De beginzin is al monumentaal: „Het lijkt me aan geen twijfel onderhevig dat veel oude mensen er een grote rust in zouden vinden als zij over een middel konden beschikken om op aanvaardbare wijze uit het leven te stappen op het moment dat hen dat – gezien wat hen daarvan nog te verwachten staat – passend voorkomt.” Het vervolg mag er trouwens ook wezen: „Natuurlijk stelt onze samenleving al vele middelen beschikbaar waarmee mensen een eind aan hun leven kunnen maken: er zijn treinen waarvoor men zich kan werpen, er zijn gebouwen waarvan men zich naar beneden kan laten vallen, er zijn kanalen en rivieren om zich in te verdrinken, er is touw dat men kan kopen en daarbij laat ik het maar.” Kern van het essay: oudere, alleenstaande mensen zouden bij hun arts een middel moeten kunnen krijgen waarmee ze een einde aan hun leven konden maken.
Leest u het vooral nog eens na, het opinieartikel Het zelfgewilde einde van oudere mensen van oud-raadsheer bij de Hoge Raad, H. Drion dat NRC Handelsblad op zaterdag 19 oktober 1991 afdrukte. In de weken nadien stroomden de pagina’s vol lezersreacties, de auteur zelf ontving meer dan vijftig brieven (opmerkelijk vaak van vrouwen, constateerde hij) en ‘de pil van Drion’ werd onderwerp van breed maatschappelijk debat (al kwam er geen ‘pil’ in de tekst voor). Duidelijk was dat deze ultieme zelfbeschikkingskwestie de NRC-lezer na aan het hart lag, wat te verklaren valt uit het liberale karakter van de krant – en voor de wat meer demografisch gestuurde analytici wellicht ook door de gemiddelde leeftijd der abonnees.
Het artikel van Drion werd vorige week aangehaald door een briefschrijver die zich beklaagde over de rechtszaak die nu wordt gevoerd tegen leden van de Coöperatie Laatste Wil (CLW) die het zelfdodingspoeder ‘middel X’ aan mensen verkocht zouden hebben. De ‘repressieve aanpak van het OM’ maakt het, aldus de lezer, „moeilijk voorzorgsmaatregelen, zoals destijds door Drion gewenst, in acht te nemen”. Ook dezer weken is de aandacht van lezers overvloedig, zeker van degenen voor wie het pleidooi van Drion nog altijd een richtsnoer is.
Je sterft niet door middel X, maar met middel X, betoogt de lezer
Intussen geldt in deze kwestie zeker dat ook na drie decennia wetten in de weg staan – en praktische bezwaren. Al is ‘praktisch’ hier het woord niet echt. In de procesverslaggeving kwamen de menselijke aspecten nadrukkelijk aan de orde. Zie citaten van 9 en 13 april. „Snotverdorie, ik word verdacht van medemenselijkheid” (een van de verdachten) en „Waarom verkocht je die pil aan mijn vader?” (uit een brief van de zoon van een overledene). Het sloot aan bij eerdere uitgebreide verhalen van redacteur Kim Bos.
Dat NRC hier de nuance zoekt, blijkt ook uit de commentaren van de laatste jaren. In 2017 werd betoogd dat de autonome burger „ruimte moest krijgen” voor het eigen levenseinde „Niet alle eigenrichting is laakbaar, in het bijzonder als het om het eigen leven gaat.” Die liberale gedachte kreeg een halfjaar later gezelschap van de niet minder liberale observatie dat de wet grenzen stelt en dat de Coöperatie Laatste Wil op wetgeving vooruit leek te lopen: die ging „precies dat doen wat voorlopig nog strafbaar is: helpen met bestellen en leveren”. In de verslaggeving berichtte NRC eerder al over de verkrijgbaarheid van een dodelijk poeder in Peru en concludeerde de wetenschapsredactie dat het door de CLW aangeraden ‘middel X’ geen zachte dood garandeerde.
Zo wordt de ‘pil van Drion’ al jarenlang van diverse kanten belicht. De afgelopen weken bleek dat niet tot algemene tevredenheid te leiden; vooral niet onder de lezers bij wie het liberalisme van de vrije keuze boven het liberalisme van de wet ging.
Zo werd er bezwaar gemaakt tegen het gebruik van ‘zelfmoord’ in de krant, door lezers die het zachtere ‘zelfdoding’ of suïcide verkozen (al is er in de artikelen over het CLW-proces steeds sprake van ‘zelfdoding’). In NRC mogen die termen allebei. Ook was er een lezer die (wat mij betreft ten onrechte) bezwaar maakte tegen plaatsing van de standaardnoot over zelfdoding onder een van de verslagen.
Relatief veel brieven kwamen er op het voorpaginabericht van 18 april, waarin werd gemeld dat er zeker 172 mensen waren overleden door middel X. Dat had ‘met middel X’ moeten zijn, betoogde een van de critici, die voorts bezwaar maakte tegen een observatie van onderzoeker Lizanne Schweren, die stelde: „Deze cijfers wijzen uit dat het een zeer diverse groep is met mensen uit alle leeftijdscategorieën, en dat de groep niet alleen bestaat uit ouderen die een weloverwogen keuze maken.” Dat zou ten onrechte suggereren dat de onderzoekers weten wie een weloverwogen keuze maakt en wie niet. Bovendien zou de bron van het nieuws (113 zelfmoordpreventie) verdacht zijn, omdat die organisatie zelfdoding probeert te voorkomen.
Anderen vonden het geen nieuws omdat het hier maar om een klein percentage van het aantal zelfdodingen in Nederland ging. Dat stond overigens in het artikel; achteraf zegt auteur Kim Bos dat ze wel ook had kunnen vermelden dat het aantal suïcides in Nederland stabiel is. Mij lijkt het in het licht van het debat over het proces zonder meer relevant hoe veel (of weinig) mensen overleden na inname van middel X.
Meer dan dat alle argumenten mij overtuigden, lieten ze mij zien hoe springlevend én ingewikkeld de destijds door Drion aangezwengelde kwestie na 32 jaar nog altijd is; én hoe belangrijk het is dat die in alle fasen van het debat van alle kanten wordt belicht.
Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl.
Het hoofdlijnenakkoord van het kabinet-in-wording begint met een gedicht. „Nederland is een prachtig land./ Een land om trots op te zijn.” En zo gaat het nog een beetje door, totdat er onverwacht een lange zin volgt. „Politiek en bestuur hebben ondanks goede bedoelingen de afgelopen jaren steken laten vallen, door de zorgen van mensen niet altijd serieus te nemen.”
Ik moest lachen om dat „ondanks goede bedoelingen”. Je ziet Yesilgöz al aan de onderhandelingstafel: „We bedoelden het goed! Dat moet er wel echt in!”
Maar de kern van die zin is natuurlijk de impliciete belofte dat de formerende partijen, anders dan vorige kabinetten, de zorgen van mensen altijd serieus gaan nemen. De vraag is: moeten wij die belofte op onze beurt serieus nemen?
Allereerst: ‘de zorgen van mensen’ is een vage term. Niet iedereen heeft dezelfde zorgen. De mensen die zich zorgen maken om politieke verruwing, schending van mensenrechten en symboolpolitiek worden door dit nieuwe kabinet niet bediend. Maar goed, de passage zal wel gaan over de zorgen van de kiezers die al jaren op drift zijn en die nu de PVV en NSC groot hebben gemaakt. De volgende vraag is: wat betekent het om deze kiezers serieus te nemen?
Even een omweg via een andere publicatie: het boek Stuurloos van de Volkskrant-journalist Kustaw Bessems, dat vrijdag verscheen. Bessems deed jarenlang onderzoek naar goed bestuur, en concludeert dat er nog een heleboel misgaat bij de overheid. Kijk naar de Toeslagenaffaire, maar ook naar het ad-hocbeleid tijdens de coronacrisis. Rode draden in het boek zijn groepsdenken, opportunisme en gebrek aan inlevingsvermogen – heel menselijke eigenschappen die ook bij politici en ambtenaren voorkomen, en die leiden tot ondermaatse besluitvorming.
Een voorbeeld hiervan is kortetermijndenken. „Wil je meer zijn dan speelbal van gebeurtenissen, dan moet je verder vooruitkijken dan een kabinetsperiode of de volgende verkiezingen”, schrijft Bessems. Dat is in het huidige politieke klimaat bijna onmogelijk, weet hij uit ervaring: hij verloor veel illusies in zijn tijd als politiek redacteur in Den Haag. „Vaak was er éérst de gewenste beeldvorming en pas daarna werden er voorstellen bij bedacht.”
Bessems’ boodschap lijkt mij essentieel voor wie de zorgen van mensen graag serieus neemt. Politici en bestuurders moeten niet meesurfen op de emoties van burgers, maar proberen de oorzaken ervan te doorgronden en (voor zover wenselijk en mogelijk) te verhelpen. Daarvoor is het ook nodig kritisch naar jezelf te kijken.
Gaat het nieuwe kabinet dit doen? De paragraaf over goed bestuur ziet er ambitieus uit, met plannen om de algemene bestuursdienst te hervormen en ervoor te zorgen dat burgers makkelijker een ambtenaar te spreken krijgen. Helaas moet er tegelijk op de ambtenarij 22 procent bezuinigd worden. Hoe gaat dat samen? Dat mag de extraparlementaire minister bedenken.
In de rest van het akkoord lijkt de beeldvorming vaak centraler te staan dan goed bestuur. De tekst is op sommige gebieden heel gedetailleerd en zegt op andere juist niks. Wél een verhoging van de maximumsnelheid en hogere btw op boeken en concerten, geen woord over het pensioenstelsel. Dit maakt geen samenhangende en doordachte indruk.
Ook opvallend zijn de maatregelen die de ‘zorgen’ van burgers aantoonbaar niet oplossen. Verlaging van het eigen risico is duur en zal leiden tot hogere premies. Het klinkt leuk, maar niemand schiet er iets mee op. Nog zoiets is het terugdraaien van de spreidingswet. Dat leidt niet tot minder vluchtelingen, wel tot een oneerlijke spreiding van de lasten.
Het ergste is dat er niet serieus lijkt te zijn nagedacht over langetermijnproblemen. Voor de betaalbaarheid van de zorg, die een kwart van de begroting inneemt, zijn bijvoorbeeld geen plannen. Of toch wel: er moet een „hoofdlijnenakkoord” komen voor de „beheersbaarheid van de zorguitgaven en de kwaliteit van de zorg”. Wie moet dat akkoord sluiten? Dat staat er niet.
Nu is het nieuwe kabinet qua kortetermijndenken geen uitzondering. Bessems denkt zelfs dat er in deze eeuw maar één keer grondig is vooruitgedacht door de politiek: met het programma Ruimte voor de Rivier, dat toekomstige overstromingen moest voorkomen. Maar van een kabinet dat de zorgen van de kiezers eindelijk serieus gaat nemen verwacht je toch iets meer ambitie.
Alles bij elkaar maakt het een nogal… ja, onserieuze indruk. Het lijkt alsof het nieuwe kabinet mensen vooral het gevóél wil geven dat het ze serieus neemt. Straks mogen ze 130 rijden en zich verkneukelen over dure museumkaartjes voor de elite. Ooit komen ze erachter dat dit kabinet niet écht met de toekomst bezig was. Maar dan zijn de vier vogels alweer gevlogen.
In 2020 vroeg een Europese denktank beleidsmakers in heel Europa wie ze het eerst zouden bellen als ze iets wilden doordrukken of blokkeren in Brussel. Op de eerste plaats kwam Berlijn, op de tweede Parijs. En wie werd er als derde genoemd?
Juist, Den Haag. Nederland werd gezien als een land dat flink boven zijn gewicht bokste. Een land midden op de as tussen Parijs en Berlijn, dat daarnaast nog allerlei coalities optuigde binnen de EU – met de nordics over financiën en de begroting, met West-Europese landen over klimaat, met de Balten over de transatlantische betrekkingen, enzovoort.
Die derde plaats gaf aan hoe men elders tegen Nederland aankeek: als een constructieve, actieve speler met een groot en divers netwerk. Als je Den Haag aan jouw kant kreeg, was de kans groot dat de Nederlanders anderen uit hun netwerk mee zou nemen.
De grote vraag is nu of Nederland die positie onder de komende regering kan vasthouden. Op basis van het hoofdlijnenakkoord lijkt dat niet erg waarschijnlijk.
De verrechtsing van Nederland is niet uniek. Overal in Europa gaat centrum-rechts coalities aan met radicaal- en extreemrechtse partijen, waarmee centrum-rechts het gedachtengoed van die partijen deels tempert en deels mainstream maakt. In de regel kost dit centrum-rechts stemmen: de VVD verloor stemmen aan de PVV, de Franse Républicains en de Oostenrijkse ÖVP hebben zo enthousiast de rode loper uitgerold voor het Rassemblement national en de FPÖ dat ze zichzelf hebben gemarginaliseerd en de radicalen of extremen sterker hebben gemaakt. Ook de centrum-rechtse familie in Europa, de Europese Volkspartij, schuift naar rechts op. Vroeger werd alles wat ter rechterzijde van de EVP stond genegeerd en gemarginaliseerd. Nu probeert de EVP alles wat nog rechtser is in twee kampen te splijten: één kamp met partijen die anti-Russisch, pro-Atlantisch en pro-euro zijn (zoals Fratelli d’Italia van de Italiaanse premier Meloni), met wie zij onder voorwaarden wil samenwerken, en één kamp van partijen die Rusland steunen en anti-Amerikaans en anti-euro zijn (zoals de AfD), die zij wil isoleren. Als de PVV in dat laatste clubje blijft, good luck voor de firma Nederland.
Een Europa met meer rechtse regeringsleiders en europarlementariërs, zeggen sommigen, staat toch welwillender tegenover een Nederlandse regering met de PVV erin dan tijdens de gedoogconstructie (2010-2012), toen Geert Wilders dicteerde hoe ver het kabinet in Brussel kon gaan? Niet noodzakelijkerwijs. Europa is enorm veranderd in de tussentijd. Alles draaide toen om geld, nu draait alles om veiligheid. Dat gaat niet alleen over Europese defensie en steun voor Oekraïne, het terrein waarop het hoofdlijnenakkoord duidelijk Europees is, maar in de huidige geopolitieke turbulentie ook over talloze andere zaken: de euro, migratie, interne-marktkwesties, visserij, klimaatbeleid. Amerika, Rusland, China en anderen gebruiken alles als strategisch wapen. Daarmee krijgen deze onderwerpen ook voor Europa een strategische dimensie – leuk of niet.
Giorgia Meloni riep tijdens haar verkiezingscampagne vooral: „Stop de boten!” Als premier begreep ze dat ze zo geen boot zou stoppen. Dus smeedde ze akkoorden met tegenstanders op het migratiedossier, zoals Nederland. Zo plaatste zij zich, zoals premier Rutte deed toen Nederland na Brexit zwak stond in Europa, in het hart van de Europese besluitvorming. Niet door iedereen voor voldongen feiten te plaatsen, maar door zich als partner op te stellen. Nu is Meloni een van de kingmakers in Europa.
Als je meteen al begint over opt-outs op asiel- en migratiegebied, scepsis over de uitbreiding en kortingen op de Europese begroting in een tijd waarin landen constant méér Europa vragen (veiligheid kost geld!), bezorg je anderen hoofdpijn.
Invloed heb je in Europa als je niet het probleem bent – problemen hebben Europese regeringen genoeg – maar deel van de oplossing.
Caroline de Gruyter schrijft wekelijks over politiek en Europa.
In politieke debatten, op opiniepagina’s, via sociale media en aan menig eet- en talkshowtafel is de voorbije weken veel gezegd over de demonstranten die Amsterdam al twee weken op zijn kop zetten, uit protest tegen de Israëlische connecties van universiteiten. Ze hebben drie keer een universiteitsterrein gebarricadeerd en daarbij voor meer dan een miljoen euro schade aangericht. Er waren dagelijks demonstraties. De politie is bekogeld met stenen en vuurwerk en verrichtte honderden arrestaties.
Anarchisten, vandalen, antisemieten – zo werden de demonstranten genoemd. Agressief tegen pers en politie. Professionele relschoppers. Wereldvreemde papkinderen. Er was kritiek op hun vermommingen, hun leuzen, hun intenties.
Maar in gesprekken met Amsterdamse demonstranten – thuis, telefonisch of op het terras – over hun achtergrond, motieven, doelen en methoden klinkt een ander verhaal. Zij houden de universiteit en de politie verantwoordelijk voor de escalatie van hun protest.
Zover had het helemaal niet hoeven komen, menen de demonstranten. Zij zien de bezettingen en barricaden als noodzakelijk kwaad. Vernielingen als bijzaak. En het verbreken van de Israëlische banden slechts als het begin van hun strijd voor een rechtvaardiger wereld.
Veel demonstranten willen daar graag over praten. Zij voelen zich al jaren niet gehoord en niet serieus genomen. Niet door hun universiteit, noch door de maatschappij of hun ouders. Zij zagen zich de voorbije weken alleen maar bevestigd in hun gelijk en zijn niet van plan hun protest te staken. Sterker, ze denken te zullen zegevieren.
Trots
Hidde Zwirs is de laatste twee weken bij vlagen boos geweest. Hij was ook bang. Heel moe. En heel blij. Voor deze 23-jarige student antropologie waren de protesten tegen de Israëlische banden van de Universiteit van Amsterdam (UvA) een soort apotheose van langere frustratie.
Zwirs is „echt woedend over de voortdurende mensenrechtenschendingen door Israël”, die hij ruim een jaar geleden in Palestina onderzocht voor zijn scriptie. Maar zijn academische pleidooi voor internationale sancties tegen Israëlische kolonisten „vond geen gehoor, ook niet op de UvA”.
Na 7 oktober, toen de oorlog in Gaza begon, was alles anders, zegt Zwirs. „Ineens had iedereen het erover, ook op de UvA.” Het protest van de afgelopen twee weken maakt hem „heel blij en trots”, omdat studenten „eindelijk gezamenlijk opstaan voor rechtvaardigheid”. Tijdens demonstraties voelt hij grote saamhorigheid. „En comfort, omdat je niet alleen staat.” Ook voelt hij soms „heel veel paniek”, als de politie ingrijpt of demonstranten worden aangevallen door tegenstanders.
Zijn ouders vinden het gevaarlijk dat Zwirs demonstreert. Ze vrezen vooral voor intimidatie door andersdenkenden, omdat hij zijn gezicht niet bedekt. En ze zijn het inhoudelijk niet met hem eens. Op zijn beurt „stoort” het Zwirs dat zij „niks doen terwijl er iedere dag mensen worden vermoord”. Ze maken geen ruzie, maar botsen de laatste tijd behoorlijk.
„Heel geschokt” is Zwirs over het bestuur van de UvA, dat aangifte deed tegen vreedzame studenten. „Terwijl in mijn ogen de universiteit aan ons, studenten, toebehoort.” Hij vindt het daarom te rechtvaardigen als studenten stenen gooien naar „politie die bewapend op de campus staat. Die heeft daar niks te zoeken”. Hij vindt bezetting van universiteitsterrein en het aanbrengen van barricaden en graffiti ook legitiem. „Dat is gerechtvaardigde burgerlijke ongehoorzaamheid. Want via democratische kanalen luistert het UvA-bestuur niet, terwijl Israël bij het Internationaal Gerechtshof onder zware verdenking staat van genocide.”
Deuren
Hij heeft ook ruzie gemaakt met mededemonstranten, tijdens de bezetting van het Binnengasthuisterrein, vorige week. Zwirs wilde binnen foto’s maken. „Omdat ik het een iconisch moment vond. Iets dat ook de pers moest zien. Dat gedocumenteerd moest worden voor volgende generaties.” Anderen wilden dat niet. En toen moest hij wel even afkoelen, buiten.
Zwirs: „De meeste mensen daar hoorde ik een jaar geleden nooit over Palestina. Toen was ik een roepende in de woestijn. Niemand wilde het horen. Niemand boeide het. En dan gaan ze mij vertellen wat ik moet doen.” Maar hij schikte in. Hij begrijpt ook wel dat mensen niet op de foto willen terwijl ze „deuren eruit trappen voor barricaden en graffiti spuiten”, dat zijn strafbare feiten.
Het gevoel dat na twee weken overheerst bij Zwirs is hoop. „I’ve seen the tide turning.” Hij weet zeker dat de UvA alle Israëlische banden zal verbreken. „Omdat daar genoeg inhoudelijke argumenten voor zijn. En omdat het bewustzijn over de onhoudbaarheid van de bezetting van Palestina is gegroeid.”
Het nieuwe regeerakkoord, waarin het volgende kabinet Israël nadrukkelijk steunt, stemde Zwirs deze week wel „even pessimistisch”. Maar hij gaat vastberaden „door met druk zetten op ‘onze’ machthebbers”. Zijn doel is helder. „Er moet een einde komen aan de Israëlische bezetting. Niet alleen ten bate van Palestina. Het gaat om het in stand houden van internationaal recht en menselijke waardigheid, overal ter wereld.”
Lees ook Gaza-protest laat bredere polarisatie zien
Blauwe plekken
Lily George (27) kende als demonstrant een andere werdegang. Maar ook voor haar volgen deze protesten op jarenlange frustratie. Haar activisme begon „in precies dezelfde situatie als we nu zijn”. In 2018 ging ze op een veldje zitten als protest tegen bezuinigingen door de UvA. „Toen zijn we ook met stokken geslagen door de politie. Ik was heel boos.” Sindsdien is ze actief, nu als voorzitter van de studentenvakbond ASVA. Ze zet zich onder meer in voor huisvesting, Gaza en het recht op protest.
Vorige week werd George weer geslagen toen ze, zittend, een veldje op de UvA-campus bezette. Ze moest wegens gekneusde ribben een paar dagen plat en heeft nog blauwe plekken. Maar de grootste schade is mentaal, denkt ze. „Ik zag de shovel doorrijden terwijl er mensen op de barricaden stonden. Een student werd de lucht in geslingerd, met hek en al. Ik dacht even dat we overreden werden.” Ook dat haar universiteit naar aanleiding van de bezetting en de barricaden de politie belde „doet pijn”. Ze vindt het moeilijk nu op het terrein te zijn.
Maar ook George is trots, op haar generatie, die „heel politiek betrokken is en skin in the game durft te gooien”. Ze denkt dat dit onder andere komt doordat haar generatie het aantoonbaar slechter getroffen heeft dan die daarvoor.
Nevenschade
Haar eigen ouders begrijpen de ernst niet, zegt George. „Ze zeggen: ‘Luister Lily, we snappen dat je het allemaal heel erg vindt wat er in Gaza gebeurt, vinden wij ook niet leuk. Maar waarom zou je jezelf in gevaar brengen?’ Ze begrijpen niet dat het onze verantwoordelijkheid is om de politieke realiteit te veranderen. Daarom staat we letterlijk op de barricaden. De wereld moet gewoon beter.”
George denkt niet dat de UvA snel overstag zal gaan. „Want ze zijn heel koppig en bang om protest te belonen.” Maar uiteindelijk geeft de UvA toe, gelooft ook George. Eerst zullen andere universiteiten de banden verbreken en uiteindelijk kan de UvA niet achterblijven, zegt ze. „En als zo’n machtig instituut als de UvA omgaat, zal dat politieke consequenties hebben. Ik heb me nog nooit zo zeker van mijn zaak gevoeld.”
Dat daarvoor wat interieur moet sneuvelen, ziet George als nevenschade. Dat is absoluut niet het doel van de bezettingen, maar „onvermijdelijk met zo’n grote beweging”. Mensen worden er onderling wel op aangesproken, zegt ze, „maar je kunt niet iedereen de hele tijd managen, je zit in een heel chaotische situatie”. En als ze de boel niet bezetten, is Georges ervaring, luistert de UvA niet.
Lees ook Op de universiteit zou de rede moeten heersen, niet de wapenstok
Dekmantel
Er zijn ook demonstranten die niet aan de universiteit verbonden zijn. Zoals Eric Rosler, een 57-jarige kasmedewerker in de sierteelt. Hij heeft een Nederlandse moeder en groeide op in Israël, waar hij als dienstplichtige in bezet gebied opereerde. Hij demonstreerde daar al tegen de bezetting van Palestina en gaat al bijna twintig jaar in Amsterdam de straat op met Israëlische gelijkgestemden. Hij was dolblij toen de Amsterdamse studenten hun protest begonnen, en sloot zich aan.
Maar hij scandeert niet mee als het klinkt ‘From the river to the sea, Palestine will be free’, of als de leuzen oproepen tot een intifada. „Geweld is het laatste wat ik wil.” Hij maakt zich via spandoeken wel vaak kenbaar als Israëliër en voelt zich volledig veilig onder de demonstranten. Sterker, hij zegt in meer dan twintig jaar in Nederland nog nooit een antisemitisch incident te hebben meegemaakt.
Over het vandalisme tijdens de protesten zegt Rosler: „Kom op, zeg. Dat is niks vergeleken met de tienduizenden levens die deze mensen proberen te redden. Deze kinderen zijn de allerbesten van onze samenleving. Probeer eens naar ze te luisteren in plaats van ze te slaan.” Het politiegeweld doet hem denken aan Israël „en andere fascistische landen”. Nederland is toch „beter dan dat”.
Zijn diepste motivatie is dat velen zwegen tijdens de Holocaust, toen een groot deel van zijn familie werd vermoord. „Nu gebeurt iets vergelijkbaars met anderen, waarbij de Holocaust als dekmantel wordt gebruikt. Er zijn genoeg doden gevallen in naam van de Holocaust. Genoeg is genoeg!”
Sinds 7 oktober is het onrustig in zijn hoofd. Hij blijft maar op sociale media de discussie aangaan met Nederlanders. „Hun onwetendheid is eindeloos. Ze zien Israël en Palestina als een soort voetbalteams die je steunt door dik en dun. Ze snappen niet dat ik Hamas evenzeer haat als de Israëlische regering. Ik word doodziek van de discussies, maar ik kan er niet mee stoppen.” Rosler lijdt sinds deze oorlog begon aan slapeloosheid. „Alleen tijdens protesten voel ik rust, een gevoel dat ik ben waar ik wezen moet.”
Hij gelooft ook dat de demonstraties zin hebben, omdat ze de Nederlandse publieke opinie kunnen veranderen, waardoor er misschien meer politieke druk op Israël komt. Het is een marathon, denkt Rosler, maar hij houdt moed. „We zijn elk een druppel water, samen zijn we een onstuitbare golf.”
Nagels
Wie ook al decennia de straat op gaat is Umayya Abu-Hanna, een Palestijnse schrijfster die 63 jaar geleden in het Israëlische Haifa werd geboren. Sinds veertien jaar geleden woont ze met haar dochter in Amsterdam. Hier krijgt ze tijdens protesten van voorbijgangers geregeld middelvingers en scheldwoorden of een klodder spuug naar haar hoofd. Soms krijgt ze een spontane knuffel.
Amsterdam trok haar zo omdat het stond voor vrijheid, gelijkheid en liefde. „Maar sinds 7 oktober is het alsof ik weer in Israël woon. Politie die studenten slaat? En wie zegt dat moorden in Gaza moet stoppen, wordt een antisemiet genoemd.” Sinds oktober loopt ze bij een psychiater en slikt ze antidepressiva. Nu slaapt ze weer een beetje en kan ze weer schrijven.
Het demonstreren is volgens Abu-Hanna als „het neerhalen van de Berlijnse Muur met je nagels”. Soms breek je je nagels en gebeurt er niks. Maar het is wat elk fatsoenlijk mens moet doen, aldus Abu-Hanna. „Het is wat elk fatsoenlijk mens had moeten doen tijdens de Holocaust. Je moet mensen altijd beschermen.”
Dat er daarbij onderweg wat sneuvelt, ziet ook Abu-Hanna niet als doodzonde. „Die studenten hebben een goed stel hersenen, en kunnen misschien in een restaurant borden wassen, maar het zijn geen professionele actievoerders. Er zitten mafkezen tussen, en heethoofden. Maar dat geweld is niet de beweging. Niet de boodschap. En niet de kracht van dit protest.”