Opinie | Het Rijksmuseum grossiert in foute keuzes uit twintigste-eeuwse kunst

Sinds de heropening in 2013 wil het Rijksmuseum de Nederlandse kunst en geschiedenis in een verhelderende en overtuigende samenhang tonen. Van de late middeleeuwen tot het einde van de twintigste eeuw. Een reis door de tijd, waarbij de chronologie leidend is. Het voornemen om voortaan ook de twintigste eeuw aan bod te laten komen, noemde toenmalig hoofd collecties Taco Dibbits in 2009 in NRC een „inhaalslag”. Het museum ging het rustig aan doen, zei de huidige hoofddirecteur: „We verzamelen alleen de hoogtepunten uit de twintigste eeuw, als we niet het beste kunnen krijgen, doen we het niet.”

Vijftien jaar later stel ik vast dat Dibbits geen woord heeft gehouden. De afdeling twintigste eeuw van het Rijksmuseum biedt een ernstig teleurstellend overzicht, zowel van de twintigste-eeuwse Nederlandse kunst als van de contemporaine geschiedenis. Het is een afdeling die ons belangrijkste nationale museum onwaardig is.

De problemen beginnen met de grote fysieke afstand in het gebouw tussen de presentaties van de negentiende eeuw en die van de twintigste. De laatste afdeling is ondergebracht op twee gescheiden zolderverdiepingen op de derde etage, die alleen door een ingewikkelde wandeling via twee brede trappenhuizen, omhoog en omlaag, te bezoeken zijn. Eén afdeling is voor de periode 1900-1950, de ander voor het tijdvak 1950-2000. De slechte bereikbaarheid zorgt ervoor dat bezoekers, als ze er überhaupt al weten te komen, doorgaans maar een van de twee afdelingen aandoen.

Wat in het Rijksmuseum ontbreekt, is een ijkpunt voor schenkingen of aankopen

Mijns inziens ligt een andere indeling zeer voor de hand. Laat de chronologie van het parcours los. Maar weinig nationale of internationale bezoekers zullen het Rijks speciaal bezoeken voor de afdeling achttiende eeuw, niet de meest interessante periode in onze (kunst)geschiedenis. Mijn voorstel: verplaats die afdeling naar de beide zolderruimtes en verhuis de afdeling twintigste eeuw naar waar zich nu de achttiende eeuw bevindt. Zo ontstaat op de tweede verdieping een vloeiende overgang van de kunst en cultuur van de negentiende naar die van de twintigste eeuw, een kunsthistorisch verantwoorde keuze.

Weinig interessants

Tweede punt van aanpak is de collectievorming: die moet beter, véél beter. Beloofd was een geïntegreerde opstelling van moderne en eigentijdse kunst en vormgeving in combinatie met objecten uit de twintigste-eeuwse geschiedenis. Tien jaar na de heropening van het museum blijkt daar nog weinig interessants tot stand gekomen.

Neem de wijze waarop de Tweede Wereldoorlog aan bod komt. In een vitrine staat een schaakspel dat in 1941 door SS-leider Heinrich Himmler vermoedelijk geschonken is aan NSB-leider Anton Mussert. En de verbeelding van de moord op 103.000 Joodse Nederlanders geschiedt door het tonen van een kampjasje van een concentratiekampgevangene. Maar dan wel zodanig esthetisch gebracht dat het lijkt alsof het een voorwerp van beeldende kunst is. In een tijd waarin de dreiging van het fascisme opnieuw de kop op steekt is dit een wel heel karige representatie van de belangrijkste historische gebeurtenis van de twintigste eeuw.

Dibbits had in 2009 gelijk: voor het Rijks zou alleen het allerbeste van het allerbeste in aanmerking moeten komen. Voor de periode 1900-1950 zijn dat zeker niet de werken van Jacob Bendien en Jan van Deene die er nu hangen, en evenmin de smakelijke schilderijen van Charley Toorop en Jan Sluijters. Of neem het nietszeggende schilderij Oostzijdse molen aan het Gein bij maanlicht (1903) van Piet Mondriaan, waaraan weinig meer te ontlenen valt dan het feit dat boven dat riviertje kennelijk ook wel eens de maan schijnt. Curieus genoeg was dit een van de eerste aankopen voor de nieuw te vormen collectie moderne beeldende kunst.

Wat in het Rijksmuseum duidelijk ontbreekt, is een ijkpunt voor elke mogelijke schenking of aankoop. Die toetssteen bestaat, en die hangt in een zaaltje in het Kunstmuseum Den Haag tegenover een bankje waarop zelden een bezoeker plaatsneemt: Victory Boogie Woogie (1942-1944), van dezelfde Piet Mondriaan, de ‘Rembrandt’ van de twintigste eeuw. Het Rijksmuseum zou zo spoedig mogelijk gesprekken met de minister moeten beginnen die ertoe leiden dat Victory Boogie Woogie, eigendom van de Staat der Nederlanden, aan het Rijksmuseum in bruikleen wordt gegeven. Om dat werk dan in de Eregalerij op te hangen, en wel recht tegenover De Nachtwacht aan twee kabels vanaf het plafond, als een kruisbeeld in een kathedraal. De architect Pierre Cuypers zou vermoedelijk tekenen van wederopstanding vertonen.

Onbegrijpelijke keuzes

Dat moderne meesterwerk van Mondriaan zou de leidraad voor de afdeling twintigste eeuw kunnen worden. Een goed medicijn tegen de onbegrijpelijke keuzes die de verantwoordelijke curatoren tot nu maakten voor de afdeling 1950-2000. Waarom hangen daar werken van Erik Andriesse, waarom van Ad Dekkers de kanariegele Variatie van cirkels IV, waarom van Marlene Dumas het schilderij Het Laatste Avondmaal, waarom die harige vulva-sculptuur van Ferdi Jansen, waarom werk van Jacqueline de Jong en Han Schuil, waarom Rood vierkant met acht messen van Jan Roeland en niet een van de interessantere versies van Roeland op dit thema? En zo kan ik nog wel even doorgaan. De afdeling grossiert in keuzes die niemand zal bestempelen als ‘hoogtepunten uit de twintigste eeuw’.

Bij continuering van het huidige beleid doet het Rijksmuseum er verstandig aan het verzamelen en tentoonstellen van werken van moderne kunst en cultuur over te laten aan andere musea.


Lees ook
Hoe het Rijksmuseum fondsen werft: ‘Een hechte inhoudelijke band zorgt voor veel generositeit’

Eenmaal per jaar organiseert het Rijksmuseum een museumnacht voor de Vrienden, de vaste donateurs. Verspreid door het museum geven de experts van het museum uitleg over de collectie.


Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’