Opinie | Het gaat niet goed met het recht op demonstreren

Het demonstratierecht in Nederland staat al een tijd onder druk. Dat heeft drie redenen. De overheid beperkt de uitoefening van dit recht te vaak op onrechtmatige wijze. Demonstranten hollen het demonstratierecht daarnaast van binnenuit uit, doordat ze het op een oneigenlijke manier interpreteren. En ten slotte vormt het afnemende vertrouwen in een gelijke toekenning van dit recht een reëel afbreukrisico.

Om met het eerste te beginnen. Het is de afgelopen jaren meerdere keren voorgekomen dat de overheid demonstraties verbood, of beperkte, terwijl dat wettelijk gezien eigenlijk niet kon. Zo legde de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema onlangs naar aanleiding van de ongeregeldheden rond de wedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv een meerdere dagen durend algeheel demonstratieverbod op. Grondwettelijk gezien kon dit helemaal niet.

De Grondwet eist namelijk dat beperkingen slechts kunnen worden opgelegd vanuit een op de situatie toegesneden wet die langs het parlement is gegaan. Die wet is er (de Wet openbare manifestaties), maar die staat niet toe dat de burgemeester door middel van een noodverordening een generiek verbod oplegt. Burgemeesters hebben op basis van deze wet enkel de bevoegdheid om een concrete demonstratie te verbieden. Ook de Gemeentewet verbiedt burgemeesters via een noodverordening van de Grondwet af te wijken.

Deze onrechtmatige gang van zaken is overigens niet nieuw. Eerder zagen we dit gebeuren tijdens de coronacrisis. Ook toen gold, ditmaal in het hele land, een algemeen demonstratieverbod op basis van ondeugdelijke noodverordeningen.

Onrechtmatig

In andere gevallen was er geen sprake van een onrechtmatig verbod, maar van een onrechtmatige beperking van het recht op demonstratie. Zo leggen sommige burgemeesters uit vrees voor wanordelijkheden demonstraties bij abortusklinieken aan banden, door zogeheten bufferzones in te stellen. Hierdoor kunnen demonstranten nauwelijks hun beoogde publiek bereiken. Uit de manier waarop rechters de Grondwet en de Wet openbare manifestaties in de loop van de jaren hebben geïnterpreteerd, blijkt echter dat je niet zomaar van wanordelijkheden kunt spreken. Dat kan alleen als er aanwijzingen zijn dat demonstranten strafrechtelijk over de schreef zullen gaan. Hoewel demonstraties voor toehoorders zeer confronterend kunnen zijn, kunnen ze dus pas aanleiding geven voor beperkingen als er aanwijzingen zijn dat de deelnemers strafbare feiten zullen plegen. Vaak is dat niet zo, en dan vormt zo’n bufferzone een onrechtmatige beperking op het demonstratierecht.

De suggestie van ongelijke behandeling is veront-rustend, nog los van de vraag of ze klopt

Met wanordelijkheden als argument hebben burgemeesters in het verleden ook op onrechtmatige wijze bufferzones ingesteld bij anti-Zwarte Piet-demonstraties. Overigens zijn bufferzones ook vanwege de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) problematisch, omdat daarin is bepaald dat demonstraties gefaciliteerd moeten worden „in het zicht en binnen gehoorsafstand” van de degenen tot wie het protest is gericht.

Absoluut recht

Het demonstratierecht staat ook onder druk doordat betogers denken dat dit recht absoluut is. Grondrechten vormen echter geen legitimatie om strafbare feiten te plegen. Oftewel: het overtreden van verbodsbepalingen, het beschadigen van andermans eigendom (denk aan universiteitsgebouwen, schilderijen of de openbare weg) of het scanderen van discriminerende leuzen vallen niet onder het demonstratierecht.

Het onderliggende principe bij grondrechten is dat ze gelden binnen de grenzen van het redelijke. Om deze ‘redelijke uitleg’ van de Grondwet te illustreren, werd in het universitaire onderwijs decennialang het demonstreren op de snelweg als hét voorbeeld gebruikt om duidelijk te maken dat grondrechten geen absolute werking hebben. Toen was dit nog een ludieke illustratie – inmiddels zijn snelwegdemonstraties dankzij de protesten van Extinction Rebellion op de A12 een casus uit het echte leven geworden.

Het is daarom vreemd dat organisaties als het College voor de Rechten van de Mens (CRM) en Amnesty menen dat dergelijk levensgevaarlijk gedrag wél onder het grondrecht valt. Zij baseren zich daarbij op het EHRM, dat „een zekere mate van verstoring van het dagelijks leven” acceptabel acht bij demonstraties. Zij lezen deze jurisprudentie alsof het EHRM zijn zegen heeft gegeven aan snelwegbezettingen.

Wat zij echter niet benoemen, is dat het EHRM streng is als het gaat om demonstraties die mogelijk gevaar opleveren voor anderen. Daarbij geeft het EHRM een grote beoordelingsvrijheid aan de nationale autoriteiten, omdat die „beter in staat” zouden zijn om een afwegingen te maken in concrete gevallen. Als het CRM en Amnesty beweren dat de overheid in strijd met het EHRM handelt als ze potentieel gevaarlijke demonstraties verbiedt, zitten ze er dus vermoedelijk naast.

Twee maten

Wat tot slot ook niet meehelpt, is dat in de maatschappij soms de overtuiging heerst dat er met twee maten wordt gemeten bij claims inzake het demonstratierecht. Zo klonk vanuit sommige hoeken verontwaardiging toen bij een van de grote klimaatdemonstraties honderden mensen werden opgepakt, terwijl bij soortgelijke boerenprotesten nauwelijks aanhoudingen werden verricht. Zo’n suggestie van ongelijke behandeling is verontrustend, nog los van de vraag of ze klopt.

Als in de samenleving de indruk postvat dat bepaalde groepen meer recht hebben om te demonstreren dan anderen, dan komt daarmee de maatschappelijke aanvaarding van dit recht onder druk te staan. Daarom moeten burgemeesters, justitie en rechters er voortdurend voor zorgen dat zij bij de behandeling van claims op het demonstratierecht geen onderscheid maken – en als zij dit wél doen, moeten zij zorgvuldig motiveren wat hiervoor de rechtvaardiging is.


Lees ook

Kabinet laat mogelijke beperkingen van demonstratierecht onderzoeken

Politieagenten halen begin februari klimaatactivisten van  Extinction Rebellion van de A12 tijdens een blokkade in Den Haag. De activisten eisen een einde aan subsidies voor fossiele brandstoffen.