, dragen schild en helm, waar ze ritmisch op slaan. „Dit is uw eerste waarschuwing!”, klinkt er luid.
Samen dragen ze de ambtseed van agenten voor: de belofte eerlijk en oprecht te handelen. Vervolgens vertellen ze over hun motivatie om agent te worden: een jeugddroom, een gevoel voor rechtvaardigheid, het zoeken van spanning. Ze doen dat sierlijk dansend.
Contra van Wabi Sabi Theater is om meerdere redenen een bijzondere voorstelling. De eerste zit in het dna van deze groep: de performers zijn dubbeltalenten, die dansen en acteren combineren. Iemand die een monoloog uitspreekt én tegelijk een achterwaartse koprol over de gebogen rug van een collega maakt: dat zie je zelden. Verbluffend.
De tweede reden is het ongewone onderwerp: de belevingswereld van agenten. In korte scènes wordt geschetst wat het betekent om agent te zijn, wat ze meemaken, hoe ze hun positie ervaren en wat er allemaal op hen afkomt. Behalve dans is er zang en live muziek, op keyboard en met percussie (op de spullen in de barricade).
Iets onderwijzen
Het gezelschap deed onderzoek onder agenten en je voelt de drang om het publiek iets te onderwijzen over dat harde, ongemakkelijke en toch zo waardevolle vak. Zo komt langs dat vreemden je in vertrouwen nemen als ze horen dat je agent bent, maar ook dat elke agent een eerste keer een dode meemaakt. Hoe sluit je je daarvoor af? Als agent ben je na een schietpartij ook verdachte: dat leren ze je niet op de opleiding. Kortom: agent zijn kan een traumatische ervaring zijn. Dat wordt invoelend gespeeld, maar de balans schiet geregeld door naar uitleggerigheid. De scènes verraden een defensieve opstelling: kennelijk moet er iets worden rechtgezet.
Tegenwicht voor al dat begrip is de terugkerende aandacht voor de dooretterende discriminatie en racisme in het korps. De zwarte agent vertelt dat hij buiten diensttijd door collega’s wordt aangehouden, puur op uiterlijk, en dat hij niet wordt geloofd als hij vertelt ook agent te zijn. De agent van Marokkaanse afkomst vertelt hoe collega’s afgeven op NATOS, de politie-afkorting voor Noord-Afrikaanse Teringlijers Op Sportschoenen, „omdat kutmarokkaan zeggen niet meer mag”.
Dat zijn schrijnende scènes, maar het wringt wel dat de twee mannelijke acteurs van kleur (Gyano van Straaten, Uhr’lice Rosaria) alleen scènes over discriminatie en racisme hebben.
De pers krijgt een veeg uit de pan als kortzichtige en hitsige beoordelaars van politiewerk bij incidenten. Ook wordt het beeld bijgesteld dat de politie verlengstuk van de politiek zou zijn: het streven is neutraliteit, met de Grondwet als baken. Net als de professor die, dansen en springend, de veiligheidsparadox uitlegt (Nederland wordt almaar veiliger, maar politici hameren op criminaliteit), doet het wat schools aan.
Maar dit is dan wel de leukste school die je je kan voorstellen: waar leraren soepel dansen en synchroon bewegen. In al zijn educatieve drang is Contra steeds een plezier om naar te kijken.