Minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) beloofde het strengste asielbeleid ooit te voeren. Maar vooralsnog zijn de wetsvoorstellen die ze heeft ingediend door de Raad van State naar de prullenbak verwezen.
De minister is echter wel de belofte nagekomen uit het Hoofdlijnenakkoord dat de rijksbijdrage aan de LVV (Landelijke Vreemdelingenvoorziening) zou worden beëindigd. Deze voorziening was het resultaat van jarenlang overleg tussen het rijk en alle betrokken instanties om bed-bad-en-brood te regelen voor illegaal verblijvende derdelanders. Het kernpunt daarbij was eenvoudig: de straat is niet de oplossing, maar onderdeel van de problematische situatie waarin deze kwetsbare vreemdelingen zich bevinden. Vrijwel allemaal vreemdelingen van buiten de EU die geen verblijfsrecht in Nederland hebben maar ook geen reisdocumenten waarmee ze zouden kunnen vertrekken. Een uitzichtloze situatie.
Beetje menselijkheid
De Landelijke Vreemdelingen Voorziening bood in ieder geval Bed-Bad-en-Brood-opvang: een beetje menselijkheid. Daarbij was wel uitdrukkelijk afgesproken dat het om een gunst ging. Een gunst die geen wettelijke grondslag kende: BBB stond derhalve niet alleen voor Bed-Bad-en-Brood maar ook voor Buitenwettelijk Begunstigend Beleid. De juridische betekenis daarvan is dat het niet afdwingbaar is en er ook geen rechten aan ontleend kunnen worden. Vandaar dat de minister het geen enkel probleem vond om de financiële stekker uit de LVV te trekken.
Lees ook
Wilders’ eisen voor strenger asielbeleid blijken vooral ‘opgewarmde’ en nauwelijks haalbare plannen
Op 18 december 2024 is formeel aan de Tweede Kamer bericht dat de financiering van de LVV per 1 januari 2025 eindigt. In vier van de vijf LVV-gemeenten werden rechtszaken aangespannen om het stoppen van de opvang te verhinderen. In drie van de vier gemeenten werden voorlopige voorzieningen toegewezen: dat zijn bestuurlijke kort gedingen waarbij aan de rechter een noodvoorziening wordt gevraagd. Immers, de bewoners van de voorziening zouden anders op straat worden gezet. Het spoedeisende belang werd door de rechtbanken onderkend en de opvang moest derhalve worden gecontinueerd, totdat de minister op de bezwaren zou hebben beslist.
In Amsterdam werden vervolgens alle bezwaren van dertig bewoners door de minister afgewezen. De beroepen tegen die afwijzingen werden op 15 april gezamenlijk door de meervoudige kamer (met drie rechters) van de rechtbank Amsterdam behandeld. Op maandag 26 mei deed de rechtbank uitspraak.
Toeval of niet, die uitspraak viel precies samen met de persconferentie van PVV-leider Geert Wilders waarin hij aankondigde dat zijn eigen minister van Asiel en Migratie gefaald had.
De financiering door het Rijk van de opvang in de voorziening moet van de rechter onmiddellijk worden hervat
De inhoud van de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam bleef onderbelicht, en dat is onterecht. De uitspraak is helder, goed gemotiveerd en heeft direct gevolg voor al degenen die zijn aangewezen op de Landelijke Vreemdelingen Voorziening. De financiering (door het Rijk) van de opvang in de voorziening moet namelijk onmiddellijk worden hervat. Daarnaast moet de minister in ieder individueel geval motiveren waarom die bewuste vreemdeling wel op straat zou kunnen worden gezet. Zonder enige vorm van bed-bad-en-brood is het vrijwel zeker dat deze mensen in een dusdanig ellendige situatie zullen komen te verkeren, dat zij door de ondergrens van de menselijke waardigheid heen zakken. En dat is verboden. Niet alleen door het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens, maar ook door de Europese Grondwet: in het bijzonder artikel 1: de menselijke waardigheid.
Prullenbak
De rechtbank verwees daarmee het argument van de minister dat er slechts sprake was van buiten-wettelijk begunstigend beleid naar de prullenbak. Van groot belang was daarbij dat de hoogste rechter van de Europese Unie, vlak na het aantreden van het kabinet-Schoof, een baanbrekende uitspraak had gedaan over een soortgelijke situatie als die van de LVV. De strekking van die uitspraak (Changu, van 12 september 2024) is dat er op de overheid altijd een zorgplicht rust om te voorkomen dat een illegaal verblijvende vreemdeling (van buiten de EU) in een situatie van vergaande materiële deprivatie terechtkomt.
Dat is jargon voor: elke lidstaat is verplicht om op zijn minst te voorzien in bed-bad-en-brood zolang als de illegaal verblijvende vreemdeling nog niet is uitgezet. Geen gunst dus maar een recht. Een recht bovendien dat als een zorgplicht is geformuleerd. Dat betekent dat de vreemdeling niet hoeft aan te tonen dat hij in belabberde omstandigheden verkeert, maar het betekent dat de overheid er preventief voor moet zorgen dat illegaal verblijvende derdelanders niet in de goot terecht komen maar tenminste bed-bad-en-brood wordt aangeboden. Dat is geen luxe, maar een teken van beschaving.
Correctie (02-06): de behandeling van de zitting was op 15 april, en niet op 13 mei zoals in een eerdere versie stond. Hierboven is dat aangepast.
