Op de avond van 22 november beleefde mijn bubbel een droef moment, omdat de PVV de grootste partij was geworden. Ik werd de volgende dag overspoeld met aanbevelingen om het overheidsrapport Atlas van afgehaakt Nederland te lezen. „Dan begrijp je de uitslag beter”, appte een vriend me.
Dat doen we, in mijn bubbel. We leven ver van de ander, kennen hem niet, maar lezen ons in. Elke keer weer.
Hoogopgeleide witte Nederlanders gaan steeds meer met elkaar om en steeds minder met andere groepen. Dat bleek vorige week zelfs uit een statistische analyse van het CBS: hoewel de Nederlandse bevolking de afgelopen tien jaar cultureel diverser is geworden, is de segregatie juist toegenomen. De Nederlandse herkomstgroep, en zeker die met een hoog inkomen, heeft ook een hoge segregatiescore. Alhoewel opleidingsniveau in dit onderzoek niet is meegenomen, vermoedt hoofdsocioloog bij het CBS Tanja Traag dat het hier gaat om hoogopgeleide mensen die in rijke buurten wonen.
Die uitkomst hoeft niet te verbazen. Kansenongelijkheid in het onderwijs – waar betaalde bijles en huiswerkbegeleiding een norm zijn geworden. De welvaartskloof tussen, zeg, het Gooi en Heerlen-Noord, en de recente verkiezingsuitslag deden al zoiets vermoeden. Men leeft in gescheiden werelden.
Lees ook
Wie segregatie zaait zal geen gemengde samenleving oogsten
Maar zitten in die groep rijke, hoogopgeleide, (vaak) witte Nederlanders niet ook veel progressievelingen die het diversiteitsdenken en andere idealen op activistische wijze omarmen? Die pleiten tegen schimmige vluchtelingenverdragen, telkens institutioneel racisme aankaarten en waarschuwen voor polarisatie in de politiek en het maatschappelijk leven? Die graag de wereld willen verbeteren?
Of drijft die bubbel ook steeds verder af van de rest van de samenleving?
Grip en begrip
Het CBS-onderzoek kan daar geen uitspraken over doen, maar ik durf een voorlopige conclusie wel aan: ja. Die groep segregeert ook; in denken en in doen. Geenszins wil ik hier betogen dat ze haar diversiteits- en inclusiviteitsdenken louter als performance uitvent – al komt dat wel voor – veeleer zou ik constateren dat deze groep gewoon geheel in overeenstemming met haar privileges en bijbehorend wereldbeeld omgaat met maatschappelijke problemen. Haar theoretisch wereldbeeld, maakbaarheidsideaal en coping mechanism van grip en begrip liggen hier aan ten grondslag en versterken elkaar. Laat me dit uitleggen.
Lees ook
Nederland segregeert en verbubbelt. De meest gesegregeerde groep zijn de rijke Nederlanders
Als we de invulling van het predikaat ‘rijk’ in het midden laten, kan ik wel stellen dat ik tot de hierboven beschreven groep behoor of er dicht genoeg bij in de buurt ben om te zien wat daar gebeurt. Als de ander in onze samenleving lijdt – aan armoede, discriminatie of het gevoel te worden buitengesloten – of als groepen buiten onze bubbel iets geks doen dat wij afkeuren, is onze algemene reactie te vangen in het geëngageerde duo: grip en begrip.
Neem het voorbeeld van het institutioneel racisme in Nederland, dat de afgelopen jaren binnen overheidsorganisaties nogal aanwezig bleek te zijn. In onze bubbel zeg je dat het „bizar is voor die mensen om zo behandeld te worden”. Die uitspraak is gemeend, dat is begrip. Maar waar vervolgens vooral de tijd en aandacht in mijn bubbel naar uitgaat is de vraag „hoe kan dit gebeuren?”, of, populairder: „waarom dóet niemand hier iets aan?” Dat is de hang naar grip. Pas als we de situatie helemaal begrijpen, kunnen we echt iets doen, zo is de gedachte.
De mensen in mijn bubbel leven in een maakbare wereld. Dat betekent dat je zelf verantwoordelijk bent voor het wonen in de juiste buurt, het plaatsen van je kinderen op een goede school en het vinden van de goedbetaalde baan die past bij je denkniveau. Geconfronteerd met eigen of andermans leed, of onvermogen, wordt dat maakbaarheidsidee doorgevoerd. Bij eigen leed ga je naar de psycholoog, bij andermans leed stel je de vraag: wat kan ík doen om het op te lossen? Messiascomplexen zijn ons geenszins vreemd.
Lees ook
‘Witte mensen die iets willen doen aan racisme: praat met je eigen gemeenschap
Theoretische kennis
Het onvermogen om de fase van zelfreflectie te overstijgen en de samenleving in te gaan om die ander werkelijk te ontmoeten, komt voort uit onze theoretische opleidingen. Ons wereldbeeld is opgebouwd uit papier. Mijn bubbelbewoners hebben vwo gedaan, daarna universiteit en werken nu steevast als beleidsmaker binnen de overheid, onderzoeker op de universiteit of bij een adviesbureau. Door onze theoretische kennis en het kunnen denken in abstracties zijn we heel goed in deze banen. Die excellentie heeft wel een keerzijde; ons wereldbeeld is eveneens van papier en we komen daar maar moeilijk van los.
Als we in de krant of andere media vernemen dat de situatie van de ander slecht is – dit is de enige manier waarop we dat te weten komen, want we komen die ander natuurlijk niet echt tegen – dan verdiepen we ons als vanuit een reflex in de materie. Hoe is dat probleem ontstaan? Welke verantwoordelijken zijn aan te wijzen? Is er wel een goede stakeholderanalyse gemaakt? We vergeten dat rapportagetaal goed kan benoemen, maar je niet werkelijk in contact brengt met de mensen om wie het gaat.
We moedigen elkaar dus aan om uit onze bubbel te komen, maar ironisch genoeg gaan we er met ons verantwoorde kijk- en leesgedrag steeds dieper in. Al die boeken, rapportages, docu’s en arthousefilms leggen het leed en de problemen van de ander bloot en verklaren dat ook, maar werken tegelijkertijd de abstractie van menselijke problemen in de hand. Die niet-witte, niet-rijke, of niet-opgeleide andere Nederlander wordt een getal of personage waar je over kunt (of moet!) lezen, in plaats van een mens dat je ook zou kunnen ontmoeten.
Waarom gaan we echt contact uit de weg? Beseffen we iets te goed dat onze privileges drijven op andermans beperkte kansen, noeste arbeid en aangedaan leed? De ontmoeting met de ander is vermoedelijk ook een ontmoeting met jezelf. En dat kan te confronterend zijn; te veel uit de comfortzone. Als we horen over mensen onder de armoedegrens, melden we ons daarom niet aan bij de lokale voedselbank als vrijwilliger, maar lezen we een boek over het basisinkomen. Dat is droevig. We doen ons huiswerk, maar we ontmoeten niemand.