Het heeft iets paradoxaals om juist hierover een opiniestuk te schrijven. Maar het moet gezegd worden: argumenten op zich hebben geen wezenlijk effect op de overtuigingen van mensen. En het idee dat dit wel zo zou zijn, een idee dat leeft in grote delen van de maatschappij, staat andere, effectievere vormen van politiek denken en handelen in de weg.
Als onderzoeker ben ik voornamelijk werkzaam op het snijvlak van psychologie en politiek, en mijn werk sterkt me meer en meer in de gedachte dat er binnen onze cultuur een misvatting bestaat over hoe politieke overtuigingskracht werkt. In het tijdperk van Donald Trump, Elon Musk en de opkomst van extreemrechts hebben commentatoren eindeloos hun mening gegeven over de problemen van nepnieuws, polarisatie en meer. Maar al te vaak richtten ze zich daarbij tot de verkeerden – en legden ze te veel nadruk op woorden alleen.
Neem de ‘debatten’. Debatten vormen overal ter wereld een wezenlijk element van verkiezingscampagnes en worden gezien als dusdanig invloedrijk dat er meestal strikte regels gelden voor de verslaggeving eromheen en bijvoorbeeld de verdeling van de spreektijd. Maar uit onderzoek blijkt dat het kijken naar debatten nauwelijks invloed heeft op de opvattingen van mensen.
Cognitieve dissonantie
In 2019 analyseerden onderzoekers 56 tv-debatten die tussen 1952 en 2016 plaatsvonden tijdens 22 verkiezingen, in Amerika, Canada, Nieuw-Zeeland en Europa. Een kleine honderdduizend respondenten werden gevolgd om te kijken of de debatten deze – al dan niet zwevende – kiezers verder hielpen bij het bepalen of wijzigen van hun standpunt. Daar werden geen bewijzen voor gevonden. In 2012 voerde een journalist een analyse uit om te kijken of debatten van invloed waren op de uitkomst van verkiezingen. Zijn conclusie: „De effecten van debatten op het uiteindelijke stemgedrag zijn vermoedelijk zeer gering, en in de meeste gevallen verwaarloosbaar.”
Er zijn talloze redenen waarom debatten (en ja, hetzelfde geldt voor informatieverstrekking en argumentatie in bredere zin) er nauwelijks in slagen om de politieke overtuigingen van mensen te veranderen. Cognitieve dissonantie, een fenomeen dat ik als onderdeel van mijn promotieonderzoek heb bestudeerd, is daar een van. Dit is het vaak onbewuste psychologische ongemak dat we ervaren als we geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in onze eigen overtuigingen of binnen ons handelen.
Er is veel over geschreven. We zien cognitieve dissonantie en de effecten ervan bijvoorbeeld bij mensen die snel ‘redeneren’ als reactie op iets wat hun wereldbeeld aantast in een poging het ongemak weg te nemen dat ontstaat bij het verkrijgen van nieuwe informatie over een sterk gevoelde overtuiging.
Lees ook
Ineens kijkt de wereld weer naar Trump
Voordat Trump in 2024 werd veroordeeld voor verschillende aanklachten vond bijvoorbeeld slechts 17 procent van de Republikeinse kiezers dat criminelen president zouden mogen worden; direct na Trumps veroordeling steeg dat percentage naar 58 procent. Om twee tegenstrijdige overtuigingen met elkaar te kunnen rijmen (de overtuiging dat een president zich niet schuldig zou mogen maken aan een misdrijf enerzijds en de overtuiging dat Trump president moet worden anderzijds), veranderde een ongekend aantal Republikeinse kiezers simpelweg van mening over het eerste.
Sterker nog, Republikeinse kiezers veranderden van mening over vrijwel alles waar Trump voor was veroordeeld: ineens vonden minder Republikeinen het immoreel om seks te hebben met een pornoster, om iemand geld te betalen om te zwijgen over een affaire of om een zakelijk dossier te vervalsen.
Rationaliseren
Dit effect blijkt niet beperkt tot Trump-stemmers: uit onderzoek blijkt dat we allemaal op die manier rationaliseren, om vast te kunnen houden aan de overtuigingen die ons in staat stellen te blijven functioneren zoals we dat altijd hebben gedaan. Of, wrang genoeg, om enkele van onze meningen bij te stellen op grond van nieuwe informatie – maar ook dan meestal alleen om vast te kunnen blijven houden aan andere, diepgevoelde overtuigingen.
Het komt echter niet alleen door een psychologisch fenomeen als cognitieve dissonantie dat debatten en argumenten relatief weinig effect sorteren. Zoals ik laat zien in mijn boek Don’t Talk About Politics schuilt de belangrijkste verklaring voor het feit dat woorden mensen niet van gedachten doen veranderen er waarschijnlijk in dat twee andere factoren een veel grotere invloed hebben: enerzijds onze sociale netwerken en anderzijds ons eigen handelen en onze ervaringen.
Een overweldigende hoeveelheid bewijsmateriaal laat zien dat onze vrienden het vermogen hebben iets te veranderen aan onze overtuigingen en ons gedrag – niet door met ons in discussie te gaan, maar simpelweg door bij ons in de buurt te zijn en ons andere manieren te tonen om in het leven te staan. Onderzoek naar sociale contacten laat zien dat mensen, zodra er vriendschappen ontstaan en wordt samengewerkt, minder vooroordelen koesteren jegens de identiteitsgroepen waar hun nieuwe vrienden deel van uitmaken.
Bij overtuigingskracht telt niet het gesprek, maar de onderlinge relatie
Dit fenomeen verklaart vermoedelijk bijvoorbeeld grotendeels de vooruitgang op het gebied van homorechten in de afgelopen twee decennia: naarmate meer mensen open waren over hun seksuele geaardheid, veranderden hun vrienden van mening over homoseksualiteit, wat resulteerde in een van de snelste kantelingen in de publieke opinie ooit. Op vergelijkbare wijze toont onderzoek aan dat mensen het meest geneigd zijn om klimaatvriendelijke acties te ondernemen (zoals het installeren van een warmtepomp) als hun vrienden dat ook doen – veel eerder dan wanneer ze geldelijke beloningen of andere prikkels krijgen.
Onze vrienden verbreden ons blikveld; ze vergroten onze betrokkenheid bij de wereld en ze creëren het vertrouwen dat mensen nodig hebben om zich open te stellen voor nieuwe ideeën. Hun indirecte invloed reikt verder dan argumenten – zeker die van vreemden – ooit kunnen. Met andere woorden: waar het aankomt op overtuigingskracht, is het niet het gesprek dat telt, maar de onderlinge relatie.
Niet uit vrije wil
Ook onze handelingen en ervaringen hebben verregaande gevolgen, zij het op een contraintuïtieve manier. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen die onder verder gelijke omstandigheden een abortus wordt geweigerd, iets minder voorstander worden van het recht op abortus, terwijl vrouwen die een abortus ondergaan juist iets meer voorstander worden. Je zou wellicht verwachten dat iemand die geen abortus kan krijgen zich juist sterker zou maken voor het recht erop, maar dat blijkt dus niet het geval – vermoedelijk omdat mensen, deels als gevolg van cognitieve dissonantie, de neiging hebben hun overtuiging in overeenstemming te brengen met hun handelen – zelfs als dat handelen niet uit vrije wil is.
De invloed van handelen en ervaring op overtuigingen blijkt ook duidelijk als we kijken naar de klimaatcrisis: wie getuige is geweest van klimaatgerelateerd extreem weer zal eerder geneigd zijn te geloven in klimaatverandering en bereid zijn in actie te komen.
In vergelijking met dergelijke invloeden halen argumenten betrekkelijk weinig uit. Toch zijn onze instituties nog altijd ingericht op de gedachte dat woorden volstaan. Infrastructureel zitten we collectief gevangen in de liberale opvatting dat politiek voornamelijk bestaat uit praten en sporadisch stemmen.
Wie progressieve ideeën wilt uitdragen heeft niet zozeer argumenten nodig, als wel een infrastructuur die nieuwe relaties en ervaringen mogelijk maakt. Je kunt hierbij aan van alles denken, van een wachtruimte waar ouders elkaar kunnen ontmoeten voordat de school uitgaat tot een gezamenlijke werkplek of een openbaar park. Deze infrastructurele voorzieningen stellen mensen in staat om op nieuwe manieren met elkaar om te gaan en zich op een andere manier te gedragen. Op die manier bevorderen ze vriendschappen en vertrouwen, en stimuleren ze gedragingen die er uiteindelijk toe leiden dat mensen hun politieke opvattingen kunnen veranderen.
Vooroordelen ontrafelen
Dit alles lijkt er ook op te wijzen dat we anders moeten gaan denken over wat het betekent om een goede politiek denker te zijn. Bij goed nadenken binnen de politiek gaat het niet zozeer om ‘onafhankelijk’ denken in die zin dat je alleen uitgaat van je eigen gedachten. Nee, goed nadenken betekent met zorg je vrienden kiezen, zowel wat betreft diversiteit als wat betreft weldenkendheid, zodat we van en met hen samen kunnen leren. Goed nadenken over politiek betekent actief in de wereld staan – nieuwe manieren van leven proberen, een breed scala aan ervaringen opdoen. Helaas is dat moeilijker dan vroeger, onder meer als gevolg van de inkomensongelijkheid. Uit sociologisch onderzoek blijkt dat mensen in landen als Amerika en Engeland geïsoleerder en immobieler zijn dan ooit. De sociale cohesie die we nodig hebben om onze vooroordelen te ontrafelen, brokkelt af. Dat is deels waarom extreemrechts terrein wint: het weet hoe het relaties en handelingen van mensen kan mobiliseren in deze verschrompelde wereld, terwijl het tegelijk profiteert van verslechterende materiële omstandigheden.
Om hier iets aan te doen, moeten progressieven rijkdom en macht heroveren, zodat iedereen de steun krijgt om zijn of haar leven te verruimen.
Uiteraard verwacht ik u niet te kunnen overtuigen met alleen deze woorden. In plaats daarvan daag ik u uit om dit zelf te ontdekken: probeer een verbintenis aan te gaan met een ander, misschien iemand die diep wordt geraakt door een politieke kwestie. Of probeer uw leven anders in te richten, te beginnen met iets kleins. Kijk of uw politieke opvattingen daardoor veranderen, al is het maar een beetje. Misschien ook verandert het uw kijk op de politiek als geheel.
Dit artikel verscheen eerder in The Guardian en is in samenwerking met 360 Magazine vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Van Sarah Stein Lubrano verschijnt in juli: Don’t Talk About Politics: How to Change 21st-Century Minds (Bloomsbury Continuum) 288 pag.
