Opinie | Duitsland is ongelijk verenigd – en zal dat ook blijven

De relatie tussen het Oosten en het Westen van Duitsland is gecompliceerd, maar ook weer niet heel slecht. Van scheiding is tenminste geen sprake. Hoe zou dat ook kunnen? You can’t unscramble a scrambled egg luidt een Amerikaans spreekwoord. Roerei valt niet meer te splitsen in eiwit en dooier. Migratiestromen hebben beide samenlevingen vermengd, in veel families en vriendengroepen is het niet meer van belang of je tot het Oosten of het Westen behoorde.

Ook de statistieken laten zien dat het Oosten zich goed heeft ontwikkeld. De kloof tussen de werkeloosheidspercentages is kleiner geworden, het gelijkschakelen van de pensioenen zal in 2025 voltooid zijn. De investeringen van zowel particulieren als overheid en het aantrekken van hoogwaardige technologische industrieën wekken de verwachting dat op middellange termijn ook de lacune in productiviteit wordt opgevuld. Enerzijds.

Anderzijds bestaan er nog steeds oude, maar ook steeds nieuwe atmosferische storingen tussen oost en west, west en oost. De ene kant voelt zich gekoloniseerd, de andere kant uitgebuit. Tagesthemen-presentator Jessy Wellmer heeft haar nieuwste non-fictie boek zelfs de titel Die neue Entfremdung meegegeven, (de nieuwe vervreemding, red.). Bestaat het verenigde land nog steeds uit twee samenlevingen?

De norm bepaalt de afwijking

Inderdaad zijn er hardnekkige verschillen zichtbaar. Wie een groot aantal uiteenlopende indicatoren onder de loep neemt – kerkelijke binding, de verenigingsdichtheid, partijlidmaatschappen, het vertrouwen in instanties in het algemeen, de verkiezingssuccessen van de AfD, het percentage jonge mensen en mensen met een migratieachtergrond, de economische gerichtheid op de export, de hoofdzetels van grote ondernemingen, patentregistraties, de productiviteit, de beroepsbevolkingsquote, de grootte van de lagelonensector, de koopkracht, het aantal apparaten per huishouden, de waarde van de koopwoningen, de inkomsten uit erfbelastingen, de gemiddelde grootte van agrarische bedrijven en, ja, ook het aantal tennisbanen – komt steeds weer op hetzelfde uit: er loopt een onzichtbare grens door het herenigde land.

Het doel alles gelijk te trekken, waar de politiek zich lange tijd op richtte, raakt steeds verder uit zicht. Dat levert nog een ander probleem op: wie het Westen tot norm verheft, beschouwt het Oosten vooral als een afwijking, zonder karakteristieke eigenschappen.

Natuurlijk, wanneer het om de ongelijke economische leefomstandigheden gaat is men het snel eens. Bij veel andere aspecten ligt het gecompliceerder. Op welke gebieden willen we dat verschillen echt verdwijnen en het Oosten zich aan het Westen aanpast? Wel met de vermogens en de inkomens, maar liever niet met de huren, de schoolkwaliteit of de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Wel met de productiviteit, de topbanen en de vermogens, maar niet met het aandeel werkende vrouwen en de dichtheid aan kinderdagverblijven en theaters, die in het Oosten hoger is. De nivellering van verschillen als maatstaf is nauwelijks te hanteren als die niet voldoende wordt geconcretiseerd. We verwachten van Beieren of het Saarland immers ook geen aanpassing aan de rest van de republiek.

35 jaar na de vreedzame revolutie loopt de Oost-Duitse transformatiefase ten einde. De dynamiek van inhalen, nabootsen en aanpassen vlakt zichtbaar af. We zijn in de post-transformatiefase beland, die ons duidelijker dan voorheen laat zien dat het Oosten niet verder zal versmelten met het Westen, te sterk is het stempel van de DDR, de nieuwe koers van de hereniging en de lasten van de overgangsjaren.

Structurele ongelijkheid

Want met de Duitse eenwording kwamen niet alleen twee heel verschillende maatschappijen bij elkaar, ze zorgde ook voor een ongelijkwaardige verhouding tussen het Oosten en Westen. Oost-Duitsland werd de maatschappij die zich moest aanpassen, zonder blauwdruk hoe dat gerealiseerd kon worden. Er bleven eigen structuren bestaan, een eigen mentaliteit, een eigen vorm van politiek bewustzijn; enkele daarvan ontstonden juist tijdens het eenwordingsproces.

Wie op een ‘voltooiing van de Duitse eenheid’ wacht, in de zin van een assimilatie van oost en west, zal nog lang moeten wachten. Duitsland is ongelijk verenigd – en zal dat ook blijven.

Oost-Duitsland blijft als sociaal en cultureel referentiekader bestaan

Een paar voorbeelden: West-Duitsland is een echte middenklassemaatschappij, terwijl Oost-Duitsland een arbeidersland is, het land van Jan met de pet. Slechts een kleine laag welgestelden heeft er vaste voet gekregen, in Duitsland staat nog wel een stabiele ‘vermogensmuur’. Het vermogen van de West-Duitse huishoudens is twee keer zo groot, slechts 2 procent van de totale erfbelasting in heel Duitsland wordt in het Oosten (zonder Berlijn) betaald.

Bovendien lijdt het Oosten onder een krachteloze elite – slechts weinigen treden toe tot de besturende macht. Het aandeel Oost-Duitsers in topbanen in de economie, de wetenschap, de cultuur, het rechtswezen en de media ligt tot op heden ver onder hun bevolkingsaandeel; in de wetenschap en bij justitie is er zelfs sprake van een dalende trend. De aanname dat mettertijd de ondervertegenwoordiging van Oost-Duitsers zou verdwijnen blijkt niet te kloppen. Structureel ongelijke omstandigheden, van huis uit ontbrekende ondersteuning en zwakke netwerken zouden hier van invloed kunnen zijn.

Ongelijk zijn ook de demografische verhoudingen. De Oost-Duitse gemeenschap krimpt, terwijl West-Duitsland blijft groeien. Na de Wende vertrokken er elk jaar honderdduizenden mensen naar de oude deelstaten. Bovendien was er in het begin van de jaren negentig een ongekende daling in het aantal geboorten, dat samen met het heengaan van oudere generaties steeds grotere gevolgen heeft. Tussen 1947 en 1989 nam het aantal inwoners op het grondgebied van de DDR met 14 procent af, in dezelfde periode groeide het inwonertal van de BRD met ongeveer 30 procent. Men verliet de DDR, immigratie speelde voor de ontwikkeling van de bevolking de facto geen rol en is tot op heden te overzien.

Zonder Berlijn is de bevolking in het Oosten sinds 1989/1990 van bijna 15 miljoen gekrompen tot 12,6 miljoen mensen (ter vergelijking: Beieren heeft ruim 13 miljoen inwoners, Noordrijn-Westfalen meer dan 18 miljoen). In diezelfde periode is de bevolking in het Westen nog eens met 10 procent gegroeid. Van krimpende samenlevingen weten we dat ze vaak een op traditie gestoelde, defensieve houding aannemen.

Ten derde is er in het Oosten een bewustzijn ontwikkeld dat jaren geleden nog ondenkbaar leek. De Oost-Duitse identiteit gold lange tijd als problematisch, als een mogelijke rem op het proces naar een ‘interne eenheid’ en als uiting van Ostalgie (het verlangen naar het dagelijks leven ten tijde van de DDR, red.). Tegenwoordig vindt het Oost-Duitse identiteitsdiscours niet alleen plaats in de puinhoop van de politieke partij Die Linke, in de huiskamers van de Volkssolidarität of op Ostrock-party’s, maar evengoed in de kantoren van stichtingen, op theaterpodia, bij literaire festivals, op de achterruit van suv’s op het Brandenburgse platteland, als onderwerp in seminars voor leidinggevenden en in voetbalstadions. Zelfs in de generatie van na de Wende beschouwen velen zichzelf als Oost-Duits, ze zien verschillen tussen oost en west die door West-Duitsers nauwelijks nog worden opgemerkt.


Lees ook

Nieuwe generatie Oost-Duitse schrijvers ontstijgt de clichés van ‘Ostalgie’

Het archief van de Stasi in Berlijn, in 1992

Oost-Duitse identiteit

Oost-Duitsland blijft als sociaal en cultureel referentiekader bestaan, door reële verschillen, maar ook door familieverhalen en discussies in de media. Anders dan in de twee decennia na de Wende wordt de Oost-Duitse afkomst niet meer verstopt. Het kan als slachtofferverhaal en oostelijke koppigheid naar buiten komen, maar ook als nieuwe Oost-Duitse trots of gewoon als saamhorigheidsgevoel. Misschien bestaan er zelfs parallellen met het fenomeen van het herculturaliseren, zoals we dat van de tweede- en derdegeneratie migrantenkinderen kennen. Zij zijn gevoeliger voor discriminatie dan hun ouders en grootouders, tegelijkertijd treden ze zelfbewuster op. Daar passen de actuele pogingen bij, om ‘Oost-Duits’ als kenmerk in het identiteitsregister op te nemen, waardoor er aanspraak kan worden gemaakt op gelijkheid en erkenning.

Ten slotte zien we verstrekkende verschillen in de politieke cultuur: het vertrouwen in de instanties, de ondersteuning van de parlementaire democratie en de binding aan politieke partijen zijn in het Oosten minder prominent aanwezig. Dat heeft met het kortere democratische bestaan te maken, maar ook daarmee dat het eenwordingsproces na 1989 de nog zo jonge democratisering van de Oost-Duitsers weer snel heeft gefrustreerd. Het staatkundig-administratieve systeem van de BRD heeft zijn best gedaan om basisdemocratische experimenten en onconventionele vormen van participatie te onderdrukken. Die werden als niet passend en als niet-functionele, storende buitenissigheden gezien. De opbouw van het oosten leek slechts denkbaar als een kopie van het Westen. Minder dan één procent van de stemgerechtigde Oost-Duitsers is lid van een in de Bondsdag vertegenwoordigde partij.

Met de drie aankomende deelstaatverkiezingen in Oost-Duitsland zou er een nieuw kantelpunt kunnen ontstaan. De AfD is weliswaar geen Oost-Duitse partij, maar ze doet er veel voor om zich in dienst te stellen van een specifiek Oost-Duits gevoel. In sommige streken is ze op weg een volkspartij te worden. Bündnis Sahra Wagenknecht is zelfs voorstander van positieve discriminatie van Oost-Duitsers in openbare dienst, in bestuur, cultuur en wetenschap. Daarbovenop komt de krimpende Linke, de partij die in het Oosten traditioneel sterker is dan in het Westen. Alle drie de partijen duiken in de leemten die door het gebrek aan erkenning en de buitensluiting zijn ontstaan.

Het kan in politiek opzicht een turbulent najaar worden. FDP en Grüne zouden in het Oosten in toenemende mate vermalen kunnen worden, ook voor de SPD dreigt minimalisering. Al naargelang de verkiezingsuitslag zou er in Oost-Duitsland geëxperimenteerd kunnen worden met nieuwe coalities om de AfD van de macht af te houden. Ook andere minderheidsregeringen zijn denkbaar, wat de politieke stabiliteit en wettelijke bevoegdheid zou kunnen verzwakken. Mogelijkerwijs worden er met de verkiezingsuitslagen nieuwe verhoudingen zichtbaar, waardoor de partijstructuren in oost en west verder uit elkaar drijven. Dat zou de wrijving alleen maar groter maken.

Oost-Duitsland is geen Catalonië 2.0, het geloof in een Duitse eenheid is ongebroken. Maar oost en west zijn in Duitsland meer dan twee windstreken – en dat zal binnen afzienbare tijd niet veranderen.

Dit stuk verscheen eerder in Der Spiegel en is naar het Nederlands vertaald door Irene Dirkes.


Lees ook

Historica Katja Hoyer: ‘Ik laat zowel het slechte als het goede van de DDR zien’

Katja Hoyer: ‘Mijn eigen vader werd permanent door de Stasi in de gaten gehouden en vond dat heel gewoon.’