N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Toen de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Annalena Baerbock eind januari zei dat „we een oorlog tegen Rusland” voeren, „niet tegen elkaar”, sloeg die uitspraak in als een bom. Snel werden haar woorden toegelicht; natuurlijk bedoelde de minister niet dat Duitsland in oorlog met Rusland is. Maar haar diplomatieke misstap geeft wel het sentiment weer dat al ruim een jaar in heel Europa voelbaar is.
De Russische invasie in Oekraïne, en de aanhoudende oorlog, heeft velen in Europa geschokt. Snel werden de gelederen gesloten. Van de ene op de andere dag bezigden vredelievende politici in Brussel, Berlijn en London oorlogstaal en domineerden militaire experts de nieuwsbulletins. Die laatsten zeiden meestal dat we samen Oekraïne moeten steunen en wapens moeten sturen. Degenen die dit verhaal openlijk in twijfel trokken, of zich afvroegen wat de gevolgen konden zijn, werden vaak afgeschilderd als pro-Russisch of beticht van het leveren van voor de Russen nuttige propaganda over een verdeeld Westen of een zwakke NAVO.
Als gevolg van de Russische invasie is de Europese samenleving snel gepolariseerd. Het gevoel is ontstaan dat je ofwel het grote verhaal volgt, het verhaal van de regering, ofwel er tegen bent. Voor een grijs gebied in het midden lijkt minder ruimte.
In Duitsland bijvoorbeeld wezen verschillende onderzoeken uit dat de Duitse bevolking verdeeld is over militaire steun voor Oekraïne. 41 procent is voor het sturen van zware wapens zoals tanks, 44 procent is tegen. Om historische redenen ligt het sturen van wapens naar een conflictgebied waar Duitsland vroeger de agressor is geweest gevoeliger dan in andere landen. Een diepgaande discussie zou dan ook niet verkeerd zijn, maar de tegenstanders komen, ondanks hun grote aantal, nauwelijks aan bod in het publieke debat.
Filosoof Richard David Precht en socioloog Harald Welzer stellen in hun boek Die vierte Gewalt uit 2022 dat de rol van de media veranderd is: hielden deze voorheen de machthebbers in de gaten, tegenwoordig zetten ze regeringen onder druk bij het nemen van beslissingen. Zozeer zelfs dat in Duitsland in een enquête twee jaar geleden 44 procent van de ondervraagden zich afvroeg of zij de media nog als onafhankelijk van de regering konden vertrouwen.
Lees ook: Hoe onafhankelijk is de journalist?
Bedreiging voor de eenheid
Dit gevoelen werd duidelijk gedurende de Covid-pandemie en groeide tijdens de oorlog in Oekraïne, stellen de auteurs. Zij zien het als een sociaal-psychologisch verschijnsel waarbij niet alleen politici en burgers in tijden van oorlog de gelederen sluiten, maar ook journalisten. Ze omschrijven deze mentaliteit als het bewaken van sociale conformiteit, waarbij het in twijfel trekken van wat als het gemeenschappelijke verhaal wordt beschouwd, ongewenst is en een bedreiging vormt voor de eenheid die nodig is om te winnen.
Dat is precies wat journalisten niet moeten doen. Ze moeten niet de eenheid bewaken, maar juist meerdere gezichtspunten laten zien. Vooral in tijden van oorlog en conflict is het cruciaal dat het publiek kan vertrouwen op professionals als het gaat om onafhankelijke, feitelijke en evenwichtige informatie. Journalisten, de vierde macht, de controleurs van de machthebbers, moeten ongemakkelijke vragen stellen – juist in tijden van oorlog en crisis.
Journalisten moeten het hoofd koel houden en hun vaardigheden en beroepsethiek scherp. Zij zijn met niemand in oorlog. Ze hebben slechts één wapen: onpartijdigheid in de zoektocht naar feiten. Als anderen ervoor kiezen de ogen te sluiten of weg te kijken, zijn hun ogen wijd open, zelfs als wat zij zien, hen niet bevalt. Vooral als het hen niet bevalt. Journalisten moeten vasthouden aan hun belangrijkste principes (onafhankelijk, op feiten gebaseerd, eerlijk en evenwichtig verslag uitbrengen) en dat doen met moed.
Na 23 jaar Azië dacht ik mijn deel van censuur en het monddood maken van de pers wel te hebben gezien
Maar ze hadden hun ogen niet altijd open en stelden belangrijke vragen soms niet. Zoals: wat is het einddoel van deze oorlog? Wat gebeurt er met alle wapens nadat een vredesakkoord is getekend? Waarom reageerde het Westen anders toen Rusland Oekraïne binnenviel dan toen de Verenigde Staten Irak binnenvielen? Waarom worden de smeekbedes van landen die economisch lijden onder deze oorlog genegeerd? Waar blijft de westerse hulp voor Soedan?
Toen Nieuwsuur-journalist Mariëlle Tweebeeke de Oekraïense president Zelensky naar de corruptie in zijn land vroeg, kreeg ze de kritiek dat ze een president aanviel die door zijn buurman werd gebombardeerd. Het zou niet het juiste moment zijn om dit gevoelige onderwerp te bespreken. Een soortgelijke opmerking werd gemaakt tijdens de coronapandemie toen de Nederlandse regering onder vuur kwam te liggen omdat ze te weinig, te laat deed. De Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Klok stelde op de radio dat als er zoveel angst is in de samenleving, we als land samen moeten optrekken – inclusief de media. Dit was niet het juiste moment om kritiek te uiten, zei hij. Ik was geschokt.
Toch moet ik toegeven dat ook ik voor het ‘westerse verhaal’ ben gevallen. Na mijn terugkeer uit Kyiv eind maart vorig jaar stuurde mijn opdrachtgever Al Jazeera mij naar een vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken op het NAVO-hoofdkwartier in Brussel. Beelden van gebombardeerde woonwijken en treurende overlevenden stonden nog op mijn netvlies toen ik secretaris-generaal Jens Stoltenberg vroeg waarom de NAVO niet daadkrachtiger was in het sluiten van het luchtruim boven Oekraïne. Was hij niet bang dat de NAVO aan de verkeerde kant van de geschiedenis zou komen te staan als het bondgenootschap niet daadkrachtiger optrad?
Vanuit Europees perspectief vond ik de vraag op dat moment terecht. Maar al snel belandde ik in een discussie met mijn managers in Doha. Mijn vraag klonk misschien terecht vanuit Europees perspectief, maar Al Jazeera wordt wereldwijd bekeken en voor het publiek in Nigeria, Argentinië of Sri Lanka klonk het misschien alsof ik politici onder druk zette om een besluit te nemen. Alsof ik slechts één verhaal steunde, namelijk het westerse.
Een gezicht voor de moordenaars?
Nieuwszender France 24 verwijderde onlangs een reportage over Russische soldaten die worden getraind voor de frontlinie in de oorlog met Oekraïne. In de reportage zeiden de soldaten voor hun moederland te willen sterven, en dat hun wapens beter zijn dan die in Oekraïne. Daarop beschuldigde de Oekraïense ambassadeur in Frankrijk de zender ervan bezetters en moordenaars een gezicht en een stem te geven. Er volgde verontwaardiging op sociale media, waarop de zender de reportage verwijderde.
Wat was de rechtvaardiging voor deze verwijdering? Ik had meer kritische vragen aan deze Russische soldaten willen zien, maar ik zie geen enkele reden het verslag terug te trekken.
Oekraïense diplomaten zeggen vaak dat praten met Russische overheidsfunctionarissen hetzelfde is als praten met de nazi’s in het Duitsland van Hitler, iets wat onvoorstelbaar wordt gevonden. Maar ik geloof dat we met alle partijen moeten praten, zolang we hen confronteren met de juiste vragen en elk gesprek in perspectief plaatsen en afzetten tegen de feiten ter plaatse.
Ik heb voor terrorisme veroordeelde mensen geïnterviewd, van massamoord beschuldigde militairen en burgers, de man die ervan werd beschuldigd mijn vriend en collega Sander Thoenes te hebben vermoord. Dat waren soms zeer moeilijke interviews. Maar zij die antwoordden op gerechtvaardigde en moeilijke vragen, zelfs als hun antwoorden flagrante leugens waren, hebben kijkers en lezers geholpen zich een mening te vormen over belangrijke historische gebeurtenissen die anders uit het publieke debat zouden zijn verdwenen.
Iets verbieden betekent ook niet dat het zomaar weg is. Misschien zie je het zelf niet, maar anderen zien het wel.
Vorig jaar verbood de Europese Commissie de door het Kremlin gesteunde media Russia Today en Sputnik. Ze zouden instrumenten van de desinformatiecampagne van Rusland zijn. Nu verspreiden beide kanalen duidelijk propaganda en kunnen daarom worden beschouwd als potentieel gevaarlijk voor de veiligheid. Maar ook een Europese instelling die een mediaverbod oplegt, kan een gevaarlijk precedent scheppen en de persvrijheid op een hellend vlak brengen. De Nederlandse Vereniging van Journalisten heeft formeel een klacht ingediend.
Dat journalisten onafhankelijk moeten blijven in een tijd waarin de journalistiek zelf steeds meer onder vuur komt te liggen, is makkelijker gezegd dan gedaan. Sinds het begin van de oorlog in Oekraïne zijn er minstens zeventien journalisten tijdens hun werk omgekomen, aldus het Committee to Protect Journalists.
Maar ook: onlangs hebben Oekraïense journalisten hun beklag gedaan over het gebrek aan mediavrijheid. Sommigen zeggen dat de regering de oorlog te gemakkelijk als argument gebruikt om informatie te controleren. De omvang van deze inperkingen, en de steeds verfijndere instrumenten om het verhaal te controleren, zouden punten van discussie moeten zijn.
Twee jaar voordat Rusland Oekraïne binnenviel, werd ik correspondent in Moskou. Na 23 jaar Azië dacht ik mijn deel van censuur, verkeerde informatie en het monddood maken van de pers wel te hebben gezien. Maar in Rusland maakte ik een heel ander niveau van informatiecontrole mee. Rusland is een van de ergste landen ter wereld als het gaat om persvrijheid. Op de wereldwijde persvrijheidsindex scoort het slechts iets beter dan Iran, China of Myanmar.
Journalisten moeten hun principes naleven: onverschrokken onafhankelijk verslag doen, ondanks bedreigingen, intimidatie of publieke druk; vastbesloten om het volledige verhaal te vertellen, zelfs als feiten ongemakkelijk zijn en het gangbare verhaal niet ondersteunen. Alleen dan kunnen ze hun geloofwaardigheid bij het publiek terugwinnen. Die is in de afgelopen jaren aangetast; opzettelijk door politici als Donald Trump die met zijn fake news-campagne veel bijval vond in autoritaire kringen, of door ieder ander die er baat bij heeft de pers het zwijgen op te leggen. Het was een aanval op de media die de journalistiek in de kern van haar bestaan heeft geraakt.
Daarom moeten journalisten niet langer de angst bevestigen partijdig te zijn en eenzijdig te rapporteren. Moeten ze vasthouden aan hun principes. Zoals gezegd: wij, de journalisten, zijn niet in oorlog. De grootste nederlaag die journalisten kunnen lijden, is als zij zoveel vertrouwen van het publiek verliezen dat ze er niet meer toe doen. Dat zou niet alleen een nederlaag voor de pers en de persvrijheid zijn, maar vooral voor de democratie.