Opinie | Een knal in Rotterdam. Nog een plakje cake?

Rotterdammers staan te boek als flegmatieke mensen. Altijd in staat om pech, ongeluk of regelrechte rampspoed te relativeren met een nuchtere of berustende levenswijsheid. ‘Je doet er toch niks aan’, of ‘Zo gaat het nou eenmaal.’ Trots op ‘de stad’ gaat aan de Maas samen met een bescheiden besef van het menselijk tekort. Al zijn er grenzen, ook in Rotterdam. Niet voor niets breekt maatschappelijk rumoer daar het eerst uit.

Toen ik jaren geleden de buurt bezocht waar ik opgroeide – Hordijkerveld in Groot-IJsselmonde, lage jaren zestig-nieuwbouw, portiekflats en groenstroken – praatte een oudere kennis die er was blijven wonen me bij. Niet dat er veel was gebeurd, alles ging gewoon zijn gangetje.

Nou ja, de overburen waren een paar weken terug door een arrestatieteam van hun bed gelicht, dat wel. Ze was wakker geschrokken van het fel-blauwe licht in de straat en had door het keukenraam staan kijken. Politie met helmen en schilden, geschreeuw. Een zoon van buren stond op straat, met handboeien aan een lantarenpaal geklonken. Leuke mensen, dacht ze, die buren, maar heel goed kenden ze hen niet. Nog een koekje bij de koffie?

Recenter was ik op bezoek in de straat waar de wooncarrière van mijn ouders zich op Zuid had voortgezet. Van de lage rijtjeshuizen van Hordijkerveld, nog gebouwd zonder cv of douche, gingen we naar een doorzonwoning in Kreekhuizen, een paar kilometer verderop. Opnieuw diende een kennis als éénpersoons-persbureau. En ook hier ging alles lekker zijn gangetje, hoor. Ja goed, er was die schietpartij geweest. Maar dat was aan de andere kant van de straat, niks van gemerkt. Alleen met de nieuwe buren was er gedoe, blaffende honden en zo. Ook een beetje moeilijk mee te praten. In de zin van: volgende keer dat je komt klagen krijg je een knal voor je kop. Nog een plakje cake?

Wie op een mooie dag door Hordijkerveld of Kreekhuizen loopt, proeft er nog steeds de rust van het tuindorp, verrezen in collectief optimisme.

Weinig herinnert eraan dat juist deze wijk onlangs het jachtterrein was van – heel on-Nederlands – een seriemoordenaar. Een sluipschutter die op straat drie mensen door hun hoofd schoot. De gruweldaad bracht de politie ertoe bewoners te waarschuwen niet de straat op te gaan. Cameraploegen van de media rukten aan om naar geschokte vox-popjes te hengelen, tot hun teleurstelling vooral die van het meewarige, hysterie-vrije Rotterdamse soort.

Maar hoe ‘on-Nederlands’ was dit? In de gemoedelijke spiegel die Hordijkerveld zichzelf voorhoudt zijn allang barsten gesprongen. Net als de rest van Rotterdam-Zuid is ook deze buurt al eindeloos onderwerp van gemeentelijke beslommeringen en stroperig trage plannen voor sloop, renovatie of nieuwbouw. Al in 2001 werd een Masterplan Hordijkerveld opgesteld voor de vergrijsde wijk, ooit opgezet voor gezinnen van arbeiders en lage ambtenaren.

De multiculturele buurt kwam in verzet – we willen niet minder groen en geen dure nieuwbouw – maar beetje bij beetje werden de zaken opgeknapt. De Pruisisch-grijze portiekflats waar later de verdachte van de seriemoord zich verschool, kregen een fleurig verfje. „Het is best lekker wonen hier”, zei mijn kennis – die haar eerste buren allang had zien overlijden of vertrekken naar randgemeenten.

Politiek smeult het onbehagen er ook lekker. Bij de jongste Tweede Kamerverkiezingen kwam de PVV in Hordijkerveld met kop en schouders als winnaar uit de bus. Op afstand gevolgd door Omtzigts NSC en, in een enkel stembureau, Denk en de SGP. Niet dat Wilders op veel enthousiasme kan rekenen onder zijn stemmers , want „waarom moet het zo grof, over meisjes met een hoofddoek?” , aldus een andere kennis. Maar: „Hij doet er tenminste wat aan.”

Waaraan, dan? Aan het gevoel dat Hordijkerveld, of heel Rotterdam-Zuid, er niet meer toe doet.

Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.